Op 15 september 1835 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Delfzijl geïnstitueerd door ds. H. de Cock (1801-1842). In het nu volgende verhaal beperken we ons vooral tot de geschiedenis van de eerste honderd jaar. En we vullen het verhaal aan met enkele zaken die te maken hebben met de kerkbouw van de Kruiskerk (1953) en van de Getuigeniskerk (1968).
Oefenaar Mijdema.
De Afscheiding in Delfzijl vond plaats tijdens de ambtsperiode van de hervormde predikant ds. Koenraad Heringa, die daar maar liefst meer dan twintig jaar werkzaam was. In een oud geschrift, ‘Kerkelijke Historie van de Christelijke Gereformeerde Afgescheiden Gemeente te Delfzijl’, wordt opgemerkt dat onder de prediking van deze predikant ‘in verhouding weinigen opkwamen’, maar als ouderling-oefenaar Albert Everts E. Mijdema, 68 jaar oud, bij afwezigheid van de predikant, ‘oefende’ (een stichtelijk woord sprak), er ‘eene groote toevloed van menschen was en de kerk schier opgevuld’. In de winter van 1834-1835 was ds. Heringa ziek en kon hij gedurende enkele maanden zijn dienst niet waarnemen. Mijdema trad toen in de hervormde kerk van Delfzijl als oefenaar op; ‘Hij ‘verkondigde in zijn eenvoudigheid Christus den gekruisigde’.
De grote opkomst zinde de predikant in het geheel niet. Ook de burgemeester W. Bellinga had er niet op gerekend dat het aantal bezoekers in de kerk na verloop van tijd zo toenam. Hij vreesde onrust en woelingen: kennelijk had men de gereformeerde geestesgesteldheid van Mijdema tevoren niet goed ingeschat, want hij mocht met instemming van de classis én van de predikant zijn dienst als oefenaar verrichten. Toen zijn geestelijker ‘ligging’ duidelijk was geworden, werden door de burgemeester, daarbij gesteund door gouverneur Rengers, maatregelen getroffen om hem te laten stoppen. Die toeleg mislukte omdat (naar bleek) zélfs het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen hem toestemming gegeven had als vervanger van ds. Heringa op te treden; hij kon het bewijzen! Zo kon de kerkdienst op 7 juni 1835 met vele, vele toehoorders, gewoon doorgaan. Zelfs uit Spijk kwamen die dag dorstigen naar het Woord naar hem luisteren.
Toen ds. Heringa weer opgeknapt was riep hij Mijdema bij zich en verbood hem om weer als oefenaar voor te gaan. Het optreden tegen Mijdema kon de goedkeuring van zijn toehoorders niet wegdragen: ‘Wanneer de plaatselijke predikant in bond met anderen, zóo ging optreden tegen Mijdema en in hem tegen allen die de aloude belijdenis lief hadden, dan wordt dit de naaste aanleiding tot de Afscheiding alhier’, schreef ds. Meijering. Mijdema en met hem ‘vele leden der gemeente’ braken toen met de hervormde kerk als kerkgenootschap. Het gevolg was dat Afgescheidenen uit Delfzijl en uit omliggende dorpen als Farmsum, Weiwerd, Meedhuizen en Uitwierde kin conventikels bij elkaar kwamen om gezamenlijk te zingen, te bidden en te spreken over hun geestelijk leven. Soms werd in die bijeenkomsten gedoopt of het avondmaal bediend. Daarvoor kwam ds. De Cock of een van de andere Afgescheiden predikanten (toen nog niet dik gezaaid) naar Delfzijl.
Ds. De Cocks ‘Apostolische reizen’.
Ds. De Cock was in die tijd op veel plaatsen aanwezig om te preken, kinderen te dopen, het avondmaal te bedienen en om Christelijke Afgescheidene Gemeenten te institueren. Zo had hij op 22 maart 1835 de gemeente van Dwingeloo gesticht en drie dagen later die van Hoogeveen. Op 28 of 29 maart institueerde hij de gemeente van Beilen (Dr.) en de dag daarop de kerk van Hijken (ook in Drenthe). Op 2 april institueerde hij de gemeente van Assen en een week later bevestigde hij in Wildervank de verkozen ouderlingen en diakenen in het ambt. Stadskanaal volgde de dag daarop, en daarna Veendam, Koekange, Ruinerwold, Genemuiden en Kampen. Op 11 juni 1835 volgde Zwolle, de dag daarop Meppel, op 20 juni Grootegast, de dagen daarop Burum en Oldehove, half juli Onstwedde, enz. enz. enz. Zo kwam hij op 15 september 1835 ook in Delfzijl, terwijl diezelfde dag ook in het nabijgelegen Hellum een Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd werd. Mét H. Veldman zou men kunnen spreken van De Cocks Apostolische reizen!
In Delfzijl.
De behandeling van Mijdema had dus tot gevolg gehad dat Afgescheidenen en andere belangstellenden in elkanders huizen samen kwamen om in kleine kring, in een conventikel, ‘godsdienst te vieren’. Twee van de drie ouderlingen in Delfzijl verzetten zich tegen de predikant en zijn prediking en tegen de ontwikkelingen die de laatste tijd hadden plaatsgevonden. Ze bleven echter dienst doen in de hervormde kerk.
Op 10 september 1835 leidde ds. De Cock een kerkdienst in een woning aan de Landstraat, bewoond en als bedrijf gebruikt door bakker Koene S. van der Schuur (1803-1876) en schoenmaker N. Ronner. Twee veldwachters kwamen de zaak inspecteren en rapporteerden aan de Weledele heer Burgemeester dat in de kamer waar ds. De Cock de preek hield en de dienst leidde, 19 personen aanwezig waren (daarmee werd het door de wet aan dit soort bijeenkomsten verbonden maximale aantal bezoekers niet overschreden). Maar… op de zolder waren nóg eens vijftien toehoorders aanwezig en in een kamer, grenzend aan die waar ds. De Cock verbleef, zaten nóg eens negentien. Opgeteld 53.
Nadat hij de preek gehouden had werden door de aanwezigen drie diakenen gekozen, twee uit Delfzijl en een uit het nabijgelegen dorp Farmsum. Hoewel de meesten van de aanwezigen te kennen gaven zich officieel van de hervormde kerk te willen afscheiden, werd verder geen beslissing genomen.
Vervolgingen.
Een dag later, op 11 september 1835, was ds. De Cock in Farmsum. Ten huize van Jan S. van der Schuur (net als zijn broer in Delfzijl ook bakker) werd een kerkdienst gehouden, waar ongeveer veertig tot vijftig toehoorders aanwezig waren. Ook ’s avonds kwam men weer bij elkaar, maar nu in de woning van Jakobus Klok, die aan de Landstraat woonde. Daar waren dertien personen aanwezig. De veldwachters kwamen ook weer kijken en bevalen de aanwezigen de ruimte te verlaten. Maar ds. De Cock gaf te kennen dat dit niet kon gebeuren, want de bevelen van de wereldse macht moesten worden getoetst aan Gods Woord. Toen de veldwachters de burgemeester daarvan op de hoogte stelden zorgde die er voor dat een detachement soldaten naar Delfzijl gestuurd werd. Zij kregen opdracht de aanwezigen de straat op te sturen.
De burgemeester kwam ook kijken: “Ik begaf mij [met het detachement soldaten] naar het huis van Jacobus Klok en deed het detachement voor de deur halt houden, terwijl ik mij door de officier vergezeld, naar binnen begaf en daar een talrijk gezelschap aantrof, gedeeltelijk nederzittende, gedeeltelijk door elkander lopende en waarvan ik uit hoofde van het zwakke lamplicht en de bij mijn komst plaatshebbende confusie, slechts enkelen kon herkennen. Ik wendde mij onverwijld tot meergemelde H. de Cock, die ik boven aan de tafel vond geplaatst, deed aan hem voorlezen, voor zover nodig, mijn stellige order van Z. Ex. de Gouverneur van deze provincie, om in geen geval enige ontwettige godsdienstoefeningen te permitteren, maar alle zodanige bijeenkomsten of gezelschappen, wanneer die mochten plaatsvinden, dadelijk te doen uiteen gaan’.
De burgemeester richtte toen het woord tot ds. De Cock en beval de aanwezigen zich te verwijderen. Dat werd geweigerd. Hij herhaalde het bevel tot vijf maal toe, ook dit baatte niet. Ds. De Cock antwoordde onder meer met: ‘Mijnheer, uwe handelwijze is tiranny!’ Daarop riep de burgemeester een paar soldaten binnen, waarop ‘een wijf, naar ik meen geïnformeerd te zijn de vrouw van zekere mede aanwezige scheepstimmerman Dusseljee te Farmsum, de hemel om hulp te roepen voor de heilige man en profeet – daarmee op De Cock doelende – en verder allerlei naar krankzinnigheid gelijkende kreten en uitroepen te doen horen en stuiptrekkende bewegingen te maken, eindigende daarmee, dat zij in een quasi flauwte nederlag’.
De burgemeester liet zich echter niet om de tuin leiden en gaf de veldwachters en militairen opdracht de kamer en de gang te ontruimen, en op straat aangekomen raadde de burgervader de aanwezigen dringend aan rustig naar huis te gaan. Hoewel de burgemeester ds. De Cock nog ‘uit burgerlijke beleefdheid’ groette antwoordde de predikant ‘op een verachtelijken toon’: ‘Gij zijt mij geen goeden avond waardig!’
In zijn rapport aan de Officier van Justitie sprak de burgemeester de hoop uit dat deze zijn optreden zou goedkeuren, genomen ‘tegen een man wiens doelwit het is om oproer en ongehoorzaamheid aan wetten en gezag te prediken en die vooral deze provincie, en nu sedert 3 à 4 dagen deze gemeente, in een staat van spanning en onrust doet verkeren, vroeger hier nauwelijks bij geruchte bekend’.
Toch geïnstitueerd.
Ds. De Cock was echter van zins om de verkiezing van ambtsdragers in Delfzijl voort te zetten. Er waren immers nog alleen diakenen gekozen. Eerst ging de predikant echter naar Appingedam, waar hij op 13 september de Christelijke Afgescheidene Gemeente institueerde. Vermoedelijk werd daarna op 15 september in Delfzijl de instituering verder afgemaakt door ouderlingen te verkiezen en de ambtsdragers in het ambt te bevestigen. Méér vervolgingen vielen de Afgescheidenen ten deel, maar we bepalen ons nu verder tot de gebeurtenissen na de instituering.
Vanaf 30 oktober 1836 werden de bijeenkomsten gehouden in het huis van Koene S. van der Schuur. De samenkomsten werden al snel druk bezocht. Er moesten zelfs meerdere diensten gehouden worden wilde men iedereen plaats kunnen geven. ‘Wanneer de eerste dienst geëindigd was, namen andere personen de plaatsen in voor den tweeden dienst’.
Een eigen kerk (1838).
Omdat het aantal dorstigen naar het Woord groeide besloot men in 1838 een huis te kopen aan de Oude Schans. De kosten bedroegen fl. 700, op naam van ze zes kopers, leden van de gemeente. Het doel was om het achterste deel van het huis tot kerk in te richten. Onder opzicht van dokter J. Smit werd het huis verbouwd, wat nog eens fl. 700 kostte. Om de schuld te kunnen aflossen ging in de kerkdienst geregeld een ‘tweede zakje’ rond. De diensten werden in het vervolg met toestemming van de burgemeester van Delfzijl ‘onverhinderd’ gehouden.
Oefenaar Mijdema ging voor in de diensten. Dit werk heeft hij ruim vijf jaar verricht. Maar op 5 januari 1843 overleed hij, 73 jaar oud. ‘Zijn overlijden werd een gevoelige slag voor de gemeente genoemd’. Er was vroeger nóg een oefenaar, K.S. van der Schuur, maar deze was inmiddels naar Groningen verhuisd om daar door ds. T.F. de Haan (1791-1868) voor predikant te gaan studeren. Vandaar dat de ouderlingen A. Kema, J. Schuitema, S. Schreuder, A. de Graaf en H. Weuler in het vervolg een preek lazen, en zo nu en dan een predikant of een oefenaar lieten voorgaan. Ook ds. De Haan is drie jaar lang, van 1846 tot 1849, om de zes tot zeven weken in Delfzijl voorgegaan, waarbij hij kinderen doopte en/of het avondmaal bediende.
De gemeente groeit.
De gemeente van Delfzijl had een eigen predikant nodig! Het voorgaan van al die ouderlingen, afgewisseld door ‘heuse predikanten’ had geen gunstige invloed op de eenheid van de gemeente. Zelfs de kerkvisitatoren merkten in hun verslag op, dat in de gemeente ‘veel ellende en verdeeldheid’ heersten. Een van de twistappels was de vraag of de gemeente van Delfzijl bij de overheid erkenning zou vragen of niet. Vandaar dat men het beroepingswerk ter hand nam.
De eerste predikant die een beroep ontving was ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) uit Benthuizen. Deze was bekend door zijn felle verzet tegen de door de overheid ingevoerde nieuwe psalmbundel, ‘Evangelische Gezangen’ genaamd. Het was verplicht in elke hervormde kerkdienst uit die bundel te laten zingen. De Afgescheidenen hadden daar grote bezwaren tegen, omdat zij die gezangenbundel beschouwden als een verzameling ‘minneliederen’, waarin de belijdenis van de kerk niet uitkwam. De al eerder genoemde Jacobus Klok, ‘verwer en koopman te Delfzijl’, zal het ongetwijfeld met ds. Ledeboer eens geweest zijn, want Klok schreef de brochure ‘De Evangelische gezangen getoetst en gewogen en te ligt bevonden’. Hoe dan ook, ds. Ledeboer had de bundel, samen met het ‘Algemeen Reglement’ (dat in 1816 door de overheid in de plaats gesteld was van de aloude ‘Dordtse Kerken Orde’) van de preekstoel gegooid en in zijn tuin begraven. Ds. Ledeboer werd talloze malen beboet en zat tussen 1 oktober 1843 en maart 1845 in de gevangenis vanwege het niet betalen van de door hem opgelopen boetes.
Toen de kerkenraad van Delfzijl ds. Ledeboer beriep zat hij in de gevangenis, en dat wíst men ook, want het schrijven (gedateerd 11 februari 1845) was gericht aan ‘Den Wel Eerwaardigen Heer Ledeboer, Gereformeerd Leeraar van Benthuizen, thans gevangen’. De kerkeneaad kon hem ‘geen beloften van goud en zilver’ doen, maar ‘de Heere zal het brood zeker en het water gewis doen zijn’. Ds. Th. De With (1814-1864) van ’t Zandt was de consulent van Delfzijl en hielp bij het opstellen van de brief. Maar de kerkenraad wachtte kennelijk de verdere gebeurtenissen af, want pas anderhalf jaar later besliste men de beroepsbrief toch maar niet te versturen. Mogelijk had de kerkelijk zeer onafhankelijke koers van ds. Ledeboer met dit besluit te maken. Toen bedacht de kerkenraad dat ds. De With misschien wel wilde, en beriepen ze hem. Hij bedankte echter.
Oefenaar Balhuizen (1849-1852).
Toen de kerkenraad in 1849 aan de manslidmatenvergadering voorstelde om de toen 25-jarige student Johannes Balhuizen (1823-1893) uit Winschoten te beroepen om als oefenaar in de gemeente te werken, ging men daar mee akkoord. Na afronding van zijn studie kon beslist worden hem als predikant te beroepen. Hij studeerde bij ds. T.F. de Haan in Groningen en natuurlijk moest met de tijd die hij daarvoor nodig had rekening gehouden worden. Om de twee of drie weken zou hij komen ‘oefenen’ en catechiseren. Daar kreeg hij fl. 300 per jaar voor. Op 1 december 1849 trad Balhuizen in dienst.
Maar de classis Appingedam had bezwaar tegen de door de classis Pekela verstrekte acte van bekwaamheid en besloot dat oefenaar Balhuizen niet vaker dan om de veertien dagen dienst mocht doen, en dat elke officiële verbintenis tussen hem en de gemeente van Delfzijl niet erkend werd. De kerkenraad stemde er niet mee in. Het preeklezen door ouderlingen bracht lang zoveel mensen niet naar de kerk als wanneer Balhuizen oefende. Vandaar dat de kerkenraad hem tot ouderling benoemde en zo kon hij in de dienst toch voorgaan. De gemeente was tevreden met de oefenaar: ’Hij heeft hier vrij wat aanhangers verworven’. In september 1852 vertrok hij echter naar Groningen, om zich beter op zijn studie te kunnen concentreren. Daarna werd hij predikant in Ezinge.
Ruzies.
In Delfzijl waren nog steeds onenigheden aan de orde van de dag. Sommigen kwamen niet meer in de kerk maar kwamen in conventikels (huisgezelschappen) bij elkaar. Vandaar dat een commissie uit de classis een onderzoek instelde. Op bezoek bij dissident A.D. de Graaf werd duidelijk dat deze drie jaar geleden zijns inziens niet billijk behandeld was toen hij op tal stond voor ouderling. Een andere bezwaarde, de vrouw van Jacob Zwarts, werd ook gevraagd waarom zij de kerkdiensten verzuimde. Zij vond dat ‘de wereld teveel in de kerk’ kwam. Ze was heel tevreden met het lezen van preken van de ‘vrome oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw. Maar toen commissielid ds. A.B. Groen (1796-1854) van Garrelsweer zei dat ook vromen konden dwalen werd ze vreselijk boos. Ook dokter Smit werd bezocht. Hij zei dat hij zich achter het uiteindelijke oordeel van de classicale commissie zou stellen. Maar Jacobus Klok wilde met de Afgescheiden kerk niets meer te maken hebben. Het was ‘een valsche kerk’, zo wist hij zeker (de voorgaande jaren waren een periode van aanvaringen en twisten tussen de kerkenraad en hem). En zo waren er nog enkele anderen met bezwaren.
Een van de bezwaarden had gezegd dat het het beste was de kerkenraad te laten aftreden en een nieuwe te kiezen en dan ook meteen een dominee te beroepen. De kerkenraad was daartoe bereid, maar dokter Smit ging met die gang van zaken niet akkoord.
Dus ging men in 1852 op zoek naar een dominee. Dat wilde men graag doen in combinatie met de kleine – niet levensvatbare – gemeente van Uitwierde, in 1836 door ds. De Cock geïnstitueerd. Dat lukte het jaar daarop, toen meteen maar besloten werd de gemeente van Uitwierde bij die van Delfzijl te voegen. Besloten werd dat de vereniging van beide gemeenten geëffectueerd zou worden zodra een predikant gevonden was. Na een vergeefs beroep op ds. K.H. Talen (1815-1911) van Onstwedde nam kandidaat J.H. van der Veen (1822-1881) het beroep van Delfzijl aan.
Het kerkgebouw.
Het huis aan de Oude Schans, dat in 1838 gekocht en deels als kerkruimte ingericht was, werd na verloop van tijd te klein. Al enige tijd werd gesproken over vergroting van de kerkzaal, tot naast de kerk aan de Oude Schans een huis te koop kwam. Het werd in 1850 door zeven gemeenteleden voor de gemeente aangekocht voor fl. 1.600. Beide nu in het bezit zijnde woningen (uiteraard minus de kerkruimte) konden toen worden verhuurd (een speciale commissie van ‘kerkvoogden en notabelen’ zorgde voor het onderhoud en de financiën). Met de opbrengst daarvan kon de kerkruimte in het huis uit 1838 vergroot worden. Het bouwwerk werd uitbesteed aan Zwarts en Gransbergen en schilder Weuler zette het geheel in een fris verfje. In totaal kostte deze operatie fl. 1.414.
Het huis waarachter de kerkruimte zich bevond werd per 1 september 1850 verkocht (niet de kerkruimte zélf!). Dat bracht fl. 1.000 op. De financiële situatie van de gemeente was in die tijd trouwens behoorlijk goed. In 1852 schreef een historieschrijver: ‘Hoewel de gemeente met vele wederwaardigheden heeft moeten worstelen, mocht dezelve evenwel onder dat alles nu en dan ‘s Heeren zegeningen nogal genieten, zoowel in- als uitwendig, meestal een goede opkomst onder de verkondiging des Woords, en waarbij de Heere zich niet onbetuigd heeft gelaten, daar menige vertroosting, bemoediging op opbeuring mocht worden gemaakt en wij nog mochten zien dat de Heere zich door genade ontdekte aan dezulken, die naar hem niet vraagden. Ook werden wij uitwendig gebouwd’.
Tot de Tweede Wereldoorlog.
Tot de Tweede Wereldoorlog kende de Gereformeerde Kerk van Delfzijl vier predikanten. De komst van ds. J.H. van der Veen luidde het einde van een roerige periode in. Maar ook een periode van verdere groei. Het aantal avondmaalsgangers was in maart 1854 intussen gegroeid naar 64; de groei zette door, zodat al snel behoefte gevoeld werd om te komen tot een groter kerkgebouw. Weliswaar besloot men in 1854 bij voldoende intekening daartoe over te gaan, maar deze poging slaagde niet. De kerk aan de Oude Schans bleef zoals ze was. Ds. Van der Veen nam afscheid en vertrok naar de toen gecombineerde kerk van Spijk en Bierum.
Ds. S. Sijpkens (1857-1903).
Direct na het besluit dat ds. Van der Veen zou vertrekken begon de kerkenraad met het beroepingswerk. In maart 1857, de maand na het vertrek van ds. Van der Veen, werd ds. S. Sijpkens (1824-1903) van Assen beroepen, maar hij bedankte. Achtereenvolgens werd toen (weer vergeefs) op twee andere predikanten een beroep uitgebracht: ds. E.F. Smit (1827-1884) van Gorinchem – men kende hem, want van 1850 tot 1853 was hij predikant in het aanpalende ’t Zandt geweest – en ds. J.R. Kreulen (1820-1904) van Hallum – men kende ook hem, want hij stond tussen 1846 en 1853 achtereenvolgens in Spijk-Bierum en Wildervank.
In oktober 1857 werd ds. Sijpkens voor de tweede maal beroepen. En die roeping nam hij aan. Nog hetzelfde jaar deed ds. S. Sijpkens intrede. Hij werd door zijn voorganger, ds. Van der Veen, op 13 december 1857 in het ambt bevestigd en bleef tot zijn overlijden in 1903, ruim tweeënvijftig jaar, aan de kerk van Delfzijl verbonden. Het is dus niet te veel gezegd dat ds. Sijpkens een stevige stempel op het kerkelijk leven van Delfzijl gedrukt heeft.
Kerkbouw.
De kerkbouw, waarover men al eerder plannen maakte, werd tijdens de ambtsperiode van ds. Sijpkens geëffectueerd. Men sprak nu echter niet meer over de vraag of de kerk aan de Oude Schans vergroot of anderszins verbouwd moest worden, maar men was de overtuiging toegedaan dat er een nieuwe kerk moest komen. Een bijzonderheid was dat de regering gevraagd werd om subsidie voor de bouw van de kerk. Dat was in Afgescheiden kringen geen gewoonte! De regering beschikte echter afwijzend, maar de kerkenraad besloot ogenblikkelijk tot aanbesteding over te gaan. De gebroeders W. en G. Delken kregen de opdracht en bouwden de kerk voor fl. 5.587. Op 9 oktober 1859 kon de nieuwe kerk aan de Oude Schans 19 in gebruik genomen worden. De kerk werd in 1907 met een zijvleugel uitgebreid en later werd in de kerk ook nog een galerij aangebracht (de tussen de huizen verscholen kerk kreeg in Delfzijl op een gegeven moment de bijnaam ‘de onzichtbare kerk’).
In 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dit kwam door de landelijke fusie tussen de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Deze beide kerken waren in 1838 uiteen gegaan door allerlei verschillen van inzicht, maar in 1869 fuseerden vrijwel alle gemeenten tot ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.
De gereformeerde school.
Al in 1851 was de stichting van een christelijke school besproken. ‘In de gemeente bestond behoefte aan eene school voor de jeugd, daar in de openbare school werd niets godsdienstigs geleerd; ja, integendeel bleek dat er Sociniaansche leerstellingen in de schoolboeken voorkwamen, waarom besloten werd hiertoe middelen aan te wenden’. De broeders hadden grote bezwaren tegen de genoemde leerstellingen, die de Drieëenheid en de verzoenende kruisdood van Christus loochenden (niet door Zijn kruisdood, maar door Zijn zedelijk voorbeeld was Christus tot Verlosser geworden). De kerkbouwplannen gingen toen echter niet door; de financiële middelen waren er niet.
Maar op initiatief van ds. Sijpkens werden de plannen in 1865 weer uit de ijskast gehaald, toen een schoolvereniging werd opgericht. Het jaar daarop werd de gereformeerde school geopend. Het eerste schoolhoofd was C. Tekkelenburg, die in 1874 werd opgevolgd door P.S. van Dorp. In 1879 werd de heer G. Broekstra uit Berlikum (Frl.) tot schoolhoofd benoemd, onder wiens leiding de school tot grote bloei kwam.
Maar de predikant pakte ook andere zaken aan: in 1866 werd een Jongelingsvereniging opgericht en in 1872 een zgn. Jongedochtersvereniging; deze werd echter na enige tijd ontbonden. In 1888 werd opnieuw overgegaan tot de oprichting van een vereniging voor meisjes.
In 1892 veranderde ook de naam van de kerk te Delfzijl in ‘Gereformeerde Kerk’. Dit vond zijn oorzaak in de landelijke fusie tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk (uit de Afscheiding van 1834) en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (uit de Doleantie van 1886).
Ds. Sijpkens overleed in februari 1903. De predikant werd onder grote belangstelling op de begraafplaats te Delfzijl ter aarde besteld.
Ds. P. Bos (1905-1918).
Al snel werd het beroepingswerk weer opgepakt. Eerst werd een beroep uitgebracht op ds. M. Meijering (1866-1948), predikant van Nieuwe Pekela. Deze bedankte echter. Nog anderen werden beroepen, maar ook van hen werd een bedankje ontvangen. Uiteindelijk nam ds. P. Bos (1870-1935) van Ten Boer het beroep aan; hij werd op 28 mei 1905 door zijn vader, ds. T. Bos (1846-1916) van Bedum, in het ambt bevestigd.
Ook onder zijn leiding bleef de gemeente groeien. In 1907 konden niet alle kerkgangers meer een zitplaats vinden, reden waarom besloten werd tot vergroting van de kerk over te gaan. Er werd een zijvleugel aangebouwd en in 1913 werd ook de consistoriekamer door een nieuwe vervangen.
De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog werden ook in Delfzijl gevoeld, ook al bleef Nederland in die wereldbrand neutraal. Delfzijl was immers een havenstad en werd als garnizoensplaats aangemerkt. Veel militairen werden in Delfzijl ingekwartierd. De pas verbouwde consistorie werd ingericht als militair tehuis. En het feit dat het havenbedrijf aanvankelijk tot stilstand kwam had ook voor de diaconie ten gevolge dat steeds meer mensen ondersteuning behoefden.
Ds. Bos vertrok tegen het eind van de oorlog naar Winsum-Obergum. Op 16 juni 1918 preekte hij afscheid naar aanleiding van het bemoedigende woord uit Matth. 28:20 (‘En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen‘.)
Ds. M. Meijering (1918-1939).
Het eerste beroep dat ds. M. Meijering in 1903 van de kerk te Delfzijl ontving, kon door hem niet worden aangenomen. Maar toen in 1918 opnieuw een beroep op hem werd uitgebracht werd het beroep aangenomen en werd hij op 11 augustus 1918 door zijn broer, ds. H. Meijering (1868-1954) van Katwijk aan den Rijn in het ambt bevestigd naar aanleiding van Jozua 6:6 (‘Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters, en zeide tot hen: Draagt de Ark des Verbonds, en dat zeven priesters zeven ramsbazuinen dragen, voor de ark des HEEREN‘.)
Ook tijdens het predikantschap van ds. Meijering breidde het aantal gemeenteleden en kerkgangers zich dermate uit, dat geregeld gesproken werd over de bouw van een nieuwe kerk, die minstens over duizend zitplaatsen zou moeten beschikken. Het is er tijdens zijn predikantschap niet van gekomen.
De school.
De school floreerde, vooral onder leiding van meester Broekstra. De hoofdonderwijzer was in 1917 met pensioen gegaan en hij maakte nog mee dat een nieuwe school gebouwd werd, op dezelfde plaats als de oude. Hij overleed in april 1923 en werd opgevolgd door zijn broer E.G. Broekstra van Oegstgeest. Deze werd tevens hoofd van de ULO- school die in 1919 werd geopend. Wel stichtten de hervormden in 1920 een eigen lagere school, waardoor een aantal kinderen de gereformeerde school verliet; een jaar later gebeurde hetzelfde, maar door een verblijdender oorzaak: de tweede school van de Gereformeerde Schoolvereniging werd in Farmsum geopend.. Deze aderlatingen hadden echter geen negatieve gevolgen voor de bloei van de school in Delfzijl.
Evangelisatie.
Het evangelisatiewerk werd tijdens het predikantschap van ds. Meijering steeds meer tot ontwikkeling gebracht. Toen ds. Meijering in 1939 met emeritaat ging, werd hij in 1940 opgevolgd door ds. M. Wilschut (1913-1977) van Oosternijkerk (Frl.). Tijdens diens ambtsperiode – die duurde tot 1943 toen hij naar Hilversum vertrok – ging de uitbreiding van dat werk door. Achtereenvolgens werden verscheidene hulppredikanten benoemd voor de evangelisatiearbeid in Tjuchem-Meedhuizen. Van 1942 tot 1943 werkte kandidaat J.J. Ritsema (1912-1998) als hulppredikant voor de evangelisatie aldaar. Hij werd opgevolgd door kandidaat D. Nieuwenhuis (1911-1994) die er van 1944 tot 1945 werkte; en deze door kandidaat S. Boersma (*1912), die van 1946 tot 1948 in het evangelisatiewerk arbeidde. Jaren later werd het evangelisatiewerk in samenwerking met de kerk van Appingedam in de classis Appingedam ter hand genomen door andere predikanten (over het werk in Tjuchem-Meedhuizen zullen we op deze website binnenkort nader berichten).
Inmiddels was, na het vertrek van ds. Wilschut naar Hilversum, ds. Jac. Andree (1905-1991) in 1943 als opvolger in het ambt bevestigd. Hij bleek tot 1947 aan de kerk van Delfzijl verbonden.
Een nieuwe kerk (1953).
De Gereformeerde Kerk van Delfzijl bleef doorgroeien. Ook na de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat het kerkje aan de Oude Schans niet meer voldeed. Het kerkgebouw uit 1859 was vele tientallen jaren in gebruik geweest, voldeed niet meer aan de eisen die men stelde maar kon ook de kerkgangers steeds moeilijker bevatten, ondanks de galerij die jaren eerder in de kerk was aangebracht. Er moest een nieuwe kerk komen! Tijdens de ambtsperiode van ds. E. Nawijn (1904-1996), die van 1947 tot 1968 in Delfzijl gereformeerd predikant was, werd de bouw van de nieuwe kerk gerealiseerd.
“Maar bouwen in deze tijd is een dure liefhebberij, vooral het bouwen van kerken, waarvoor geen subsidie van de overheid wordt ontvangen”. Al in 1939 waren er vergevorderde bouwplannen; voor de bouw van toen had de gemeente een bedrag van fl. 40.000 toegezegd. Natuurlijk brachten de Tweede Wereldoorlog en de Vrijmaking vertraging in de plannen. Maar de plannen werden voortgezet. In 1947 werden de kosten van een nieuwe kerk met 850 zitplaatsen geraamd op fl. 300.000. De kerkenraad bracht de plannen begin 1950 op de gemeentevergadering ter sprake. Afgaande op de reacties installeerde de kerkenraad kort daarop een bouwcommissie, bestaande uit leden van de Commissie van Beheer, aangevuld met enige leden uit de kerkenraad en uit de gemeente.
De commissie kwam op 2 maart 1950 voor het eerst bijeen. Toen bleek dat het geraamde bedrag van fl. 300.000 te hoog geschat was, en kon men het naar beneden bijstellen tot fl. 250.000. In juni kregen de gemeenteleden een circulaire in de bus met de vraag een bijzondere bijdrage te geven voor de nieuwbouw; deze kon desgewenst gespreid worden over drie jaar. Ter verduidelijking van het verzoek werden de redenen voor de nieuwbouw nog eens op een rijtje gezet: allereerst de toestand van de kerk, die na zo lange tijd gebreken en mankementen begon te vertonen; de oude kerk had geen mogelijkheid om uit te breiden, was zeer nauw tussen de huizen in gebouwd, en ten derde beantwoordden de plaats en het uiterlijk van het ‘de onzichtbare kerk’ niet aan hoe een kerk er uit behoorde te zien; en tenslotte, heel belangrijk, bij nieuwbouw kwam door extra lokalen meer vergaderruimte beschikbaar. Daar zaten alle verenigingen om te springen!
Omdat het toegezegde bedrag niet zo hoog was als de kerkenraad gehoopt had werd besloten ‘met een eenvoudiger kerk genoegen te nemen’. De architecten A. van Dijk en F. van der Laan kregen op 13 januari 1951 opdracht een plan te maken ‘op niet te royale basis’. Verscheidene kerkgebouwen werden bezocht in Ede en Ommen. Het wachten was echter nog op een gunstig advies van de Deputaten Kerkopbouw van de Generale Synode. Daar moest namelijk een bijdrage voor de kerkbouw vandaan komen. De Deputaten beschikten voor 1951 echter slechts over fl. 1.300.000 voor alle Gereformeerde Kerken in Nederland, zodat er een wachtlijst van wel zes jaar was!
Gelukkig waren Burgemeester en Wethouders bereid een urgentieverklaring af te geven. Op 30 januari 1952 kwam uit Den Haag het bericht dat met de bouw van de kerk kon worden begonnen. De financiën werden geregeld (een hypothecaire lening werd afgesloten), en de kerkelijke gemeente verhoogde de toegezegde bijdragen nu aanzienlijk. Op 2 juli werd de aanbesteding gehouden. Alle inschrijvingen bleven beneden de raming van de architecten, maar de laagste inschrijver kreeg de opdracht uiteraard. Dankzij de lage aanneemsom kon de kerkenraad bovendien besluiten van de fa. Verweijs te Amsterdam een kerkorgel te kopen. Het instrument werd op 23 december 1953 in gebruik genomen. Elf leden van Delfzijls ‘Havenkapel’ verklaarden zich bereid tot die tijd de gemeentezang te begeleiden.
Het was nu zeker geen ‘onzichtbare kerk’ meer, dat nieuwe kerkgebouw aan de Menno van Coehoornsingel. Op 20 september 1952 legde ds. Nawijn de eerste steen voor de nieuwe kerk. De bouw van de kerk vorderde gestaag en voorspoedig. En op woensdag 24 juni 1953 kon de nieuwe kerk, die de naam ’Kruiskerk’ kreeg, in gebruik genomen worden. De eerste kerkdienst vond plaats op de zondag daarop, 28 juni, maar niet dan nadat op zondag 21 juni 1953 de laatste dienst in de oude kerk gehouden was.
Afscheid van de oude kerk.
“Aan het einde van de laatste dienst in dit kerkgebouw willen we met een symbolische handeling van deze plaats afscheid nemen. 94 jaar lang is de gemeente in deze kerk bijeen geweest; gedurende 94 jaar is hier op de dag des Heren en bij andere gelegenheden het Woord van God verkondigd. Dat neemt nu op deze plaats een einde. De bijbel gaat hier daarom dicht om de volgende week, zo de Here wil, in de nieuwe kerk geopend te worden. Wát ook verandert, het Woord des Heren blijft: het Woord van Gods genade in Jezus Christus! Het Woord, dat onder ons verkondigd is en dat ook straks weer ons gebracht zal worden. Ontvangt nu voor het laatst in deze kerk de zegen des Heren!” Het was ongetwijfeld een indrukwekkend moment, daar in de kerk aan de Oude Schans, op die 21ste juni 1953.
De eerste dienst in de nieuwe kerk.
Tijdens de openingsbijeenkomst op woensdag 24 juni 1953 was uitvoerig ingegaan op de veranderingen die in de gemeente plaatsvonden door het buiten gebruik stellen van de oude, en de opening van de nieuwe kerk. ‘Een tweetal functies zullen in deze nieuwe kerk niet meer werken: de functie van voorlezer, lange tijd door br. Kruiger waargenomen. (…) Zijn taak zal voortaan door de dominee worden overgenomen. De andere functie die niet bestendigd wordt is die van orgelpomper; een bescheiden, maar in de oude kerk nodige taak, trouw verricht door de heer Sinia. Zijn organische arbeid zal straks door mechanische kracht worden vervangen’. Ook had de kerkenraad besloten de galerij in de nieuwe kerk vooralsnog gesloten te houden en de uitschuifbankjes langs het middenpad slechts te gaan gebruiken als de kerk vol zat.
Tijdens de preek op de eerste zondag in de nieuwe kerk wees ds. Nawijn er op dat een kerkgebouw niet een verzameling van losse stenen is, ‘Neen, die stenen worden onderling door metselspecie verbonden. Zo alleen kunnen ze samen een sterke muur vormen; zo alleen kan het gebouw oprijzen en een goed gebouw worden. En zou het zo ook niet zijn met dit huis des Heren? Het gebouw, dat God Zich bouwt door de eeuwen heen, de gemeente van Jezus Christus, is geen opeenstapeling van losse stenen, maar het rijst op als een samenvoeging van al die verschillende stenen, aan elkaar verbonden door het cement van de liefde’.
De kerk vermeerderd…
Ondanks dat de nieuwe Kruiskerk voorlopig voldoende zitplaatsen had om de gemeente te huisvesten, toch bleek een tweede kerkgebouw nodig. De kerk van Delfzijl was intussen uitgegroeid tot een gemeenschap van zo’n 3.000 leden, telde drie predikantsplaatsen en groeide verder. Om goed beslagen ten ijs te komen bij het maken van plannen voor het tweede kerkgebouw en de plaatsing ervan, benoemde de kerkenraad in 1957 een commissie ‘welke de opdracht ontving zich te bezinnen op de vraag, welke ruimtelijke voorzieningen in het licht van de groei van Delfzijl dienen te worden getroffen’.
In augustus 1957 kwam de commissie met een rapport waarin een overzicht gegeven werd van de omvang, herkomst en aard van de groei van de stad. Rekening moest bijvoorbeeld gehouden worden met de forenzen: ‘Ondanks de te verwachten sterke immigratiestroom naar Delfzijl, zullen toch niet allen, die in de toekomst in Delfzijl werkzaam zullen zijn, daar ook hun woonplaats kiezen’. De industrialisatie zou ook op de samenstelling van de bevolking een duidelijke invloed hebben. Kortom: de commissie stond niet voor een eenvoudige opgave om te beoordelen of uitbreiding van het aantal kerken nodig was. De conclusies van het rapport gaven onvoldoende duidelijk aan in hoeverre de bouw van een nieuwe kerk nodig was. Ook al schreef de commissie dat het van het grootste belang was de immigranten, die naar de stad zouden komen, te helpen om, met behoud van het eigene, een plaats te verwerven in zowel de gemeente van Delfzijl als in het gereformeerde kerkelijke leven.
De Deputaten Kerkopbouw.
Het was dus niet vreemd dat de kerkenraad ook de door de Generale Synode benoemde Deputaten Kerkopbouw te Utrecht verzocht de zaak te onderzoeken. In november 1962 verscheen het rapport van de deputaten. Na de beschrijving en berekening van de te verwachten groei van Delfzijl, en daaraan verbonden de groei en de spreiding over de stad van de Gereformeerde Kerk, concludeerde men dat de grootte van het bestaande kerkgebouw met zijn in totaal 1.000 zitplaatsen, ‘de gezonde decentralisatie in wijkgemeenten belemmerde’. Er werden al drie diensten per zondag gehouden terwijl in Meedhuizen (in het evangelisatiekerkje Berea) ook twee kerkdiensten per zondag gehouden werden.
Kerkbouw was, zo werd gezegd, een dringende zaak. Het zou wijs zijn, zo schreef men, tot een herindeling van wijken te komen en dan in het noorden van de stad een nieuwe kerk te bouwen. Zelfs dachten de samenstellers van het rapport over een derde kerk! De ligging ervan was afhankelijk van de richting waarin de stad zich zou uitbreiden. Men kwam uiteindelijk tot de conclusie dat het het best was om de Kruiskerk in de toekomst te bestemmen voor gemeenteleden ten zuiden van de spoorlijn en een nieuwe kerk te bouwen voor hen die ‘boven’ de spoorlijn woonden. De nieuwe kerk zou ongeveer vijfhonderd zitplaatsen moeten hebben. ‘Over acht jaar valt te rekenen met de bouw van een tweede kerk in Noord’, zo dacht men. Ook werd er op gewezen dat grote aandacht besteed moest worden aan de vergaderaccommodatie. ‘De vorming van een bouwfonds dient met kracht ter hand genomen te worden’, zo schreven de deputaten tenslotte.
De nieuwe Getuigeniskerk (1968).
Deze laatste studie van de Deputaten werd de aanleiding tot de bouw van een tweede kerk. Ze werd aan de Europaweg in het noorden van de stad gebouwd naar een ontwerp van architect A.C. Nicolaï en werd in 1968 in gebruik genomen.
Juist in die tijd stagneerde de groei van de kerk van Delfzijl. Langzamerhand werd het aantal kerken een te zware last op de begroting, zodat de kerk in 1991 buiten gebruik gesteld moest worden. In 2000 werd het kerkgebouw gesloopt. Van een derde kerk is dus nooit sprake geweest. Momenteel zijn bij de op 1 mei 2005 gevormde Protestantse Gemeente te Delfzijl vier kerken in gebruik: de v/m. gereformeerde Kruiskerk, het v/m hervormde kerkgebouw Het Anker, en de v/m hervormde dorpskerken in Farmsum en Uitwierde.
Bronnen:
Generale Deputaten Kerkopbouw GKN, De ontwikkeling van Delfzijl. Utrecht, 1962
H.J. van der Maas, Enkele opmerkingen over Delfzijl als stad in ontwikkeling. Groningen, 1957
M. Meijering, Vertellende de loffelijkheden des Heeren. Gedenkschrift (…) gedurende de eerste eeuw vanaf de Afscheiding in 1835. Delfzijl, 1935
E. Nawijn, Gedenkboekje samengesteld naar aanleiding van de ingebruikneming van de nieuwe gereformeerde kerk te Delfzijl, 24 juni 1953. Delfzijl, 1953
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, deel II, Groningen, 1981
© 2017. GereformeerdeKerken.info
(Dank aan de heer G. Kuiper te Appingedam voor enige informatie over ds. Nawijn)