Van gereformeerd Vreeswijk tot Nieuwegein (1887-1983) – 2

Inleiding.

In deel 1 van dit verhaal schreven we onder meer over de Doleantie te Vreeswijk, de bouw van de Noorderkerk in 1898 en de komst – tien jaar na de plaatselijke Doleantie – van de eerste predikant, ds. H. Buitenhuis (1862-1921), die van 1898 tot 1917 in Vreeswijk predikant was.

Kaart: Google.

Een moeilijke aanloop.

Zoals we zagen kreeg de Dolerende (sinds 1892 ‘Gereformeerde’) Kerk te Vreeswijk pas na een vacatureperiode van ongeveer tien jaar een eigen predikant, in de persoon van ds. Buitenhuis. Dat betekende voor de kerkenraadsleden het overdragen van verantwoordelijkheden die zij in de vacaturetijd op zich hadden genomen. Niet ieder van de betrokken ambtsdragers was daar blij mee. Sommigen vonden dat ze daardoor aan invloed inboetten, wat een goede onderlinge verhouding soms in de weg stond.

In 1909 waren moeilijkheden in de kerkenraad de oorzaak van het feit dat de viering van het avondmaal zo nu en dan uitgesteld werd. Toen bijvoorbeeld een van de ouderlingen aan het eind van zijn ambtstermijn niet herkiesbaar gesteld werd, wilde hij het aan de kerk geleende geld voor de bouw van de kerk terug hebben. En – zo deelde hij mee – de ouderlingen hoefden bij hem niet meer aan huis te komen. Ook enkelen van zijn medestanders kwamen daarna niet meer in de kerk; de predikant werd er door hen van verdacht ‘een complot gesmeed te hebben’ om de ouderling niet herkiesbaar te stellen. Zelfs de classis werd er bij betrokken, maar uiteindelijk kon de vrede hersteld worden en reikte men elkander de broederhand.

Heel soms werkten de gereformeerde en hervormde kerkenraden even samen. Zo richtte men in 1903 het (vergeefse) verzoek aan de gemeenteraad om de kermis te verbieden. Dat wereldse vermaak vormde immers een grote morele bedreiging voor de gemeenteleden, zo vond men. Zeven jaar later hadden beide kerkenraden een wat steviger overleg, namelijk over de stichting van een Schippersschoolvereniging, waarvan vooral de beide predikanten, de hervormde ds. J.J. Kuiper en ds. Buitenhuis, de drijvende krachten waren. In 1915 stond het gebouw er en kon de school (met internaat) in gebruik genomen worden!

De Christelijke Schippersschool met internaat te Vreeswijk.

Het jaar daarop werd ds. Buitenhuis ziek. ‘Ongesteldheid des lichaams’ verhinderde hem verdere arbeid. Vandaar dat hij emeritaat aanvroeg en na veel heen en weer gepraat ook verkreeg, zij het pas in december 1917. De classis vond het aanvankelijk namelijk beter dat de predikant aan de gemeente verbonden bleef en gewoon een jaar rust zou nemen. Vandaar dat hij in 1916 voor dat doel naar Heemstede verhuisde. Maar zijn gezondheid werd er niet beter op, zodat uiteindelijk werd ingestemd met het emeritaat.

Een nieuwe pastorie (1920).

Toen ds. Buitenhuis in 1916 wegens ziekte naar Heemstede verhuisde, besloot de kerkenraad de oude pastorie, in 1898 gebouwd, te vervangen door een nieuwe predikantswoning. Deskundigen hadden verklaard dat restauratie van het huis zonde van het geld was. Enkele gemeenteleden wezen echter op de slechte financiële situatie van de kerk en vonden dat pastoriebouw de financiën van de kerk nog verder zou aantasten. Uiteindelijk kon op 12 april 1919 de aanbesteding toch gehouden worden. Het karwei omvatte de sloop van de oude pastorie en de bouw van de nieuwe, ook weer aan de Dorpsstraat te Vreeswijk. Negen aannemers schreven in. G. van der Haar was de laagste inschrijver, zodat hij de klus kreeg voor een bedrag van fl. 12.460. In de zomer van 1920 was de predikantswoning klaar om bewoond te worden.

Ds. K. van der Veen (van 1920 tot 1923).

Ds. K. van der Veen (1882-1940) uit het Drentse Gasselternijveen was de eerste die de nieuwe pastorie betrok. Maar dat was pas enkele jaren na het vertrek van ds. Buitenhuis. Het beroepingswerk verliep aanvankelijk namelijk niet naar wens. Voor verscheidene beroepen werd bedankt. In mei 1920 werd op ds. K. van der Veen een beroep uitgebracht, die twee jaar eerder ook al op drietal gestaan had. Ds. Van der Veen nam het beroep aan en werd op 1 augustus 1920 in het ambt bevestigd.

Ds. K. van der Veen (1882-1940).

De predikant had tijdens zijn preken nogal eens last van te laat binnenkomende kerkgangers. Niet dat ze zich hadden verslapen of zo, maar ze werden opgehouden door de wachttijden ten gevolge van de Koninginnesluis in het Merwedekanaal. Geen wonder dat de kerkenraad het gemeentebestuur vroeg hierin verandering te brengen. B en W lagen er echter niet wakker van, zodat de kerkenraad in 1923 andermaal verzocht de toestand bij de sluis aan te pakken, en tegelijk ook iets te doen aan ‘het venten van ijswafels op zondag en het sluiten van herbergen op zondag, althans gedurende de godsdienstoefeningen’. Het verzoek werd in afschrift ook verstuurd aan de Minister van Waterstaat, G.J. van Swaaij, maar geen van de verzoeken vond gehoor bij het College van B en W en ook de minister liet het erbij zitten.

Minister G.J. van Swaaij (1867-1945).

Ondertussen ontstond in de gemeente onrust om heel andere zaken. Er werd kritiek op de kerkenraad en op de predikant geuit. Volgens de klagers zou de kandidaatstelling van ambtsdragers niet zuiver verlopen zijn, zou de sfeer in de kerkenraad niet deugen, zouden sommige kandidaat gestelde ambtsdragers niet geschikt zijn voor hun ambt en ging de predikant meer met de leerkrachten van de school om dan dat hij bezoeken bracht in zijn gemeente. De predikant en de kerkenraad ontkenden de verdachtmakingen: de dominee kwam bijvoorbeeld geregeld bij de mensen over de vloer om over hun ‘geestelijke belangen te spreken, maar blijkbaar hooren ze [de klagers] daar liever niet van’.

Rond 1922 was er nogal wat aan te merken op ‘het zedelijk gedrag van de rijpere jeugd, die vooral ‘s avonds in verkeerd gezelschap zich bevindt’. Maar kennelijk gingen ook de kinderen van sommige ambtsdragers niet geheel vrijuit, want de predikant drong er op aan ‘allereerst in eigen gezin hun gezag te doen gelden’ en verder er alles aan te doen dat de wereldgelijkvormigheid in de gemeente niet zou baan breken.

Na eerst in maart 1923 bedankt te hebben voor het beroep van de kerk van het Friese Westergeest en in augustus dat jaar voor dat van het Gelderse Scherpenzeel, nam ds. Van der Veen de roeping van de kerk van het Groningse Schildwolde aan. Op 28 oktober 1923 nam de predikant afscheid van Vreeswijk.

Ds. A.M. van den Berg (van 1925 tot 1945).

Ds. S. Datema (1869-1957) bevestigde ds. Van den Berg in het ambt.

Ook na het vertrek van ds. Van der Veen vorderde het beroepingswerk minder snel dan gewenst. ‘Vele malen wordt negatief geantwoord’. Maar op 20 september 1925 kon ds. S. Datema (1869-1957) van Driebergen de nieuwe predikant dan toch in het ambt bevestigen. Het was ds. A.M. van den Berg (1877-1963) uit Nieuwerkerk aan den IJssel, wiens echtgenote het jaar daarvoor was overleden. Schipper Meijer had de inboedel van de predikant voor fl. 100 van Nieuwerkerk naar Vreeswijk overgebracht.

Onenigheid tussen drie kerkenraadsleden leidde tot problemen. Hoewel de predikant en ook de classis trachtten te bemiddelen konden de problemen niet worden beteugeld. Een van de kerkenraadsleden moest uiteindelijk onder censuur gesteld worden, waarna deze meedeelde met de Gereformeerde Kerk gebroken te hebben.

Weliswaar leidde de invoering van de uitgebreide gezangenbundel in de dertiger jaren niet tot grote problemen, al waren er gemeenteleden die er niet mee instemden en weigerden de gezangen mee te zingen. De kerkenraad hield ondertussen goed in de gaten dat predikanten van elders, die in de dienst zouden voorgaan, niet op zondag van hun woonplaats naar Vreeswijk reisden (en v.v.). Er moest voor hen dus onderdak geregeld worden voor de nacht van zaterdag op zondag en van zondag op maandag. Een kandidaat die – toen hij had toegezegd te zullen komen preken – hoorde dat hij er dan wel in een gastgezin moest overnachten, zegde de afspraak toen af. Daar had hij helemaal geen zin in.

Ds. A.M. van den Berg (1877-1963).

Maar hoe zat het dan met de plannen die men in de jaren voor de oorlog had om de kerkgangers uit Jutphaas óp zondag met een speciale ‘kerkbus’ op te halen naar de kerk in Vreeswijk? Mocht dat wel op zondag? We zullen het nooit weten, want de plannen gingen door gebrek aan pecunia niet door.

Rond de oorlogsjaren.

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het voor de gereformeerden in  Jutphaas – die tot de kerk van Vreeswijk behoorden – vrijwel onmogelijk de kerkdiensten in Vreeswijk bij te wonen. Vandaar dat de kerkenraad de kerkvoogdij van de hervormde gemeente aldaar verzocht haar kerkgebouw tijdelijk ter beschikking te stellen voor het houden van diensten voor de gereformeerden in dat dorp.

De hervormde kerk te Jutphaas.

Daarmee stemde de kerkvoogdij in, zodat op 1 november 1942 daar de eerste dienst – één per zondag – gehouden kon worden. De kerkvoogden gingen er echter van uit dat ‘die tijdelijke maatregel’ alleen voor de wintermaanden gold, en deelden in het voorjaar van 1943 dan ook mee dat de diensten in het vervolg daar niet meer konden worden gehouden.

De christelijke school te Jutphaas.

Gelukkig bood een lokaal in de School met den Bijbel in Jutphaas gedurende 1943 en 1944 uitkomst. Ook de catechisaties werden daar gehouden. Slechts eens in de drie weken kwam de plaatselijke predikant (ds. Van den Berg) of een collega uit de classis naar Jutphaas om de dienst te leiden; voor het overige werd een preek gelezen door een van de ouderlingen. De gereformeerden in Jutphaas hadden trouwens graag een eigen kerkje gewild, maar de kerkenraad ging daar niet op in. Toen in 1945 de christelijke school niet meer beschikbaar was konden de diensten in de openbare school aan de Schoolstraat te Jutphaas gehouden worden.

De crisisjaren – de jaren dertig – hadden ook voor het kerkelijk leven in Vreeswijk consequenties. De financiën oogden niet rooskleurig en de predikant had zelf op vrijwillige basis verzocht uit solidariteit zijn salaris naar beneden bij te stellen. Maar toen hij in 1944 de eindjes nog nauwelijks aan elkaar kon knopen verzocht hij zijn salaris weer op het oude niveau terug te brengen. De reden daarvan was dat ds. Van den Bergs emeritaatsuitkering afhankelijk was van het laatstverdiende traktement. Hoewel sommige kerkenraadsleden tegen de aanpassing van het traktement waren – de financiële situatie van de kerk vonden ze daarvoor te ongunstig – werd het traktement toch op fl. 3.000 gebracht.

Op 21 oktober 1945 ging ds. Van den Berg met emeritaat en vertrok na afscheid te hebben genomen naar Woerden.

Naar deel 3 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info