De Heidenbode (1861-1902): van NGZV naar GKN

Inleiding.

De Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (NGZV) werd begin mei 1859 opgericht op initiatief van onder anderen dr. C.A.F. Schwartz (1817-1870), predikant bij de Vrije Schotse Kerk en zendeling onder Israël te Amsterdam.

Het Zendingsterrein op MIdden-Java, verzorgd door de NGZV (uit: ‘De Heidenbode’, december 1891).

Deze NGZV ontstond in feite door ‘de crisis van 1858-1859’ binnen het op 17 december 1797 opgerichte Nederlandse Zendeling Genootschap (NZG). In 1858 en 1859 kregen de aanhangers van de moderne richting in de Hervormde Kerk namelijk veel invloed op het bestuur van de NZG. Dat leidde er toe dat toen drie nieuwe zendingsverenigingen werden opgericht: de Nederlandsche Zendings Vereeniging, de Utrechtsche Zendingsvereeniging en de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging. Om die laatste vereniging is het ons te doen.

1. De Nederlandse Gereformeerde Zendings Vereeniging.

De Nederlandse Gereformeerde Zendingsvereniging wilde haar werkzaamheden uitvoeren op basis van de gereformeerde belijdenisgeschriften. De financiën voor de uitvoering van het zendingswerk werden vooral verkregen door de plaatselijke afdelingen. Daarmee kon men in totaal acht zendelingen de wereld insturen: als eerste kwam Aart Vermeer (1828-1891) in 1861 bij de NGZV in dienst en werd dat jaar uitgezonden naar Batavia op Java.

Zendeling A. Vermeer Dzn. (1828-1891).

De NGZV trachtte voortdurend de zending in kerkelijk vaarwater te brengen en ging daarom een samenwerking aan met de Hervormde Gemeente van Renkum. Gezamenlijk werden achtereenvolgens respectievelijk in 1880 en 1881 de zendelingen J.J. van Alphen naar Bagelen op Midden-Java en J. Wilhelm naar Soemba uitgezonden.

Maar Renkum trok zich na enige tijd terug, omdat de andere hervormde gemeenten geen steun wilden verlenen. Daardoor ontstonden financiële tekorten, zodat op 25 april 1882 besloten moest worden de zendelingen voortaan slechts uit te keren wat aan geld binnengekomen was. Op was op. ‘Toen trad een crisis in die een einde dreigde te maken aan het bestaan der Vereeniging. (…) De NGZV was der versterving nabij gekomen’.

Zendeling J. Wilhelm.

‘Maar tóen kwam er een stem uit Rotterdam die een wekstem ten leven wierd. Ds. F. Lion Cachet (1835-1899) en de zijnen vroegen een buitengewone vergadering van ‘de Vereeniging’ aan, die op 11 oktober 1883 gehouden werd. Op verzoek van Renkum nam de NGZV toen de zendelingen Van Alphen en Wilhelm over, en de NGZV-afdelingen Rotterdam en Amsterdam sloegen in elk opzicht de handen ineen om, door andere afdelingen geholpen, de Vereeniging tot nieuwe bloei te brengen’.

Ds. F. Lion Cachet.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899) op jongere leeftijd.

Frans Lion Cachet, van Joodse afkomst, was van 1853 tot 1857 opgeleid aan het Schotse Seminarium te Amsterdam door onder anderen de al genoemde dr. C.A.F. Schwartz en werd daarna door ds. H.W. Witteveen (1815-1884) te Ermelo opgeleid in de praktijk van het zendingswerk.

Ds. H.W. Witteveen (1815-1884).

In april 1858 werd hij achtereenvolgens zendeling onder de Mohammedanen in Afrika, hulppredikant in Kaapstad, in 1862 predikant in wat toen heette Brits Kafferland (nabij de oostkust van Zuid-Afrika), in 1865 in Natal en in 1869 in Transvaal. In 1874 keerde hij naar Nederland terug.

Vanaf september 1874 stond hij een jaar lang als hervormd predikant te Loosdrecht, maar dat voldeed hem niet. Hij wilde weer naar Afrika, kreeg eervol ontslag en in 1876 werd hij predikant in het Zuid-Afrikaanse Villiersdorp. Maar ook daar vond hij geen rust. Nogmaals repatrieerde ds. Lion Cachet en na een paar jaar in Valkenburg (Zuid-Holland) gestaan te hebben, vond hij in 1880 zijn bestemming in de grote Hervormde Gemeente van Rotterdam. Hier leidde hij samen met dr. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929) ‘met al het vuur en den ijver van een voortrekker uit Afrika de reformatie der Doleantie’.

Ds. G.H.J.W.J. Geesink (1854-1929).

In Dolerend kerkelijk vaarwater.

Toen de Doleantie overal om zich heen greep zag ds. Lion Cachet nieuwe mogelijkheden. Allang was hij ervan overtuigd dat het zendingswerk niet door een vereniging, maar door de kerk als zoodanig moest worden uitgevoerd. Daarom probeerde hij de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ zover te brengen dat zij ‘deze grootse taak der zending’ ter harte zouden nemen en het werk van de NGZV zouden overnemen, om het zo in kerkelijke banen te leiden. Overal in het land hield hij vooral in Dolerende kerken, ‘met zijn stem zoo eigenaardig sleepend in zachte teerheid, doch soms ook trillend van verontwaardiging’, lezingen om tot zijn doel te geraken.

Ook sprak hij op het landelijk Synodaal Convent van Dolerende Kerken, dat in 1887 in Rotterdam gehouden werd, en stelde daar de vraag of de kerken niet ‘gehouden waren om de zending onder de Heidenen en de Joden ter hand te nemen’. In principe besloot het Convent daartoe en benoemde twee deputaten die dat besluit moesten gaan voorbereiden: W. Hovy (1840-1915) en ds. Lion Cachet.

W. Hovy (1840-1915).

Deze deputaten namen contact op met verscheidene Zendingsverenigingen om steun te vragen voor ‘de kerkelijke plicht tot Zending’. Maar slechts de NGZV bleek voor de argumenten van de deputaten gevoelig. De Vereeniging stemde in met de gedachte om het zendingswerk te maken tot werk van de kerk en niet van verenigingen los van de kerk.

Op de in 1888/1889 gehouden voorlopige Synode van Dolerende Kerken te Utrecht rapporteerden de deputaten hun bevindingen, waarna dr. W. van den Bergh (1850-1890), Dolerend predikant te Voorthuizen, voorstelde om een Zendings Congres bijeen te roepen.

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890).

Dat voorstel werd aangenomen. Hovy, Lion Cachet en dr. L.H. Wagenaar (1855-1910) van Leeuwarden bereidden dit congres voor. Van 28 tot 30 januari 1890 werd dit ‘uitmuntend geslaagde’ Zendings Congres in Amsterdam gehouden. Als gevolg daarvan besloot de Dolerende ‘Voorlopige Synode’ van Leeuwarden in 1890 dat het zendingsterrein van de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging op Java maar eens geïnspecteerd moest worden. Ds. Lion Cachet werd daarvoor tot zijn grote vreugde aangewezen. Hij had de Gordel van Smaragd al lang willen bezoeken.

Het verslag van het Zendingscongres van de Dolerende Kerken.

Op 1 april 1891 vertrok hij uit Rotterdam en kwam op 7 mei in Batavia aan. Over zijn reis en zijn bevindingen op het Zendingsterrein schreef hij een wel zeer uitgebreid verslag: Een jaar op reis in dienst der Zending. ‘De positie door hem op die reis ingenomen ten opzichte van de inlandse prediker Sadrach en zijne kringen en tot wie en wat er mee samenhing, werd zeer verschillend beoordeeld en verschil van inzicht met hen die in Indië werkten, heeft ook aan onzen broeder bitter leed berokkend in een arbeid, toch aan teleurstellingen zoo droevig rijk’.

Sadrach.

Ds. Lion Cachet werd namelijk bij terugkomst verweten dat hij Sadrachs leringen als ketters had verworpen, waardoor Sadrach en zijn aanhangers voor het Zendingswerk van de kerken verloren gingen.

Dat mocht zo zijn, maar uiteindelijk, nadat hij op 12 april 1892 in Rotterdam was teruggekeerd, werd zijn grote wens vervuld: toen ‘beleefde hij de vreugde dat de voorlopige Synode te Amsterdam van  1892 besloot het zendingswerk van de NGZV over te nemen (…)’. Officieel werd de overdracht in 1894 definitief geregeld; het werk van de Vereeniging werd beëindigd en in het vervolg door de Gereformeerde Kerken uitgevoerd en bekostigd. Vermoedelijk ergens rond 1944 werd de NGZV opgeheven.

2. De Heidenbode.

De oprichting en de redactie.

Behalve het uitzenden van zendelingen gaf de Nederlandse Gereformeerde Zendings Vereeniging – vanaf enkele jaren na de oprichting in 1858 – ook een blad uit: ‘De Heidenbode’. Dit interessante tijdschrift verscheen (semi-) maandelijks vanaf november 1861 tot en met december 1902, aanvankelijk onder de titel ‘Maandblad der Ned. Gereformeerde Zendings-Vereeniging’ en stond onder redactie van de al eerder genoemde dr. C.A.F. Schwartz, de stichter van de NGZV. Het blad werd toegestuurd aan intekenaren die minstens  fl. 1,25 betaalden. Het ‘Maandblad’ werd al spoedig veranderd in ‘Berichten’ en nadat de NGZV rechtspersoonlijkheid had verkregen werd bepaald, dat contribuanten van fl. 1 en meer het blad gratis zouden ontvangen.

Is. Esser (1818-1885).

Met het vertrek van dr. Schwartz, in 1864 (hij ging naar Londen), werd de redactie van het blad door het hoofdbestuur van de NGZV opgedragen aan Is. Esser (1818-1885), tot korte tijd later de actieve en veelzijdige hoofdonderwijzer Frederik Christiaan Wijle (1831-1890) als redacteur werd aangesteld (over hem veel meer elders op deze website).

Redacteur F.C. Wijle (1831-1890).

Bijna twintig jaar lang voerde de heer Wijle de redactie. Enkele jaren na zijn aantreden veranderde de naam van ‘Berichten’ in mei 1868 in ‘De Heidenbode’, de naam waarmee het blad tot de opheffing in 1902 gesierd bleef. In 1884 legde de heer Wijle het redacteurschap van ‘De Heidenbode’ neer. Wegens een meningsverschil met het Hoofdbestuur van de NGZV over het wel of niet terugsturen van een zendeling naar het zendingsveld op Java, nam hij twee jaar later bovendien afscheid van ‘de Vereeniging’, waarvan hij van 1864 tot 1886 secretaris (buitenland) was geweest. In januari 1885 werd met algemene instemming ds. F. Lion Cachet van Rotterdam als hoofdredacteur van het blad benoemd.

Iets uit de geschiedenis van De Heidenbode.

In mei 1868 – tijdens het redacteurschap van F.C. Wijle – werd een ‘Nieuwe Serie’ van De Heidenbode begonnen, die overigens verder geheel gelijk was aan de vorige. Van de Nieuwe Serie verschenen tweeëntwintig jaargangen. In verband met de onhandigheid van het formaat daarvan werd in mei 1889 besloten het blad niet langer op de oude manier uit te geven, en daarom verscheen De Heidenbode in augustus 1889 ‘in een nieuwe gewaad’. Van deze derde serie verschenen zestig nummers van 742 pagina’s in twee-koloms druk.

Er werd op gewezen dat het blad zoveel mogelijk op de eerste van de maand zou verschijnen, ook al werd er de nadruk op gelegd dat het niet strikt een maandblad was. En nee, het was niet in de gewone boekhandel verkrijgbaar. Je kon het blad gratis krijgen als je als contribuant van de NGZV jaarlijks minstens fl. 1 bijdroeg. Kerkenraden en particulieren konden natuurlijk wel meerdere nummers aanvragen ter verspreiding. Daarvoor waren speciale tarieven. Het blad ging wel meer pagina’s tellen. Daarom ‘zal de redacteur graag plaats verlenen aan korte mededeelingen van Afdeelingen, Kinder- en Jongeliedenvereenigingen, enz.’ , zolang ze maar met de Zending te maken hadden. ‘Onze oplage is thans 4.000 exemplaren; worde het spoedig noodig minstens 10.,000 exemplaren van ieder nummer te laten drukken’. Die wens is nimmer bewaarheid geworden.

Ds. Lion Cachet (1835-1899).

De Doleantie en De Heidenbode.

In december 1889 werd in de kolommen van De Heidenbode voor het eerst duidelijk melding gemaakt van het feit dat nogal wat leden en begunstigers wegliepen. ‘Iedere maand, in den laatsten tijd, worden ons een aantal exemplaren van De Heidenbode over de post teruggezonden, soms met eenvoudig ‘retour afzender’, doch meest met een onvriendelijk ‘geweigerd’, en een enkele maal zelfs met ‘beslist geweigerd’ op het adres’. Hoewel ds. Lion Cachet allang blij was dat men het blad in elk geval terugstuurde en het niet naar de prullenmand verwees, toch vroeg hij zich af: ‘Wat heeft De Heidenbode toch gedaan, dat het blad in menige woning waar het vroeger ontvangen werd, voor een gesloten deur komt, en onverrichter zake terug moet keren?’

De predikant wist het antwoord wel: ‘Naarmate de Ned. Gereformeerde Zendings Vereeniging méer hare Gereformeerde beginselen in daden tracht te openbaren, verliest zij onder de leden van het Ned. Herv. Kerkgenootschap tal van vrienden, die haar vroeger steunden, doch haar thans, en dáarom, niet meer mogen lijden. Sedert den aanvang van de tegenwoordige Reformatie der Kerken [c.q. de Doleantie] hebben een aantal tot het Hervormd Kerkgenootschap behoorende leden der Vereeniging hun lidmaatschap opgezegd, soms alleen door te weigeren hun contributie te betalen’.

‘Ook predikanten’, zo deelde ds. Lion Cachet verder mee, ‘en ándere broederen bij wie men wat meer ruimte van hart ondersteld had’, behoorden tot de weigeraars. ‘Doch het is niet anders. Schoon de Ned. Geref. Zendingsvereeniging, als zoodanig, niet direct in de losmaking der Gereformeerde Kerken van de [hervormde] synodale organisatie betrokken is, heeft zij toch voor velen in het Hervormd Kerkgenootschap, een te ‘doleerende’ kleur, dan dat zij haar langer willen steunen’. Als de arbeid van ‘de Vereeniging’ zich zou moeten blijven uitbreiden, zouden er wél nieuwe ‘vrienden van de Zending’ moeten komen die de plaatsen van hen die gingen zouden innemen!

Ds. Lion Cachet wees er ook op dat er ‘dringende behoefte is aan meer arbeiders’ op het zendingsveld, maar daarvoor was meer geld nodig. Maar ‘de Vereeniging’ had juist een tekort van fl. 2.000! Vandaar dat ds. Lion Cachet de leden van de (dolerende) ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ opriep massaal te steunen om het werk mogelijk te laten blijven.

In mei 1890 kon de predikant weliswaar melding maken van een toenemend aantal lezers ‘zodat de opage nu ongeveer 4.500 exemplaren bedraagt’, maar dat was lang niet voldoende, ‘daar in de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ minstens 10.000 exemplaren van De Heidenbode – het eenige Blad dat mededeelingen doet aangaande de Gereformeerde Zending op Midden-Java – verspreid behooren te worden’. In ieder geval werd in veel Dolerende kerken inderdaad gecollecteerd voor de voortgang van  het zendingswerk van de NGZV en kwamen ook nieuwe abonnementen op De Heidenbode binnen. Zo werden in juni 1890 twee pagina’s kleindruk gepubliceerd met een verantwoording van talloze giften die waren binnengekomen.

De eerste zendeling van de NGZV, A. Vermeer Dzn., overleed op het zendingsveld (uit: ‘De Heidenbode’, januari 1892).

Maar de geweigerde exemplaren van De Heidenbode bleven ‘gedurig’ binnenkomen, ‘en bijna uitsluitend van vroegere vrienden der Ned. Geref. Zendings Vereeniging, doch die niet met de Reformatie der Kerken medegaan’. In november 1890 wees ds. Lion Cachet er nogmaals op: ‘We kunnen het eenigszins verstaan, dat zij, die niet wenschen dat de Ned. Gereformeerde Zending Vereeniging, overeenkomstig hare statuten handelende, haar arbeid aan de Gereformeerde Kerken zal overdragen, voor die Vereeniging geen sympathie meer hebben en de gereformeerde zending ook niet langer financieel willen steunen. (…) Zo schrijft een predikant, die De Heidenbode jaren lang ontving, op het adresbandje: ‘Aan de Redactie terug; niet besteld’. Een andere broeder, wien bij vergissing nog een ex. gezonden schijnt te zijn nadat hij voor het blad bedankt had, zendt het terug met ‘Blijft geweigerd’ op het adresbandje; anderen willen het blad niet meer ontvangen of verzoeken er van verschoond te blijven enz.’ De predikant verzuchtte: ‘Arme Heidenbode! Of liever, arme broeders en zusters, die dezen Bode om zijn gereformeerd karakter, uw huis ontzegt. Doch zoo is het, en niet anders’.

Uit: ‘De Heidenbode’, maart 1892.

Toch vooruitgang.

Ondanks de gestage opzeggingsstroom kon ds. Lion Cachet toch geregeld meedelen dat op vele plaatsen in de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ een ‘verblijdende activiteit’ te bespeuren was, zodat in het mei-juni nummer van 1891 gemeld kon worden, dat ‘niettegenstaande ook weer in dít jaar een aantal vroegere vrienden der Nederduitsche Gereformeerde Zendings Vereeniging ‘De Heidenbode’ met een pijnlijk ’geweigerd’ hebben teruggezonden, het toch bijna iedere maand noodig gebleken is de oplage te vergrooten en bedraagt deze thans reeds het cijfers van 5.500 exemplaren per maand’, waarvan 2.000 exemplaren door kerkenraden ter verspreiding besteld werden.

Volgens het jaarverslag van de NGZV over 1891 leken de problemen grotendeels overwonnen. Afgezien van de vermelding dat de publicatie van De Heidenbode ‘geregeld voortgegaan’ was, kon het Hoofdbestuur gewag maken van de positieve invloed die de verspreiding van De Heidenbode via de kerkenraden kennelijk vruchten afwierp. De kosten voor het drukken van het blad gingen echter omhoog: bedroegen die in 1890  fl. 1.177, in het jaar daarop was men er ongeveer fl. 1.286 aan kwijt (drukkosten fl. 854; expeditie fl. 302; redactiekosten fl. 101; cliché fl. 30). Die ruim fl. 100 extra kosten werden veroorzaakt door een paar dubbelnummers en door het feit dat veel meer kopie met een kleine letter gezet werd.

Vandaar dat de redacteur zich afvroeg of het blad niet beter in een groter formaat gepubliceerd kon worden en of het blad ook bij de ‘gewonen boekhandel’ verkrijgbaar zou moeten zijn (wat niet gebeurde). Hoe dan ook, in elk geval zou in het vervolg  beter papier gebruikt gaan worden, vooral met het doel om de (meestal getekende) illustraties beter te doen uitkomen. En tenslotte: ‘Aangenaam is het te kunnen melden dat De Heidenbode steeds beter onthaal vindt bij leden der Vereeniging en andere vrienden der Zending’.

‘Orgaan van de Gereformeerde Kerken’.

Het eerste nummer van de vierde (en laatste) serie, nu het orgaan van de GKN.

Met ingang van februari 1895 verscheen de ‘Vierde [en laatste] Serie’. Met de overdracht van het zendingswerk van de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging aan de Gereformeerde Kerken in Nederland, hield De Heidenbode op als orgaan van de NGZV. Het werd nu, zoals de ondertitel van het blad met ingang van dat nummer meldde, het ‘Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken in Nederland’. Niet dat ‘de Vereeniging – zolang ze nog zou blijven bestaan – het blad voor haar mededelingen niet zou kunnen gebruiken’, maar wél zou het blad in het vervolg het zendingsorgaan van de Gereformeerde Kerken zijn, waarin vooral mededelingen van de ‘Deputaten tot de Zending onder de Heidenen en Mohammedanen’, benoemd door de generale synode, zouden worden gepubliceerd. Voor het overige bleef de redacteur, ds. Lion Cachet, verantwoordelijk. Overigens was er nóg een zendingsblad, namelijk ‘Mosterdzaad, Maandblad voor de Heidenzending der Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ook dát blad ging over naar de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ds. J.H. Donner (1824-1903) werd door de synode aangewezen als redacteur van dat blad).

Ds. J.H. Donner (1824-1903).

Net als voorheen publiceerde De Heidenbode – in het vervolg vaak voorzien van een omslag met de kaart van het zendingsterrein op Midden-Java – berichten over de zendingsactiviteiten van plaatselijke kerken, verslagen van zendingsdagen overal in het land, natuurlijk vele berichten van het zendingsveld op Java, vooral ook in de vorm van brieven afkomstig van de aldaar werkende zendelingen, maar ook met berichten over het zendingswerk van andere zendingsorganisaties, overal in de wereld. Maar de inhoud werd nu veel meer bepaald door officiële mededelingen van de Deputaten voor de Zending en vanwege de Generale Synode.

‘Niet het laatste woord van de Synode…’

In juli 1894 publiceerde ‘De Heidenbode’ het besluit van de generale synode dat de GKN de activiteiten van de NGZV overgenomen had.

Ds. Lion Cachet had in het blad van maart 1897 nog wel een opmerking over de opdracht die hij (en overigens ook ds. Donner) van de synode ontvangen had, namelijk dat het blad ‘geredigeerd wordt conform de door de synode aangenomen beginselen voor den Zendingsdienst’. Hij schreef naar aanleiding daarvan: ‘Moest hierdoor verstaan worden, dat de Synode haar laatste woord gezegd had over de wijze waarop door de kerken in de Zending gearbeid moet worden, zoodat daarover, direct of indirect, geen woord of wenk in ‘De Heidenbode’, door wien dan ook, zou mogen worden gezegd, dán zou ik zeer zeker niet Redacteur van het Blad gebleven zijn’. Voor anderen napraten en voor de rest ‘ja-knikken’ was men bij ds. Lion Cachet, altijd al en ook nu, aan het verkeerde adres.

De oplage van De Heidenbode bedroeg in 1897 overigens 8.000 exemplaren, een aanzienlijke vooruitgang vergeleken met jaren eerder, maar – zo deelde de redacteur mee – eigenlijk was dat veel te weinig. De oplage behoorde toch minstens 25.000 exemplaren te zijn.

De reis naar het zendingsterrein.

In een vuistdik boek geeft ds. Lion Cachet verslag van zijn inspectiereis in Indie

Intussen was in 1896 ook het vuistdikke reisverslag van ds. ds. Lion Cachet verschenen, handelend over zijn inspectiereis naar Indië. Het vuistdikke, rijke en bijna 900 bladzijden tellende boek over zijn bezoek aan het zendingsveld was getiteld: ‘Een jaar op reis in dienst der zending’, en kon voordien al in afleveringen worden verkregen, die men in een bijgeleverde band kon laten inbinden. Uiteraard werd in De Heidenbode geregeld voor het boek geadverteerd.

Ook verdedigde ds. Lion Cachet zich in De Heidenbode geregeld tegen de kritiek die hij kreeg over zijn optreden in Indië, vooral tegenover de inlandse goeroe Sadrach, van wie hij zei dat deze dwaalleringen verkondigde. Door het optreden van ds. Lion Cachet werd het zendingswerk ter plaatse volgens velen ernstig belemmerd. Vooral in het nummer van juni/juli 1898 publiceerde de redacteur een uitvoerig verhaal dat als verdediging moest dienen. Ds. Lion Cachet merkte bij wijze van verweer meerdere malen op dat hij over de kwestie-Sadrach ‘nog lang niet alles gezegd had wat hij wist’, en werd daarin door sommige andere zendingsmensen gesteund, soms ook via artikelen in De Heidenbode. De kritiek overheerste echter, vooral in andere bladen, maar slechts uiterst mondjesmaat tot niet in De Heidenbode.

Ds. Lion Cachet (1835-1899) maakte een inspectiereis langs de zendingsvelden van de NGZV.

‘Niet gratis…’

In het nummer van september-oktober 1897 wees ds. Lion Cachet er ‘voor de zooveelste maal’ op dat De Heidenbode ‘wel in den regel maandelijks verschijnt, maar toch geen Maandblad is’. Ook bestonden nog steeds misverstanden over de vraag of je het blad gratis kon krijgen. ‘Nee’, schreef de predikant, ‘toezending van het Orgaan geschiedt níet gratis. Vróeger kon dit binnen betamelijke grenzen om propaganda te maken voor de Zending. Doch na de laatst gehouden synode [van 1896, de ‘Zendingssynode’] niet langer’. Ook voor verspreiding konden geen gratis nummers meer geleverd worden: ‘Kerkeraden en Zendingscorporatiën, Jongelieden-Vereenigingen enz. ontvangen ‘de Heidenbode’ bij getalen, ter verspreiding op zoodanige wijze als zij zelven goedvinden, tegen fl. 0,36 per jaar. Doch voor de verstrekte exemplaren moet voldaan worden (…)’. De betalende leden van de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging ontvingen het blad net als vroeger gratis, en was je géen lid van de NGZV, dan betaalde je gewoon fl. 1 per jaar ‘bij vooruitbetaling’. Voor niks gaat de zon op.

Toch probeerde ook de redactie het blad zoveel mogelijk bekendheid te geven. In het nummer van juni-juli 1898 schreef ds. Lion Cachet dat De Heidenbode in het vervolg ook zou verschijnen als ‘bijblad van de Grensbode, het gereformeerd kerkelijk blad voor het Graafschap Bentheim en voor Ostfriesland onder redactie van ds. E. Kolthoff [1870-1934] te Veldhuizen in Duitsland. Het plan van de redactie van ‘De Grensbode’ was aanvankelijk om stukken uit ‘De Heidenbode’ over te nemen, maar in overleg met ds. Lion Cachet werd afgesproken het hele blad als ‘bijblad’ van ’De Grensbode’ ook in Duitsland te verspreiden, zodat ‘het wekken van de ijver voor de gereformeerde zending daar’ beter tot zijn recht zou komen.

Ds. Lion Cachet overleden (1899).

De Heidenbode van december 1899 meldde – voorzien van een rouwrand – het overlijden van de redacteur, ds. Lion Cachet.

Dr. L.H. Wagenaar (1855-1910).

Dr. L.H. Wagenaar schreef: ‘Als een vreemdeling stierf hij, doch in de armen der broederen. Zoals zijn leven was, was zijn dood. Hij, de geboren Jood onder Christenen, het kind van ’t Reveil onder de Calvinisten, de leerling van Witteveen onder de geestverwanten van dr. Kuyper, heeft onder zijne tochtgenooten en medewerkers ‘als een vreemdeling verkeerd. En toch vervulde hij onder ons een roeping en wrocht hij een arbeid; soms ons leidend, soms zich van ons vervreemdend; nu eens allen bezielend, dan weer eenzaam en onbegrepen. Zo was hij op elk, in het bijzonder op zendingsgebied’.

Ds. H. Hoekstra (1852-1915).

De redactie van De Heidenbode werd in het vervolg gevoerd door ds. H. Hoekstra (1852-1915) te Arnhem en dr. G. van Goor (1848-1902) van Bunschoten.

Dr. G. van Goor (1848-1902).

Laatstgenoemde nam het leeuwendeel van het werk op zich. Gedurende enige tijd werd tijdens diens ziekte zijn plaats ingenomen door ds. H. Dijkstra (1851-1922) van Smilde.

Ds. H. Dijkstra (1851-1922).

Het praktische zendingswerk mocht dan door de Gereformeerde Kerken worden uitgevoerd en bekostigd, toch had de NGZV nog wel tot taak zoveel mogelijk financiële steun te verlenen aan het zendingswerk, door het geven van voorlichting en het activeren van de plaatselijke afdelingen en Gereformeerde Kerken. Toch leek het dat veel betalende leden van de vereniging dachten dat de rol van ‘de Vereeniging‘ uitgespeeld was. Ook omdat, volgens synodebesluit, veel kerken het zendingswerk plaatselijk waren gaan uitvoeren, werd gedacht dat financiële bijdragen voor de NGZV niet meer zo nodig waren. Ook waren er die het lidmaatschap van ‘de Vereeniging hadden opgezegd. In De Heidenbode verschenen dan ook geregeld ‘oproepingen’ om de Vereeniging niet te vergeten; de ontvangsten waren in het jaar 1900 ‘beduidend minder dan voorgaande jaren’. Zo’n offer was het lidmaatschap toch niet! Je kon immers al voor slechts fl. 1 per jaar lid van de NGZV worden en dan gratis De Heidenbode in de bus krijgen!

In december 1902 verscheen het laatste nummer van De Heidenbode.

Op 21 november 1902 stierf redacteur Van Goor. Zijn plaats werd ook toen weer ingenomen door ds. H. Dijkstra van Smilde. Maar slechts voor kort. Want in De Heidenbode van december 1902 werd (voor het eerst) aan de lezers meegedeeld dat het nummer van De Heidenbode dat ze nu (hopelijk) zaten te lezen, het laatste was.

Verteld werd dat op 15 januari 1903 een nieuw blad zou verschijnen: ‘Het Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken in Nederland’, waarin De Heidenbode en het al eerder genoemde voormalig christelijke gereformeerde Zendingsblad Mosterdzaad zouden worden samengebracht.

Zo kwam een eind aan het jarenlange bestaan van De Heidenbode. Wel werden de eerste jaren in de kop van ‘Het Zendingsblad’ nog de namen van haar voorgangers genoemd, maar ook dat was in 1912 verleden tijd. Vandaar deze herinnering aan ‘De Heidenbode’, het lezen meer dan waard.

Bronnen onder meer:

Ds. F. Lion Cachet (red.), De Heidenbode. Orgaan der Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (1889-1894)

–, De Heidenbode. Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1895-1902)

H. Reenders, De Gereformeerde Zending in MIdden-Java. deel 1, 1859-1931. Een bronnenpublicatie. Zoetermeer, 2001

© 2017. GereformeerdeKerken.info