Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Dronrijp (2)

Inleiding.

In deel 1 van dit verhaal vertelden we – voornamelijk aan de hand van de notulen van de gereformeerde classis Franeker – hoe na veel voorbereidingen en discussies uiteindelijk op 14 januari 1895 in het Friese Dronrijp een gereformeerd kerkje – bijgenaamd Lombok – in gebruik genomen kon worden. Nu ging het er om wanneer in het dorp de Gereformeerde Kerk geïnstitueerd zou worden.

Kaart: Google.

Naar de instituering van de kerk te Dronrijp.

Hoewel de classis van april 1895 geen tegengas gaf aan de opmerking van ds. F.M. Ten Hoor (1855-1934) van Franeker dat de ambten in Dronrijp zo spoedig mogelijk zouden worden ingesteld, was het nog níet zo ver. Dat zou nog bijna twee jaar op zich laten wachten. Want in juli 1895 merkte ds. Ten Hoor al op dat de kerkenraad van Franeker ‘den tijd nog niet geheel rijp acht, om aldaar de diensten in te stellen, aangezien de behoefte daaraan nog zeer weinig wordt gevoeld’, ook al zou de kerkenraad er desondanks naar streven het zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. Zo zou er getracht worden catechisatie te geven. En ook in oktober 1895 werd gerapporteerd dat de kerkenraad van Franeker er nog niet toe gekomen was in Dronrijp een kerkenraad samen te stellen ‘om alzoo tot gemeenteformatie te kunnen komen. De broeders daar zien er zelf ook nog geen licht in’.

Toch gebeurde er wel het een en ander in Dronrijp. In januari 1896 deelde ds. Ten Hoor namelijk mee ‘dat voortdurend twee catechisaties gehouden werden; de eerste bestaande uit getrouwden, (jongelingen en jongedochters) die twaalf, en de andere, allen kinderen, die goed twintig personen telt’. Ook was het Kerstfeest er ‘met veel opgewektheid gevierd’ en stond het ‘met de financiën tamelijk goed’. De preses vroeg of het ook nodig was dat met de in Dronrijp prekende dominees ook telkens een ouderling mee kwam. Maar dat vond ds. Ten Hoor niet nodig, ‘daar de dienst aldaar nog geen dienst des Woords is’. De preses kreeg zelfs nog even een standje: men vond zijn vraag ‘misplaatst’, omdat het inderdaad geen officiële kerkdienst wás. Er was immers nog geen kerk geïnstitueerd. Ware dat wél zo, dán zou er natuurlijk een ouderling bij moeten zijn.

Ds. F.M. ten Hoor van Franeker (1855-1934) vertrok in 1896 naar Amerika..

In mei 1896 deelde de kerkenraad van Franeker mee dat ‘wederom een viertal personen [te Dronrijp] door belijdenis tot de Gereformeerde Kerk [van Franeker] zijn toegetreden’. Moest nu langzamerhand in het dorp niet tot het instellen van de ambten worden overgegaan? Daarnaar wilde de classis echter eerst een onderzoek instellen. De kerkenraad van Franeker zou het onderzoek uitvoeren.

Het onderzoek uitvoerig besproken.

Kort daarvoor was ds. Ten Hoor trouwens naar Amerika geëmigreerd, waar hij een eerbiedwaardige loopbaan als predikant bij de ‘Christian Reformed Church’ tegemoet ging. Hij had op 29 maart 1896 afscheid van zijn Franeker gemeente genomen en ds. J.C. Balhuizen (1854-1939) van Sexbierum was nu consulent van Dronrijp geworden. Over het onderzoek dat ds. Balhuizen en ouderling Andrae van Franeker hadden uitgevoerd werd op de classis van oktober 1896 extreem uitvoerig gerapporteerd en gesproken. We nemen het rapport grotendeels woordelijk over.

In twee dagen tijd hadden de twee mannenbroeders in Dronrijp een twintigtal huisgezinnen bezocht. ‘Er was weinig kennis gevonden van kerkelijk leven; de vrienden komen aldaar nooit bij elkaar dan in het kerkelijk gebouw. Toch zijn er in Dronrijp flinke christenen die oordelen dat het zoo niet langer kan. Zondag jl. [dat was dus op 27 september] had ds. Balhuizen er een samenkomst na de godsdienstoefening. Deze samenkomst was voor alle belangstellenden toegankelijk. Ons doel was de vrienden zich eens te laten uitspreken over de arbeid in Dronrijp. Bij het huisbezoek toch was gebleken dat er vierderlei bezwaren bestonden tegen het meer vaster vorm geven aan den arbeid, namelijk gemoedelijke, persoonlijke, kerkrechtelijke en financiële [bezwaren]. In deze samenkomst wezen we op wat in het huisbezoek gebleken was, en hebben vooral nadruk gelegd op de persoonlijke bezwaren en gezegd dat men die onder elkaar moest trachten op te lossen, en tevens er op gewezen dat vooral in Dronrijp een goeden wandel zoo noodzakelijk was’. [Kennelijk bestonden of dreigden er onderlinge meningsverschillen die konden uitlopen op twist en tweedracht].

‘We hebben de vergaderde vrienden de navolgende vragen gesteld: (a) of ze van harte instemden met de leer der Waarheid van de Gereformeerde Kerken? (b) Of ze eenparig behoefte gevoelden den arbeid meer vasten vorm te geven? Geen der vergaderden (er waren een veertigtal) bracht bezwaar in. (c) Of men oordeelde dat het tijd was in Dronrijp de ambten in te stellen, dan wel [of men eerst] nog enkele samenkomsten nodig keurde ter bespreking van enkele bijzonderheden? Enkelen wilden dadelijk de ambten ingesteld zien; anderen oordeelden dat eenige samenkomsten zeer noodig waren om bijzonderheden te bespreken met betrekking tot kerkregeering, doop en avondmaal’.

Ds. J.C. Balhuizen (1854-1939).

Enkele bijzonderheden over de gang van zaken in Dronrijp.

Ook de ‘Rypsters’ (de Dronrijpers) hadden enkele vragen. Ze wilden graag dat de Gereformeerde Kerk van het naburige Winsum het opzicht over Dronrijp verder zou overnemen van de kerkenraad van Franeker. Over de redenen daarvan tasten we (vooralsnog) in het duister, maar de classis ging in principe akkoord. Ook wilde men graag dat de classispredikanten in het vervolg niet op zondagmiddag of -avond zou komen preken, maar op zondagochtend. En verder wilde men graag dat in Dronrijp niet alleen het Avondmaal, maar ook de ‘voorbereiding’ van en de ‘nabetrachting’ op het Heilig Avondmaal gehouden zouden worden. Men vond het bijv. nodig dat het aangaan aan het avondmaal goed voorbereid werd, bijv. door te predikant te laten waarschuwen tegen het ‘wèl gemeenschap zoeken met Christus, maar níet de gemeenschap met andere gelovigen’. Met andere woorden: te zorgen voor goede onderlinge verhoudingen alvorens aan het avondmaal aan te gaan. Ook wilden de Rypsters graag dat het mogelijk werd in hun gebouw huwelijken kerkelijk te bevestigen.

Er waren echter ook een paar opmerkingen vanuit de classis richting de Dronrijper broeders en zusters. Kennelijk werden in het kerkje – als er geen dominee preekte – wel eens preken gelezen van niet-gereformeerde predikanten. Dat wilde de classis niet. Ook moesten de collecten in het vervolg direct na elke dienst worden geteld, ‘hetgeen nu enigszins slordig geschiedt’, en verder moesten de Dronrijper broeders in het vervolg zélf zorgen dat kerkelijke berichten in de Kerkbode geplaatst werden. Die twee laatste opmerkingen waren van belang voor de opkomst in het kerkgebouw in Dronrijp, die de voorgaande zondag uitstekend geweest was, zo zei ds. S. van der Wal (1865-1941) van Minnertsga, die er toen gepreekt had.

Ds. S. van der Wal (1865-1941).

Ds. Balhuizen deelde tenslotte nog mee dat bij de kerk te Franeker veertien leden ingeschreven waren die in of in de omgeving van Dronrijp woonden en die onder de kerk van Dronrijp zouden gaan ressorteren; in het naburige Beetgum waren dat er twee en bovendien hadden zeven leden van de Hervormde Gemeente van Dronrijp instemming betuigd met de gereformeerde leer. Ook waren er acht personen (‘waaronder vier mannelijke’) die nog geen belijdenis hadden afgelegd maar de catechisatie wel bezochten.

Zo langzamerhand institueren?

Dus was de vraag van de preses gewettigd: ‘Zullen we nu de ambten instellen in Dronrijp?’ Ouderling Kamstra merkte op dat de classis daarover vermoedelijk wel eenstemmig zou zijn, maar de vraag was: hoe en wanneer? ‘Het is wenschelijk dat in Dronrijp wat meer kennis komt en bewustzijn van kerkelijk leven, vooral voor diegenen die een ambt ontvangen, opdat ze dit met kracht en toewijding bedienen’, zo vond hij. Ds. Balhuizen vond voor dat doel tenminste één samenkomst noodzakelijk. Maar dat moest de kerk van Winsum verder maar bekijken, vond hij. ‘De menschen moeten daar opgezocht en gewezen [worden] op de roeping tot gehoorzaamheid aan de Koning der Kerk. We hebben er eenvoudige vrome zielen gevonden, maar die menschen zien nooit een leeraar bij zich. Enkele bijeenkomsten zijn noodig om de artikelen 27 tot 29, 30 en 32 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis te bespreken’.

Die artikelen handelden over ‘de algemene Christelijke Kerk’, ‘dat een iegelijk schuldig is zich bij de Kerk te voegen’, ‘over het onderscheid en de merktekenen der ware en valse kerk’, ‘over de regering van de kerk door kerkelijke ambten’ en ‘over de orde en discipline of tucht der kerk’. Over die belangrijke onderwerpen moesten de broeders in Dronrijp nader onderwezen worden. Daarvoor waren ‘misschien vier of vijf samenkomsten’ nodig, ‘maar dán ook de ambten instellen’. En misschien zouden enkele inwoners van de dorpen Menaldum, Peins en Schingen de kerk van Dronrijp kunnen versterken door tijdelijk bij de nieuwe kerk in te wonen, zo bedacht iemand.

Ds. H. Meijer (1868-1929).

Ds. H. Meijer (1868-1929) van de kerk te Winsum (die tot ‘kerk van opzicht’ benoemd was) vond níet dat ‘ter versterking van het kerkelijk bewustzijn’ beslist nog een aantal extra bijeenkomsten nodig was. Volgens hem kon het kerkelijk bewustzijn ‘er niet beter komen dan door de instelling der ambten’. En waren daar in Dronrijp voldoende geschikte personen voor, dan was er geen bezwaar. Waren de ambten eenmaal ingesteld dan konden die vergaderingen altíjd nog gehouden worden, vond hij. Ds. Balhuizen van Sexbierum (na het vertrek van ds. Ten Hoor consulent van Franeker) voegde er nog aan toe dat ouderling [Foppe Arends] De Jong ‘reeds met eere de kerk te Oppenhuizen als ouderling gediend heeft’, die kende het klappen van de zweep dus. Hij woonde sinds kort in de omgeving van Dronrijp! Bovendien waren er ook nog gelovigen [uit de hervormde kerk] die zich bij de Gereformeerde Kerk van Dronrijp zouden voegen zodra deze geïnstitueerd was! Maar, zei ds. Meijer, ‘moeten we daarop wachten? Ook uit de zeven broeders die er nu reeds zijn, kunnen de ambtsdragers gekozen worden. De kerk moet tot openbaring komen door instelling der ambten’.

Dat de mensen, die tot de kerk van Dronrijp zouden gaan behoren, bevoegd waren de ambten in dat dorp in te stellen was duidelijk, zei ds. H.J. Allaart (1864-1923) van Harlingen; maar beseften de mensen in Dronrijp wel langs welke wég – op welke manier – die kerk geïnstitueerd moest worden? Langs de lijn van de Afscheiding of die van de Doleantie? ‘Welnee’, antwoordde ds. Balhuizen, van die kerkrechtelijke haarkloverijen wist men in Dronrijp niets. ‘Maar broeder De Jong van Oppenhuizen heeft dit ook te Oppenhuizen mee doorgemaakt, en daar is het evenzo gegaan. Daar braken ze met de [hervormde] synodale organisatie en betuigden instemming met de gereformeerde leer. Zoo dachten wij ook thans in Dronrijp te doen!’

Ds. H.J. Allaart (1864-1923) van Harlingen stond in de toenmalige Oosterkerk aan de Zoutsloot (later William Boothstraat), hier rechts in het midden. Die kerk werd in 1844 in gebruik genomen en in 1926 vervangen.

Ds. Allaart antwoordde dat hij die vraag gesteld had, omdat zojuist meegedeeld was dat enkele hervormde leden wilden overkomen. Zij moesten weten op welke manier ze dat moesten doen, langs die van de Afscheiding of van de Doleantie! Laat de broeders in Dronrijp dat nu maar beslissen en niet de classis; laat de kerk van opzicht, Winsum, dat maar verder regelen. Dan kan men sámen overleggen, zo vond hij.

De preses stelde toen opnieuw de vraag: ‘Zullen we terstond de ambten instellen of op den geschikten tijd, en de bepaling daarvan overlaten aan de kerk van opzicht?’ Ds. J. Hania (1861-1929) van Oosterbierum stelde voor niet de manier waarop de instituering tot stand moest komen te bespreken, maar uitsluitend de vraag of de ambten nú of láter ingesteld moesten worden. ‘En waar de broeders nu eerst eens iets meer moeten weten over de ambten, de tucht, enz., naar aanleiding van onze belijdenis, laat ons daarom de tijdsbepaling overlaten aan het oordeel van de kerk van opzicht. Ik ben er ook voor dat dit opzicht aan Winsum worde opgedragen. Maar br. Balhuizen heeft nu reeds zooveel voor Dronrijp gedaan, en daarom zou ik gaarne willen dat hij ook verder meehielp’.

Franeker of Winsum kerk van opzicht?

De oude gereformeerde kerk te Winsum (Frl.).

De preses stelde voor de instituering nu ‘zoo spoedig mogelijk‘ te laten plaatsvinden. Daarmee stemde de classis in. Maar ouderling Ouendag van Franeker had een beetje een raar gevoel gekregen toen ds. Hania voorstelde, ‘nu we bijna aan het eind zijn, het opzicht over de gang van zaken te Dronrijp verder aan Winsum over te laten. Zijn daarvoor nu zulke gewichtige redenen?’ Ds. Balhuizen antwoordde daarop: ‘De redenen daarvoor zijn (a) de kortere afstand; (b) Franeker is nog steeds vacant [na het vertrek van ds. Ten Hoor naar Amerika], zodat de consulent van Franeker [die ook nog een eígen gemeente had] óók nog naar Dronrijp zal moeten; (c) de catechisaties te Dronrijp moeten noodzakelijk overdag gehouden worden. De broeders te Franeker kunnen dit niet en doen het ’s avonds, maar nóodig is overdag. Wordt het opzicht aan Winsum opgedragen, dan kan Winsum de menschen in Dronrijp opzoeken, dat is ook zéér noodig. Winsum heeft een predikant, die heeft meer invloed dan de ouderlingen. En worden in Dronrijp de ambten ingesteld, dan wordt het daar een zwakke kerk. Er kunnen moeilijkheden komen, en dan is het beter dat de dienaar des Woords van Winsum zich er mee bemoeit’.

De preses vond dat hiertegen weinig viel in te brengen. ‘De eere van Franeker in de zaak van Dronrijp is steeds genoegzaam geboekstaafd en zal dan ook blijven bestaan’. Ook ouderling Kamstra was die mening toegedaan, maar hij zei ook, dat de opmerking van ouderling Ouendag hem wat verbaasd had: ‘Br. Ouendag weet toch ook dat de schepen, dicht bij de haven gekomen, binnengeloodst worden?’ Ds. Hania begreep de opmerking van br. Ouendag echter heel goed, zei hij, maar voor Winsum was het nu eenmaal makkelijker om het laatste traject af te leggen dan voor Franeker. Br. Ouendag was geheel tevreden gesteld. Hij wilde gewoon de redenen weten.

Dr. J. Hania (1861-1929).

Maar men was het ondertussen nog niet over de keuze van de ‘kerk van opzicht’ eens! Zélfs ouderling Vellenga van Winsum zei: ‘De kerken moeten wel bedenken wat Winsum al op zich genomen heeft! Winsum is reeds werkzaam in Oosterlittens, nu ook Dronrijp nog? We hebben reeds zooveel te doen! Het kán niet!’ Ds. Meijer van Winsum lichtte dat nog even toe: ‘Voorop stelt hij dat geen enkele kerk zich aan Dronrijp mag onttrekken, ook Winsum niet. Dat het beter is het opzicht over Dronrijp aan Winsum op te dragen kon hij echter niet toegeven. Ds. Balhuizen heeft een drietal redenen voor de wenschelijkheid daarvan aangegeven. Vooreerst de kortere afstand. Men vergete echter niet dat die afstand tussen Franeker en Dronrijp per spoor veel gemakkelijker wordt afgelegd dan tusschen Winsum en Dronrijp, dat te voet moet geschieden. De derde reden was dat in Dronrijp huisbezoek gedaan moet worden en de catechisaties daar overdag dienen gehouden te worden. Daarvoor kan ik echter geen tijd beschikbaar stellen. Oosterlittens ligt óók voor onze rekening, en de kerk van Winsum is zeer uitgestrekt. Er blijft geen tijd om in Dronrijp te doen wat noodig is’.

Dus vroeg de preses aan Franeker: ‘We hebben allen zooveel te doen dat er geen tijd overblijft, maar een andere vraag is: kan Franeker het opzicht voorlopig niet behouden en ds. Balhuizen niet hierin behulpzaam zijn?’ Ouderling Kamstra van Franeker deelde toen mee dat Franeker het voorstel, om Winsum met het ‘binnenloodsen van Dronrijp’ te belasten, introk. Ds. Balhuizen vroeg toen zijn mede-afgevaardigde van Sexbierum wat hij er van vond. Deze had geen bezwaar tegen de medewerking van ds. Balhuizen in Dronrijp. Ook weer geregeld.

De kerkdiensten in Dronrijp.

Maar de Rypsters hadden enige tijd eerder ook nog een paar vragen gesteld: (1) Dronrijp wilde graag op zondagochtend een predikant en op zondagmiddag een leesdienst door een ouderling. De broeders in Dronrijp vonden – naar de redenen voor dat verzoek gevraagd – ‘dat het thans zoo ongeregeld is en ‘s avonds kunnen de boeren niet. De preses vroeg of geregeld ‘s middags een predikant even goed was als ’s morgens. Ja, dat mocht ook wel, zeiden de Dronrijper broeders. Ds. Hania verklaarde echter dat hij zich daar niet aan kon binden, want hij had uiteraard rekening te houden met zijn eigen gemeente. Ze moesten hun wensen vooral aan de consulent doorgeven. Wel moesten ze – zoals al eerder opgemerkt was – in ieder geval zorgen dat ze voor hun leesdiensten gereformeerde preken uitzochten!

Links achter het hek stond Lombok (op deze ansicht onzichtbaar); het eerste huis links is de oude pastorie.

(2) De tweede vraag van Dronrijp was dat men in Dronrijp graag niet alleen het Avondmaal wilde vieren, maar ook voorbereidings- en nabetrachtingdiensten wilde. Daar was de classis kort over, in navolging van wat ds. Hania opmerkte: ‘Dat is niet noodig, daar dit te Franeker geschiedt, waar de broeders van Dronrijp inwonen’.

(3) De vraag over het collectegeld tellen was óók snel beantwoord: ‘De praeses zegt dat reeds vroeger vastgesteld is dat de dienstdoende predikant [in Dronrijp] bij het tellen blijft en het collecteboekje tekent. En als er geen predikant is, dan zette de ouderling die de preek leest zijn handtekening.

(4) Het inzegenen van huwelijken ‘in het kerkelijk gebouw in Dronrijp’ – waarom de Dronrijpers ook verzocht hadden – werd vooralsnog niet toegestaan. Dat zou pas mogen zodra de ambten ingesteld waren en Dronrijp een eigen kerkenraad had en dus een zelfstandige kerk zou zijn.

Geïnstitueerd (1897)!

Na dus op zondag 27 september 1896 na de dienst met de broeders in Dronrijp gesproken te hebben, ging ds. Balhuizen op woensdag 16 december andermaal naar Dronrijp om ‘daar met de broeders en zusters te spreken over de tot openbare brengen van de kerk’, zoals dat in de notulen omschreven werd. De ouderlingen De Jong en Klomp gingen met hem mee.

Op de classis Franeker van 7 januari 1897 werd namens de kerkenraad van Franeker door ds. Balhuizen over dat bezoek verslag uitgebracht en ‘over den arbeid te Dronrijp, waaruit tot blijdschap der vergadering blijkt, dat de kerk te Dronrijp tot openbaring is gekomen’. Wel een beetje blijdschap vooraf, want officieel zou de kerk te Dronrijp op 10 januari 1897 – drie dagen na de classis – geïnstitueerd worden. Waarschijnlijk werd bedoeld dat de ambtsdragers inmiddels op 16 december door en uit de manslidmaten van Dronrijp gekozen waren, en dat de bevestiging in het ambt op zondag de tiende januari zou plaatsvinden. Zo is het in elk geval gegaan.

Uit: ‘Het Kerkblad, Officieel Orgaan van de Gereformeerde Kerken in Nederland’, 15 januari 1897.

De al genoemde ouderling Foppe Arends de Jong, oorspronkelijk afkomstig uit Oppenhuizen, maar al enige tijd in de buurt van Dronrijp woonachtig had, na een goed gesprek met ds. Balhuizen (die over hem en zijn ambtswerk in Oppenhuizen gehoord had), het volledige vertrouwen van de predikant gewonnen. Hem was gevraagd ouderling te worden in Dronrijp, waar hij wel eerst even over moest nadenken, maar hij deed het!

Tenslotte. De eerste tijd…

De gereformeerden in Dronrijp hadden het in hun kerkgebouwtje ‘Lombok’ (als scheldnaam genoemd naar het Indonesische eiland Lombok waar juist in die tijd door de Nederlandse koloniale overheid een strafexpeditie naar toe gestuurd was) de eerste tijd niet makkelijk! Sjoerd Evert Wendelaar (1887-1961) schreef in zijn (Friestalige) ‘Krystfeest op De Ryp 1896’ (Kerstfeest in Dronrijp in 1896) onder meer (vertaald): ‘En dan de scheldnaam voor het lokaal: Lombok. De mensen die daar voortaan naar toe gingen werden door de week en op zondag bij de brug Lombokkers genoemd. Greijdanus [een van de leidende figuren in de kerk, hij was diaken] kreeg na verloop van tijd de bijnaam ‘Radjah van Lombok’. En ik en de anderen die van pa en moe trouw naar de zondagsschool moesten, werden op straat van alle kanten nageroepen ‘fine bliksem’ [fijne bliksem]’.

En Fokkema meldt in zijn boek: ‘Ook [ouderling] F.A. de Jong spreekt in zijn (…) rede over vijandschap. Hij herinnert zich een zondag, dat de kerkenraad bij het uitgaan van de kerk wordt opgewacht door een vijftal opgeschoten knapen. Ze worden voor alles en nog wat uitgemaakt. Hij krijgt eveneens de bijnaam ‘radja van Lombok’ naar zijn hoofd geslingerd’.

Ouderling Foppe A. de Jong.

Ondanks alles werd het kerkgebouw Lombok al snel door de kerk van Dronrijp van Franeker overgenomen, zo kon ds. Allaart van Harlingen in februari 1898 op de classis meedelen. De kerk breidde zich gestaag uit. In februari 1906 werd besloten de dorpen Schingen en Slappeterp bij de kerk van Dronrijp te voegen.

… en een eigen dominee … (1903).

Het eerste orgel dat men voor Lombok aanschafte, was een harmonium of ‘huisorgel’ van f 30,-. Het instrument was afkomstig uit de kerk van Beetgum, waar men een pijporgel kreeg. De plaatsing van het orgel was voor de gemeente van Dronrijp kennelijk geen overbodige luxe, gezien de aantekeningen in het eerste notulenboek: “Door de Kerkeraad zijn pogingen gedaan tot het verkrijgen van een orgel, ten einde het zingen dat nu vaak slecht gaat in stigtelijker orde te brengen”. Wie als eerste het orgel bespeelde, is niet bekend, maar toen meester K.R. Lettinga per 1 april 1908, als hoofd van de op die datum geopende christelijke school in Dronrijp werd aangesteld, had men meteen een kundig organist in huis. Ruim 22 jaar begeleidde hij de samenzang. Later werd zijn collega Romkema benoemd als tweede organist.

Ds. N. Diemer (1872-1951), van 1903 tot 1913 de eerste gereformeerde predikant te Dronrijp.

Behalve een orgel werd het hoog tijd voor een dominee! Ds. N. Diemer (1872-1951) van Munnekezijl was de eerste eigen predikant van gereformeerd Dronrijp, die in 1903 intrede deed. Daarvoor moest de kerk het zonder predikant stellen, maar had de kerkenraad steun van de achtereenvolgende consulenten. Want ds. Diemer diende de kerk pas van 1903 tot 1913. Zijn tienjarige leiding bracht de rust die de jonge Gereformeerde Kerk te Dronrijp goed kon gebruiken. Op zijn initiatief kwam de zojuist genoemde christelijke school tot stand, die door de gereformeerden en de orthodox-hervormden werd gesticht.

… en een nieuwe kerk … (1908).

Onder zijn leiding kwam ook het tweede kerkgebouw tot stand. Ds. Diemer vroeg in januari 1907 namelijk of de kerkenraad bereid was de kerk en de pastorie aan de schoolvereniging te verkopen als daar om verzocht zou worden. De kerkenraad had daartegen geen bezwaar. De kerkenraad kocht in maart dat jaar een stuk grond van 2200 m² van de Freule Clara Anna Agatha De Vos van Steenwijk (1854-1922) voor de prijs van fl. 1,50 per m² (in totaal dus voor fl. 3.300).

Freule C.A.A. De Vos van Steenwijk.

Besloten werd de kerk en de grond aan het schoolbestuur voor fl. 2.500 te verkopen. In november besloot de kerkenraad de oude kerk af te breken zodat deze op het terrein bij de school weer kon worden opgebouwd. Door de verkoop van de oude kerk kon men uiteindelijk ‘voor fl. 1.500 een geheel nieuw kerkgebouw’ verkrijgen, dat naar het ontwerp van architect Gaastra uit Oosterend zou worden gebouwd. De kerkenraad had daartoe inmiddels besloten en vroeg nu de classis om van de resterende schulden fl. 700 voor haar rekening te nemen. De classis besloot echter alleen de renteschuld op zich te nemen, maar als het nodig was kon men zich gerust tot de classis wenden voor verdere hulp.

Al op 28 mei 1908 werd het nieuwe kerkgebouw ‘Rehoboth’ aan de Herewei in Dronrijp in gebruik genomen. Gedurende de tijd tussen de afbraak van de oude en de ingebruikneming van de nieuwe kerk, werden de kerkdiensten gehouden in de inmiddels in aanbouw zijnde christelijke school. Want ook het schoolbestuur had niet stilgezeten.

Ds. Diemer nam op 2 november 1913 afscheid van Dronrijp wegens zijn vertrek naar  Gameren. Na hem volgden vele anderen.

De in 1908 in gebruik genomen gereformeerde Rehobothkerk aan de Hearewei (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Uitgebreid en gesloten.

De kerk werd overigens in 1920 flink uitgebreid. Het aantal zitplaatsen werd te klein. De verbouwingskosten bedroegen in totaal ongeveer fl. 10.400, maar toen had je ook wat. De verbouwde kerk kon op 23 december van dat jaar weer in gebruik genomen worden.

Ook in 1949 werd de kerk van binnen flink aangepast. Het middenpad verdween en  tijdens de verbouwing mocht ‘zonder financiële bezwaren’ gebruik gemaakt worden van het hervormde kerkgebouw. De opgeknapte gereformeerde kerk kon op 15 december 1959 weer in gebruik genomen worden. Ook in 1979 werd de ‘Rehobothkerk’ nog een keer verbouwd.

Op haar beurt kon de hervormde gemeente bijna veertig jaar later, in 1997, van de gereformeerde kerk gebruik maken, toen het hervormde kerkgebouw een grondige restauratie onderging.

Maar het aantal gemeenteleden daalde, en uiteindelijk werd op zondag 29 oktober 2006 de laatste dienst in de ‘Rehobothkerk’ gehouden. Het gebouw werd verkocht, en de oude Salviuskerk, d’Alde Wite (de Oude Witte), is nu de protestantse kerk van Dronrijp.

Ledentallen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Dronrijp (-Menaldum) tussen 1907 en 2003.

Bronnen:

Archief Classis Franeker van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Tresoar, Leeuwarden

Archief Commissie Inwendige Zending Particuliere Synode Friesland, Tresoar, Leeuwarden

Archief Particuliere Synode van de Gereformeerde Kerken in Friesland. Tresoar, Leeuwarden

Gebruikte literatuur:

A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, dl. II. Leeuwarden, g.j.

R. Dijkstra, In en rondom de kerk. Jubileumboek 1834-1984 Geref. Kerk Beetgum. Beetgum, 1984

J. Fokkema, Lombok en Rehoboth. Een eeuw Gereformeerde Kerk Dronrijp / Menaldum en omstreken. Dronrijp, 1996

O. Santema e.a. (red.), Skiednis fan Menameradiel. Ljouwert, 1972

K. Zondag, Smal en Breed. Een verhaal over de Gereformeerde Kerk van Franeker. 1842-1992. Kampen, 1992

© 2017. GereformeerdeKerken.info