Van gereformeerd Vreeswijk tot Nieuwegein (1887-1983) – 1

Inleiding.

De ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Vreeswijk’ werd geïnstitueerd op 22 december 1887. Deze kerk behoorde sinds 1892 tot de Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

In 1967 werd de naam van de kerk veranderd in ‘Gereformeerde Kerk te Vreeswijk-Jutphaas’ en in 1973 in ‘Gereformeerde Kerk te Nieuwegein’, met twee wijken, Noord en Zuid. Deze kerk werd per 3 november 1983 gesplitst in Nieuwegein-Noord en Nieuwegein-Zuid. Daar stopt ons verhaal.

Hoe het begon.

Ook in Vreeswijk bestond ontevredenheid over de prediking in de hervormde gemeente, maar ook ten aanzien van de kerkregering. In 1816 had de overheid immers ‘op onwettige wijze’ de aloude Dordtse Kerken Ordening afgeschaft en daarvoor in de plaats gesteld het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’. Door dit ‘Algemeen Reglement’ werd aan de landelijke synode veel macht gegeven, ten koste van de plaatselijke kerk. Door de nieuwe regelingen werd naar veler overtuiging ook vrij baan gegeven aan de vrijzinnigheid in de Nederlandsche Hervormde Kerk. In ieder geval deed de synode meestal niets tegen soms verregaande uitingen van vrijzinnige gevoelens bij predikanten.

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Niet alleen in Vreeswijk heerste die onvrede. Niet voor niets was op 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ gehouden, waar 1.500 verontruste hervormde gemeenteleden, vaak afgevaardigd door hun kerkenraad, beraadslaagden over de vraag hoe de Nederlandsche Hervormde Kerk tot reformatie gebracht moest worden. Omdat men bij binnenkomst schriftelijk moest verklaren ‘de reformatie der kerk plichtmatig te achten’, wat betekende dat men ‘de synodale hiërarchie’ wilde ‘afwerpen’, het Algemeen Reglement wilde afschaffen om daarvoor in de plaats aan de eerwaarde Dordtse Kerken Ordening weer ‘kracht en geldigheid’ te verlenen, deelde de hervormde synodale commissie in een ‘vertrouwelijk’ schrijven mee dat het bijwonen van dat Congres strafwaardig was.

Ook uit Vreeswijk bezochten gemeenteleden, kerkenraadsleden nog wel, het Amsterdamse Congres. Het waren C. Brink, J.W. van Dijk Hzn., D. van Loon, G.J. Teunissen, H. Vink en G. van der Voort. Toen dan ook op de kerkenraad van 24 juni 1887 een brief binnenkwam, waarin meegedeeld werd dat genoemde broeders het Congres in Amsterdam bezocht hadden en gevraagd werd hun het recht te ontzeggen deel te nemen aan de verkiezing van leden van het Kiescollege te Vreeswijk, moest de kerkenraad – onder leiding van ds. J.E. van Toorenenbergen – daar een besluit over nemen.

De hervormde Dorpskerk te Vreeswijk.

Omdat de beschuldigde kerkenraadsleden daarover zelf natuurlijk moeilijk konden beslissen, kon de kerkenraad geen rechtsgeldige besluiten nemen – er waren in feite te weinig leden om een wettige beslissing te nemen – en werd de classis gevraagd een oordeel over de brief te geven. De classis vond dat er geen redenen waren om de aangeklaagden te verhinderen aan de genoemde verkiezingen deel te nemen.

De Doleantie te Vreeswijk (1887).

Het duurde nog even, een half jaar om precies te zijn, maar aan het eind van de kerkenraadsvergadering van 21 december 1887 kwam bij de rondvraag br. Van der Voort aan het woord. Hij vroeg ds. Van Toorenenbergen of deze het gewenst vond dat in de gemeente van Vreeswijk ‘de reformatie der kerk ter hand genomen zal worden’. De predikant antwoordde daarop dat hij daar niets voor voelde. Ouderling Van der Veen stond toen op en verliet de vergadering om deze elders voor te zetten, ‘en die Mij lief heeft volge Mij’, daarmee de woorden van Jezus citerend. Ouderling Dirk van Loon stond eveneens op en verliet de kerkenraadskamer, waarop diaken C. Brink meedeelde dat hij als diaken zijn ontslag nam.

Ds. H. Hoekstra (1852-1915).

De volgende dag, 22 december 1887, reisden de ouderlingen Van der Voort en Van Loon naar Utrecht, naar de pastorie van ds. H. Hoekstra (1852-1915), die inmiddels door de classis Utrecht-Wijk was aangesteld als consulent van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Vreeswijk. Tijdens die bijeenkomst besloten de aanwezigen – dat waren de drie genoemde personen – ‘het juk der synodale hiërarchie af te werpen en aan de Dordtse Kerken Ordening opnieuw kracht en geldigheid te verlenen’. Dit besluit hield tevens de officiële instituering van de kerk te Vreeswijk in.

Kennisgevingen van de instituering werden gezonden aan de Koning, aan de burgemeester en aan de hervormde kerkvoogden. Ook werd afgesproken een schrijven aan de hervormde gemeenteleden van Vreeswijk te richten, waarin mededeling gedaan werd van de instituering van de Dolerende Kerk en waarin opgeroepen werd te dolerende broeders te volgen.

Normaliter vergde een kerkinstituering meer dan in Vreeswijk gebeurde. Eerst moesten immers kerkenraadsleden gekozen worden die dan enige tijd later in het ambt bevestigd werden. Dat was hier niet nodig. De kerkenraad was er al: in ieder geval twee in het ambt staande ouderlingen plus de consulent, de dominee. Hooguit zou de kerkenraad moeten worden aangevuld. Dat gebeurde dan ook op 20 januari 1888, toen A. van ’t Hoff door de manslidmaten gekozen werd tot diaken. Hij had echter nog geen belijdenis gedaan en moest daarom met de aanvaarding van zijn ambt wachten tot dat achter de rug was. H. Schimmel werd ook gekozen tot diaken. Híj kon direct aan de slag.

De kerkdiensten.

De kerkdiensten konden uiteraard niet meer in de hervormde kerk gehouden worden. Vandaar dat het schoolbestuur van de School met den Bijbel aan de Schoolstraat gevraagd werd een lokaal voor dat doel ter beschikking te stellen. Dat vormde geen enkel probleem. De bestuursleden van de school waren namelijk ook in Doleantie gegaan!

De School met den Bijbel te Vreeswijk.

In 1877 was de Vereniging ‘Sealthiël’ opgericht, die zich ten doel stelde het bevorderen van de Christelijke belangen en beginselen. In 1878 stichtte de vereniging een bewaarschool in de Molenstraat en op 6 maart 1883 opende de vereniging aan de Vreeswijkse Schoolstraat de School met den Bijbel. Deze school werd elf jaar lang voor de kerkdiensten gebruikt, van 1887 tot 1898, toen de nieuwe kerk in gebruik genomen werd. Er was een preekstoel en een orgel aanwezig. G. Meijers, hoofd van de school, werd aangesteld als organist en bovendien als voorlezer: de schriftlezingen, de wetslezingen enz. werden door hem verzorgd.

‘Gereformeerde Kerk te Vreeswijk’ (1892).

Toen in 1887 de Doleantie had plaatsgevonden ontstonden al vrij vlot contacten tussen de landelijke synodes van beide kerken. Men wilde trachten tot eenheid te komen, omdat de bestaande situatie – twee Gereformeerde Kerken – als ‘zonde voor God’ werd beschouwd. De daarop volgende onderhandelingen verliepen echter verre van gladjes; in talloze tijdschriftartikelen en strijdschriften werden veel bezwaren geuit tegen het samengaan van beide kerken. Toch lukte het uiteindelijk op 17 juni 1892 tot landelijke eenheid te komen. In de dolerende Keizersgrachtkerk te Amsterdam werd die dag de ‘Acte van Vereeniging’ namens beide generale synodes ondertekend. Ook de kerk van Vreeswijk heette sindsdien ‘Gereformeerde Kerk’.

De Keizersgrachtkerk te Amsterdam.

De kerk van Vreeswijk bestond aanvankelijk uit zo’n twintig manslidmaten. Een eigen predikant zat er toen nog niet in. Wel zal de consulent zo nu en dan zijn voorgegaan en mogelijk ook andere dolerende predikanten uit de omgeving (maar er waren nog slechts weinig), zodat ook ‘oefenaars’ zich aandienden om een stichtelijk woord te spreken. Omdat dit geen ideale situatie was vroeg de consulent in 1889 of het ook tijd werd een eigen predikant te beroepen. De kerkenraad achtte dat nauwelijks mogelijk, omdat de financiën daar niet op berekend waren en er bovendien geen pastorie was.

Toch nam men in november 1889 het beroepingswerk ter hand. Het eerste beroep werd uitgebracht op ds. J. Osinga (1854-1924) van Gouda, die in 1887 in Aarlanderveen met de Doleantie meegegaan was. Hij had echter ‘geene vrijmoedigheid’ om naar Vreeswijk over te komen. Ook daarná zat het niet mee. Zo werd in oktober 1893 een ’tweetal’ gesteld waaruit de manslidmaten hun keuze zouden maken. De stemmen staakten echter en toen ook na enkele herstemmingen geen duidelijkheid gebracht werd, ‘moest alzoo door het lot beslist worden’. Zo werd het beroep op kandidaat K. van Wijngaarden uit Monnikendam uitgebracht – hij was onderwijzer en bezig met de studie voor predikant – en hij liet weten het beroep ‘na biddend opzien tot den Koning der Kerken’ aan te nemen. Maar tot driemaal toe zakte hij voor het classicaal examen. Hij kwam dus uiteindelijk niet naar Vreeswijk en verdere beroepen werden vooralsnog niet meer uitgebracht.

De eerste predikant: Ds. H. Buitenhuis (van 1898 tot 1917).

Ds. H. Buitenhuis (1862-1921) stond van 1898 tot 1917 in Vreeswijk.

Tot ouderling Barneveld bij geruchte vernomen had dat ds. H. Buitenhuis (1862-1921) van Zaltbommel misschien wel naar Vreeswijk wilde komen! En inderdaad, hij nam het toen op hem uitgebrachte beroep aan. Op 3 juli 1898 deed hij intrede, na op 21 juni 1898 intrek in de pastorie genomen te hebben, die inmiddels in de Dorpsstraat gebouwd was. Ds. K. Fernhout (1858-1953) van Utrecht bevestigde de predikant in het ambt met een preek naar aanleiding van 2 Timotheüs 4 de verzen 1 en 2: “Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: Predik het woord; houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer.” Dezelfde dag deed ds. Buitenhuis intrede met een preek over 1 Cor. 3 vers 9: “Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij“. ‘Beide keren was de kerk eivol’.

Ds. K. Fernhout (1858-1953) bevestigde ds. Buitenhuis in het ambt.

Een nieuwe kerk (1898).

Of hij veel last had van de bouw van de nieuwe kerk achter zijn pastorie is onbekend, maar al in 1890 had de kerkenraad gesproken over de bouw van een eigen kerk. De mogelijkheid daartoe diende zich in maart 1898 aan. Op de tiende van die maand kocht de kerkenraad van P.J.M. van der Meulen namelijk een ‘Heerenhuis met erf en grond’, gelegen aan de Dorpsstraat. Het ‘heerenhuis’ werd geschikt gemaakt als pastorie (de dominee kon er op 21 juni 1898 in) en ondertussen was men op de ‘aanhoorige landerijen’ bezig gegaan met de bouw van een kerk.

Ouderling-aannemer Barneveld maakte in opdracht van de kerkenraad de plannen voor een kerk met 275 zitplaatsen. Op 4 juli 1898 legde een van de kinderen van de predikant de ‘eerste steen’ voor de te bouwen kerk. De bouw vorderde voorspoedig en al snel kon het meubilair geplaatst worden. De kerkenraad had ondertussen besloten dat de kerk ‘Noorderkerk’ zou heten. Op 1 december 1898 werd de nieuwe kerk, waarvan de bouwkosten fl. 13.000 bedroegen, onder leiding van ds. Buitenhuis in gebruik genomen. Het tekort van fl. 1.500 werd gefinancierd door een lening bij een notaris. Ook werd voor dat doel een rondgang langs de huizen gehouden, die fl. 208 opbracht.

De gereformeerde Noorderkerk te Vreeswijk (foto: Reliwiki, J. Sonneveld).

De kerkdiensten werden vanaf ongeveer half 1899 opgeluisterd door de begeleiding van de samenzang door een nieuw orgel. In mei dat jaar ging de kerkenraad in op een advertentie in het A.R.-dagblad ‘De Standaard’, hoofdredacteur dr. A. Kuyper (1837-1920), waarin een gebruikt pijporgel werd aangeboden. Samen met organist Meijers is ds. Buitenhuis naar de adverteerder gereisd, hebben het orgel bespeeld en beoordeeld en kochten het later namens de kerkenraad voor fl. 1.100, maar daar zat dan het transport naar Vreeswijk nog niet bij in.

In 1912 werd de petroleumverlichting in de kerk vervangen door gasverlichting. Vier kroonlampen werden in de kerk opgehangen en bovendien twee aan weerszijden van de preekstoel. De benodigde fl. 400, moest geleend worden.

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info