Inleiding.
Over de begintijd van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nijmegen is niet veel bekend. Wel weten we dat deze geïnstitueerd werd op 14 mei 1885. In 1887 werd in Nijmegen ook een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd. Deze twee kerken verenigden zich in 1892 tot ‘De Gereformeerde Kerk te Nijmegen‘. Over deze kerk hieronder enkele bijzonderheden.
Ook is bekend dat in Nijmegen al voor 1885 zgn. ‘gezelschappen’ bestonden van mensen die in de hervormde kerk de ‘rechte en onversneden Woordverkondiging’ misten en dus bij elkaar in de huizen bijeenkomsten hielden om daar uit de Bijbel te lezen, te zingen ‘en elkaar over het geloof te bevragen’.
De eerste predikant.
Meteen tijdens de eerste kerkenraadsvergadering op 16 mei 1885 was een van de onderwerpen waarover gesproken werd het beroepen van een eigen predikant. Hoewel enkele beroepen zonder resultaat bleven kon de eerste christelijke gereformeerde predikant op 12 april 1886 intrede doen: ds. S.B. Sevensma (1831-1900) van Zeist. Zijn traktement stond kennelijk niet vast. Het schijnt van de inkomsten van de kerk te hebben afgehangen hoeveel de predikant kreeg. Zogezegd leefde hij ‘op de collectezak’. In de notulen van 5 mei 1886 wordt namelijk gemeld: ‘De penningmeester houdt nu afrekening. Hij verklaart dat na aftrek der noodige onkosten de maand April reeds een batig saldo van fl. 40,79 heeft opgeleverd, hetwelk hij aan ds. Sevensma overhandigt, dankbaar dat we de eerste maanden reeds aan onze toezegging hebben kunnen voldoen.
Ds. Sevensma bleef niet lang in Nijmegen. Hij heeft de bouw van de eerste kerk aan de Begijnenstraat niet meer meegemaakt, maar preekte in de gehuurde zaal die de eerste tijd voor de kerkdiensten gebruikt werd. De predikant vertrok namelijk al in 1887 naar de ‘Christian Reformed Church’ van Grand Rapids, Michigan, in de Verenigde Staten.
Een kerkgebouw aan de Begijnenstraat (1888).
Nadat de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Nijmegen in mei 1885 geïnstitueerd was, wilde men al snel komen tot de bouw van een eigen kerk. Tot dan toe maakte de gemeente nog altijd gebruik van een gehuurde zaal, en dat beviel niet. Men had echter te weinig financiële mogelijkheden om die wens in vervulling te laten gaan. Vandaar dat de kerk, met steun van de Provinciale Synode van Gelderland, aan de landelijke Synodale Commissie (het toenmalige dagelijks bestuur van de kerk) om toestemming en aanbeveling vroeg om de plaatselijke kerken in het hele land te mogen vragen een bijdrage voor de kerkbouw te sturen.
De kerkbouw in Nijmegen kwam daardoor op 24 augustus 1885 ter sprake in de landelijke Synodevergadering van 24 augustus 1885. Nijmegen was het oneens met de werkwijze van de Synodale Commissie. Aanvankelijk had de Synodale Commissie – ‘toen haar verzocht werd om voor Nijmegen in geheel onze kerk te mogen collecteeren’ – dat niet direct toegestaan. ‘De Synodale Commissie durfde het verzoek van Nijmegen niet toestaan omdat zij vreesde dat, bij te weinig bekendheid met Nijmegens toestand, de offervaardigheid der gemeenten door te dikwijls herhaalde aanvragen op te harde proeve zou worden gesteld’.
Daarom had de Provinciale Synode van Gelderland opnieuw een brief geschreven, waarin de nood van Nijmegen nog duidelijker naar voren kwam, met het verzoek om op het vorig besluit terug te komen en aan Nijmegen de gevraagde vrijheid te verlenen. De Commissie ging er toen mee akkoord ‘en door Uwe Commissie werd een beroep gedaan op het medelijden van al de gemeenten onzer kerk’, zo rapporteerde de Synodale Commissie aan de Synode.
De Provinciale Synode van Gelderland had tegen die aanvankelijke ‘eigenmachtige houding’ van de Synodale Commissie bezwaar. Ze vond dat, als de Provinciale Synode een verzoek van één van haar kerken ondersteunde, dat verzoek door de Synodale Commissie niet zomaar, zonder nader onderzoek, kon worden afgewezen. Bovendien vond de Provinciale Synode dat niet de Synodale Commissie de ontvangen gelden in ontvangst behoorde te nemen. Dat had ze namelijk wél gedaan. In het landelijke kerkblad ‘De Bazuin’ had de Commissie verantwoording gedaan van door haar ontvangen gelden. Die gelden hadden volgens de bezwaarmakers rechtstreeks naar Nijmegen gestuurd moeten worden. De Provinciale Synode wilde dus weten wat de Synode van de handelwijze van de Synodale Commissie vond.
De scriba van de Commissie antwoordde bij wijze van verweer, dat dit alles ‘slechts uit goedheid geschied was’ en ‘ds. A.H. Gezelle Meerburg (1845-1905) dankte Z.Eerw. [c.q. de scriba van de Commissie] en de Synode in naam van de gemeente te Nijmegen hartelijk voor de belangstelling haar bewezen’. Maar – zo vroeg men verder – mag die Synodale Commissie wel méér doen dan alleen zo’n landelijke collecte aanbevelen? Gelukkig voor de Commissie las de synodevoorzitter enkele bepalingen voor betreffende synodale steunverlening aan plaatselijke kerken. ‘Daaruit blijkt dat de Synodale Commissie, ook naar het oordeel van de synode, niets te verwijten valt’.
Hoe dan ook, de kerk van Nijmegen kon beginnen met de bouw. De Synodale Commissie had destijds van veel kerken in het land geld ontvangen voor de bouw van de kerk in Nijmegen. Ook bij de kerkenraad kwam financiële steun binnen. Door de Synodale Commissie werd ontvangen de som van fl. 1.884,91½ en door de kerkenraad van Nijmegen fl. 541,46½, samen fl. 2.426,38.
In 1887 kon met de bouw van de kerk aan de Begijnenstraat 20 begonnen worden. De kerk staat er trouwens nog steeds en is als kerkgebouw aan de grote vensters in de voor- en de achtergevel nog duidelijk te herkennen. Het was een eenvoudige zaalkerk, niet al te groots en protserig, maar het gebouw sloot goed aan bij de overige huizen in de straat. Het had een sobere neo-renaissancegevel. De kleine torenspits die bovenop de voorgevel stond, verdween nog vóór de Tweede Wereldoorlog. Het kerkje, ontworpen door B. Bouman en uitgevoerd door H.L. Esmeijer, bood plaats aan 250 gelovigen en kon in 1888 in gebruik genomen worden. Ds. Gezelle Meerburg hield daar als eerste van de Nijmeegse predikanten van 1888 tot 1890 zijn preken.
De Doleantie (1887).
In het jaar voor de ingebruikneming van de kerk had op 23 februari 1887 in Nijmegen ook de Doleantie plaats, die in Nijmegen evenwel geen grote aanhang kreeg. In januari dat jaar hadden drie hervormde gemeenteleden de bijzondere kerkenraad van de Hervormde Gemeente (predikanten en ouderlingen) schriftelijk verzocht ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’ en daarom ‘het juk der synodale hiërarchie af te werpen en aan de Dordtse Kerken Ordening van 1619 weder kracht en geldigheid te verlenen’.
De kerkenraad antwoordde aan hun verzoek geen gevolg te zullen geven. Daarop deelde ouderling B. Esmeijer de kerkenraad mee dat híj meende, omwille van de door hem (bij zijn bevestiging als ouderling) afgelegde eed, wel te moeten voldoen aan het verzoek van de drie gemeenteleden. Hij deelde ook mee dat hij de hervormde kerkenraad daarom niet meer als wettige kerkenraad erkende en dat hij de kerkenraadsvergaderingen in het vervolg niet meer zou bijwonen.
Op 23 februari 1887 kwam ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913), directeur van het Christelijk Gymnasium te Zetten (hij was zelf in 1886 ook met de Doleantie meegegaan) naar Nijmegen om de nieuwe gemeente te institueren. Dit gebeurde door de kort daarvoor door de weinige manslidmaten gekozen kandidaat-ambtsdragers in het ambt te bevestigen. Naast de uitgetreden ouderling, B. Esmeijer, werden ook ouderling J. van Ginkel en diaken W.C. van Kuyk in het ambt bevestigd. Daarmee was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Nijmegen geínstitueerd.
Gereformeerde Kerk (1892).
De Dolerenden hielden hun kerkdiensten enige tijd in een gehuurde zaal. Maar al na vrij korte tijd besloten de christelijke gereformeerde kerkenraad en die van de Dolerenden gezamenlijk te gaan kerken in het kerkgebouw aan de Begijnenstraat, daar samen het avondmaal vieren, zij het dat men nog tot 1892 als zelfstandige kerken wilde blijven functioneren, ook al vergaderden de kerkenraden in die tijd ook gezamenlijk…! Er zat immers toch een fusie aan te komen.
In 1892 – toen op 17 juni de landelijke fusie plaatsvond tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk – besloten ook de twee Nijmeegse kerkenraden over te gaan tot de ineensmelting van hun twee kleine gemeenten.
Dienstmeidenkerk.
Merkwaardig is dat de kerk van Nijmegen vooral gedurende de eerste periode van haar bestaan veel dienstboden als gemeenteleden ingeschreven had. Sommigen spraken daarom van de ‘dienstmeidenkerk’. Het ging hierbij vaak om meisjes die dienden in de vele grote herenhuizen in Nijmegen en omgeving. Deze welgestelde villabewoners waren meestal van de liberale richting, maar toch hadden ze graag afgescheiden meisjes in dienst ‘omdat ze eerlijk, betrouwbaar en dienstvaardig waren’.
Dat het ook anders kon lopen bewijzen de christelijke gereformeerde notulen van 31 januari 1886: ‘Br. Van der Meer deelt nog mee dat het meisje van Oudhof nog niet op de catechisatie was gekomen, daar de houderes der ‘Nederlandse Hervormde Diaconie Naaischool’ gedreigd had haar in dat geval [namelijk als ze de catechisatie zou bijwonen] niet meer op de naaischool toe te laten. Eenigen oordeelden dat gezegde houderes geen recht zou hebben een meisje om die redenen het bijwonen der lessen te ontzeggen’.
Dat het reizen op zondag in gereformeerde kringen lange tijd taboe was is een bekend feit. Daardoor moest immers op de dag des Heeren gewerkt worden en dat was niet toegestaan. De zondagsrust werd strikt gehandhaafd. Dat was dan ook de reden dat ds. J. Kok (1857-1928), die van 1894 tot 1904 predikant in Nijmegen was, op zondag niet met de pont wilde als hij in Elst, aan de andere kant van de Waal, een kerkdienst moest leiden.
De directeur van de Spoorwegen gaf hem echter in dat geval toestemming over de spoorbrug te lopen, zodat hij geheel op eigen kracht in Elst zou kunnen komen. Maar eens, lopend over de spoorbrug, kwam er net een trein aan, met als gevolg dat de zeer corpulente Weleerwaarde heer maar nauwelijks ruimte genoeg had om de trein te laten passeren zonder er kleerscheuren aan over te houden.
De Noorderkerk (1912).
Ds. R. Smeding (1864-1931) was maar liefst 21 jaar lang aan de Gereformeerde Kerk van Nijmegen verbonden, namelijk van 1910 tot 1931.
In die tijd was het nodig een nieuwe kerk te bouwen ter vervanging van de Begijnenstraatkerk uit 1888. Vanzelfsprekend heeft hij een belangrijk aandeel gehad in het tot stand komen van de nieuwe kerk. Iemand vertelde: ‘Toen ds. Smeding kwam zei hij: wat gebeure gebeurt, maar wij moeten eerst een nieuwe kerk hebben! Wij kunnen hier niet in de benedenstad blijven zitten. Wij moeten gezíen worden! En hij wees een aantal kerkenraadsleden aan die de boodschap kregen: ’Jij geeft duizend gulden, en jij, en jij’.
En de kerk kwam er! Aan de Bijleveldsingel 41, destijds een voorname plaats. Bovendien was het een behoorlijke kerk met 650 zitplaatsen voor de destijds 600 leden, dus een vooralsnog ruim bemeten, prachtig, fors en royaal bedehuis. ‘De kerk liet er bij de Nijmegenaren geen twijfel over bestaan dat er onder hen een actieve groep gereformeerden woonde’.
De eerste steen voor deze Noorderkerk werd gelegd in 1911 door het toen 7-jarige zoontje van ds. M.F. Visser (1873-1910), die van 1904 tot zijn overlijden in 1910, predikant te Nijmegen was. De kerk werd in 1912 in gebruik genomen. Ter gelegenheid van de ingebruikneming voerde ds. H. Drenth (1867-1940) van Wolfheze namens de classis het woord. Hij zei toen onder meer: ‘Eenmaal zal ook van dit gebouw niet één steen op de andere gelaten worden’. Daar kreeg hij later bijna helemaal gelijk in.
De Groenestraatkerk.
In 1929 werd de zgn. Groenestraatkerk in gebruik genomen, aan de Groenestraat 245. Deze kerk werd door J. van der Peijl ontworpen. De kerk raakte vijftenendertig jaar later buiten gebruik, toen de gereformeerde Maranathakerk aan de Steenbokstraat in gebruik genomen werd.
De Tweede Wereldoorlog.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Noorderkerk aan de Bijleveldsingel in 1944 door militair geschut zwaar beschadigd. Het huis van koster Niemeijer werd zelfs geheel vernield. Daarmee kregen de in 1912 bij de ingebruikneming van de kerk uitgesproken woorden van ds. Drenth profetische kracht.
Alles wat maar enigszins tot vergaderplaats kon dienen werd door zowel gereformeerden als hervormden voor het houden van kerkdiensten gebruikt. Zelfs zijn wel protestantse kerkdiensten gehouden in rooms-katholieke gebouwen. Ook werden kerkdiensten gehouden in de schouwburg. Koster Niemeijer vertelde daarover: ‘Ik moest eerst de instrumenten van het orkest wegslepen dat de vorige avond het dansen had begeleid, om ruimte te maken voor de predikant op het podium.’
Direct na de bevrijding van Nijmegen (nog in 1944) werd begonnen met de voorbereidingen voor de herbouw van de Noorderkerk. De ook wel zogenoemde Bijleveldsingelkerk was dan ook het eerste gereformeerde bedehuis, dat na de oorlog werd herbouwd, wat overigens het niet geringe bedrag van fl. 220.000 kostte!
In de oorlog speelde zich ook de kerkelijke Vrijmaking van 1944 af. Verschillen van inzicht over een aantal leerstellingen (onder meer over Doop en Verbond) en over kerkrechtelijke zaken waren er de oorzaak van dat een gedeelte van de gereformeerden zich onder leiding van dr. K. Schilder (1890-1952) van de Gereformeerde Kerk afscheidde en een eigen vrijgemaakt-Gereformeerde Kerk stichtte. Hoewel Nijmegen daarvoor aanvankelijk leek te worden behoed, ontstond op 9 juni 1946 toch ook in de Keizer Karelstad een zij het kleine vrijgemaakte kerk met, in dat jaar, 39 leden.
De Maranathakerk (1963).
In de jaren vijftig besloot de kerkenraad een nieuwe kerk aan de Steenbokstraat te bouwen. Vandaar dat de kerkelijke gemeente alvast een bouwfonds van een ton bij elkaar spaarde. Het ledental van de Gereformeerde Kerk van Nijmegen groeide gestadig. Om ook voor wat betreft eventuele toekomstige kerkbouw op de toekomst voorbereid te zijn, liet de kerkenraad in die tijd een prognose opstellen door het ‘Gereformeerd Sociologisch Instituut’ te Amsterdam. Volgens dat rapport zou de kerk van Nijmegen uiteindelijk zelfs vier kerkgebouwen nodig hebben.
Jubileumjaar (1960)
Op maandagavond 30 mei 1960 werd herdacht dat de Gereformeerde Kerk van Nijmegen 75 jaar bestond. In die dienst hield ds. A.J. Boss (1876-1971) – de oudste van de toen nog levende Nijmeegse gereformeerde predikanten – een herdenkingsrede.
De Noorderkerk (1912) kreeg in 1963, toen de Maranathakerk aan de Steenbokstraat in gebruik werd genomen, de naam ‘Immanuëlkerk’. De Groenestraatkerk werd het jaar daarop (in1964) – zoals al opgemerkt – om dezelfde reden buiten gebruik gesteld. De Immanuelkerk raakte acht jaar later, in 1972, buiten gebruik en werd het jaar daarop afgebroken. De Maranathakerk aan de Steenbokstraat is nog steeds een van de vijf protestantse kerkgebouwen in Nijmegen.
Ledentallen Gereformeerde Kerk Nijmegen.
Bronnen onder meer:
Acta van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, 1885
Fidder, ’t Begon met 42 leden, in: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 8e jrg. nr. 19, 14 mei 1960
De Heraut, jrg. 1887