Het ontstaan van het gereformeerd schipperspastoraat

Inleiding.

Dat het gereformeerde binnenschipperspastoraat pas in 1936 door de generale synode landelijk georganiseerd werd lijkt laat, maar is niet vreemd, wanneer men rekening houdt met de grote veranderingen die in het interbellum (de tijd tussen de twee wereldoorlogen) in de schipperswereld plaatsvonden, al liepen de kerken wel wat op die veranderingen ten achter.

(Ill.: ‘Tegen wind en stroom’).

Al eerder berichtten we op deze website over de instelling van het gereformeerd Generaal Deputaatschap voor de Geestelijke Verzorging van Zeevarenden ter Koopvaardij en Kustvaart. In het nu volgende artikel gaat het over het ontstaan van het destijds zogenoemde gereformeerde generale ‘Deputaatschap voor de Geestelijke Arbeid onder Schippers’ op de binnenvaart (schepen van rond de 100 tot 350 ton). We besluiten het artikel met – in het kort – enkele latere ontwikkelingen.

Grote veranderingen.

Tot het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 voeren binnenvaartschippers vooral met houten schepen en dreven vaak een eigen handel (veel in turf en aardappelen). Ook woonde hun gezin vaak ‘aan de wal’. Vooral door die laatste omstandigheid hadden de gereformeerde schippersgezinnen vaak een sterke band met de zogenaamde ‘domiciliekerk’, waardoor eigenlijk nauwelijks behoefte bestond aan een vorm van geestelijke verzorging voor schippers, zoals die in 1936 werd opgezet.

Tijdens het interbellum, maar ook daarna, veranderden die omstandigheden ingrijpend. In de eerste plaats werden veel houten schepen vervangen door stalen vaartuigen, terwijl ook de eigen handel langzaam maar zeker terugliep. Zo kwam er in 1933 de zgn. beursbevrachting, een systeem van eerlijke vrachtverdeling die in een beursgebouw plaatsvond. Doordat de schepen grotere afstanden gingen afleggen werd het langzamerhand steeds meer de gewoonte dat de gezinnen op de schepen meevoeren.

Bovendien waren de jaren ’30 de crisisjaren. Ook de economische situatie in ons land stond er slecht voor: er was veel werkloosheid en de armoede was groot. Door gebrek aan werk en aan gunstige vooruitzichten trokken veel jonge schippers naar de grote havensteden, zoals Rotterdam. De Rijnvaart bood deze jongeren betere perspectieven door hogere lonen en de mogelijkheid om van schippersknecht kapitein op een eigen schip te worden. Door de vaart op de Rijn legden ze grotere afstanden af, waren ze langer van huis en gingen deze jonge mensen vaak onder in de massa.

Het evangelisatiezangkoor van de Stichting GEOS te Rotterdam bij de schepen (ill.: ‘Tegen wind en stroom’).

Als een schippersknecht belijdend lid van een of andere Gereformeerde Kerk was, dacht hij er over het algemeen niet aan om zijn attestatie op te vragen en die bij een andere Gereformeerde Kerk ‘aan het water’ in te leveren. Leverde hij zijn attestatie wél in Rotterdam of in een andere grote stad in, dan werd hij weliswaar in die kerk ingeschreven, maar viel hij vaak nóg tussen de wal en het schip, want niemand die hem kende. Bovendien wisselde hij nogal eens van schip, terwijl ook de kerkgang al gauw vaak nauwelijks of niet meer  plaatsvond. Een pastoraal bezoek brengen werd op die manier een hele klus en werd zo iemand gemakkelijk al snel een papieren lid. ‘De Rijnvaart was (…) een bedrijf waar alleen rekening gehouden werd met vlugge belading en snelle lossing. Varen deed men dag en nacht en ook op zondag. Zo gleed men langzaam maar zeker af en vervreemdde totaal van de kerk’, zo schreef destijds het blad ‘Contact over Water’, het orgaan van de arbeid van de Gereformeerde Kerken onder de schippers.

Het hing van de plaatselijke kerk af of geestelijke verzorging voor schippers plaats vond. ‘Omdat de ontwikkeling van de binnenscheepvaart leidde tot het ontstaan van specifieke schipperscentra, werd deze geestelijke bearbeiding vrijwel als vanzelf ook in die centra geconcentreerd. Bovendien was zij aanvankelijk in hoofdzaak gericht op evangelisatie onder de schippers en minder op pastorale zorg aan kerkelijke schippersgezinnen’.

Stichting GEOS te Rotterdam.

Ds. R. Zijlstra (1870-1948) van Rotterdam-Delfshaven was de drijvende kracht achter de oprichting van GEOS.

Zo werkte in het interbellum te Rotterdam de Stichting GEOS (Gereformeerde Evangelisatie Onder Schippers) en was in de havens van Amsterdam de vereniging ’t Anker werkzaam (in het bezit van een boot met dezelfde naam). Ook op andere plaatsen vond geestelijke verzorging van schippers plaats, zoals in Groningen, waar het ‘Comité voor de Evangelisatiearbeid onder Schippers’ werkzaam was (waarvoor onder anderen ds. D. van Dijk (1887-1985) zich zeer heeft ingespannen).

De evangelisatie- en verbandboot ’t Anker te Amsterdam (ill.: ‘Tegen wind en stroom’).

In Rotterdam werd de schippersarbeid al vrij snel goed georganiseerd. In de Stichting GEOS werkten meerdere kerken samen: Rotterdam-Centrum, Rotterdam-Delfshaven, Katendrecht, Kralingen, Rotterdam-Charlois, Feijenoord en De Hey-Tuindorp. Men had zelfs een kerkboot, ‘De Adelaar’ genaamd. Dit in 1922 gebouwde motorjacht was een geschenk van de familie Vuyk aan de Stichting GEOS (destijds werden twee films gemaakt over de boot, onder de titels ‘De kruisvlag in top’ en ‘Het werk van GEOS in de haven’).

Ds. J. Versteegt (1889-1945).

Ds. J. Versteegt (1889-1945), destijds gereformeerd predikant te Nieuwerkerk aan den IJssel (en later te Nieuw-Loosdrecht), kreeg van zijn kerkenraad toestemming een deel van zijn weektaak in dienst te stellen van het werk voor de schippers in de havens van Rotterdam. Met ‘De Adelaar’ ging hij de schepen langs en bracht zoveel mogelijk bezoeken. Hoewel hij dus niet fulltime met het schipperswerk bezig was zou men hem de eerste gereformeerde schipperspredikant kunnen noemen, al was ook zijn werk vooral gericht op evangelisatie onder schippers en niet specifiek bedoeld voor gereformeerde schippers.

Uit: ‘De Rotterdammer’, mei 1945.

Zo benoemde de kerk van Amsterdam in 1936 de kandidaten H.R. de Jong (1911-1945) en M. Feitsma (1911-1968) gedurende enkele jaren voor de evangelisatiearbeid onder schippers.

De opdracht van de synode.

Spoedig werd echter de vraag gesteld waarom eigenlijk specifiek voor gereformeerde schippers niets gedaan werd. De bovengenoemde moeilijkheden van gereformeerde binnenvaartschippers wettigden toch ook het opzetten van pastorale zorg voor schippers die deel uitmaakten van de Gereformeerde Kerken? Daarom kwamen de stichtingen in Rotterdam, Amsterdam en Groningen met een verzoek bij de Generale Synode Amsterdam 1936, waarin voorgesteld werd het werk onder de gereformeerde schippers in kerkelijke banen te leiden.

Ds.Douma (1873-1958) behoorde tot de eerste deputaten voor de gereformeerde schippersarbeid.

Op 2 september 1936 ging de synode met het verzoek akkoord en benoemde drie deputaten: ds. J. Douma (1873-1958) van Arnhem, H. Booy Thzn. en ds. J. Dijkstra (1894-1977) van Hoorn, die van 1937 tot 1949 samen het Deputaatschap door de Geestelijke Arbeid onder de Gereformeerde Schippers vormden. De uitgebreide opdracht luidde ‘(1) de kerken op te wekken tot zo nodig de vorming van afzonderlijke plaatselijke commissies; (2) het bevorderen van de beroeping van een schipperspredikant; (3) de aan het vaarwater gelegen kerken op te wekken hun schippersleden ieder jaar een lidmaatschapsbewijs te geven en elk jaar een ambtelijk bezoek te brengen; (4) er bij deze kerken op aan te dringen zoveel mogelijk op dezelfde data het Heilig Avondmaal te vieren; (5) jaarlijks het rooster voor catechisatie vast te stellen en te verzenden’.

Ds. J. Dijkstra (1894-1977) behoorde tot de eerste deputaten voor de gereformeerde schippersarbeid.

Verdeling in ressorten.

Om tot een betere werkuitvoering te komen besloot men na verloop van tijd het land voor de schippersarbeid in ressorten in te delen en op die manier het schipperswerk per ressort te regelen en uit te voeren. Zo werden de provincies Utrecht en Noord-Holland tot één ressort samengevoegd, met Amsterdam als belangrijkste arbeidsplaats. In 1946 werd ds. G.J. van Kamp (1913-1994) van Amsterdam benoemd tot fulltime schipperspredikant, een arbeid die hij tot 1978 uitvoerde. In die hoedanigheid was hij ook voorzitter van het schippersjeugdwerk. ‘Binnen Nederland, maar ook daarbuiten zette hij zich in voor de arbeid waartoe hij geroepen was. Van tijd tot tijd leidde hij onder andere in Duitsland kerkdiensten voor schippers die lang niet in Nederland kwamen vanwege hun werkzaamheden. Hun herder zocht hen in den vreemde op’.

Zuid-Holland vormde, met Rotterdam als centrum, een ander ressort. Daar werd ds. M. de Wit (1902-1990) in 1943 als eerste fulltime schipperspredikant binnen de Gereformeerde Kerken aangesteld; hij had de beschikking over de kerkboot ‘Adelaar’ van de Stichting ‘GEOS’.

Ds. M. de Wit (Rotterdam).

Ds. M. de Wit (1902-1990).

“Vanuit Rotterdam komt zijn levenswerk al in zicht: ‘Per 1 oktober 1940 ging hij twee dagen per week onder de schippers werken. Hij kreeg daarvoor [als ‘kandidaat’] fl. 35 per maand. In de zomer van 1941 werd zijn taak uitgebreid en vermoedelijk zijn honorarium verhoogd. En dan wordt Theo de Wit door de kerk van Rotterdam-Delfshaven beroepen als schipperspredikant. Zijn bevestiging vindt plaats op 26 april 1943, Tweede Paasdag. Zijn bevestiger is ds. H.W.H. van Andel (1901-1966) die zich (…) ook voor het werk onder de schippers heeft ingezet.”

De kerkboot ‘Adelaar’.

“De kerkboot Adelaar, met als bekwame kapitein Gerrit Bokslag, verleende goede diensten. Helaas was dit van korte duur. De Duitse Wehrmacht sloeg er begerige ogen op. Om aan vordering te ontkomen, werd de boot op de wal gehesen en verborgen. Maar de Duitsers ontdekten haar en lieten haar weer te water. Op voor- en achterdek werden stalen platen gemonteerd en daarop zware mitrailleurs. Daar ging de evangelieboot als oorlogsschip. (…) De omstandigheden waren moeilijk. Veel schepen werden gevorderd, teneinde als invasievloot naar Engeland te varen. In 1944 vernielden de Duitsers de haveninstallaties van Rotterdam, zodat scheepvaart op deze haven vrijwel onmogelijk werd.”

Kapitein G. Bokslag.

“Na de oorlog werd de gehavende kerkboot teruggevonden en gerestaureerd. We konden weer varen tot Antwerpen en Gent en overal langszij schepen komen, met aan boord een bibliotheek en evangelisatielectuur. Door het ontbreken van pastorale zorg bleken er heel wat oudere doopleden te zijn. Een vreugde was het, velen te mogen brengen tot het belijden van hun geloof”, zo schreef ds. De Wit in 1984.

“Bij Theo [ds. De Wit] heeft altijd het pastorale werk duidelijk voorrang gehad. Zijn adagium was: ‘Laten wij meer mét de schippers dan óver de schippers praten’. Theo legde hoge waarde op het persoonlijk contact. Hij schrijft daarover: ‘Een predikant is ook pastor, dat wil zeggen een herder. En een herder behoort bij zijn schapen te zijn’.”

“Hoewel het pastorale werk bij Theo voorrang had, betekende dit niet dat hij andere aspecten van het werk verwaarloosde. Hij werkte heel nauw samen met zijn collega-schipperspredikanten, die na hem tot dezelfde taak geroepen werden. Hij deed mee in het schippersjeugdwerk. We organiseerden met elkaar landdagen voor schippersjeugd en de gezinnen. Het kwam tot een schriftelijke catechisatie voor de schippersjeugd en Theo had ook speciale aandacht voor het onderbrengen van de schipperskinderen die naar school moesten, in een internaat.

Het gebouw van het internaat ‘De Meerpaal’ (foto: St. Meander).

Hij werkte mee aan het internaat dat eerst ondergebracht was in verschillende huizen aan de Mathenesserlaan en dat later verhuisde naar Capelle aan den IJssel en toen ‘de Meerpaal’ heette.”

Ds. C. Maan (Maasbracht).

In Maasbracht werd de derde fulltimer benoemd in de persoon van ds. C. Maan (1901-1964). “In 1938 werd hij hulpprediker voor het werk onder de verstrooide gereformeerden te Keulen. Hier kwam hij voor het eerst met de schippers in aanraking. De oorlog verhinderde de doorgang van het beroep van tweede predikant van Duisburg-Ruhrort en de Deputaten riepen hem terug naar Nederland, waar hij hulpprediker werd in Zeist. In 1941 werd hij beroepen als predikant van Duisburg-Ruhrort en 7 mei 1942 te Arnhem bevestigd. Daar de bezettingsautoriteiten hem geen toestemming wilden geven naar Duisburg te gaan, kon hij zijn werk daar niet beginnen. Zo dwong de bezetter hem op een andere plaats te gaan werken. Deze werd gevonden in Limburg, langs de Maas en het Julianakanaal, waar de Ruhrschippers óók kwamen, waardoor hij het varende deel van zijn gemeente tóch kon bearbeiden.”

Ds. C. Maan (1901-1964).

“Door deze strubbelingen kwam de hoofdzaak van zijn werk niet in de Ruhr, maar in Maasbracht en omgeving te liggen. Want wel hield hij zich aan zijn gegeven woord aan de kerk van Duisburg en ging hij na de oorlog, zodra dit mogelijk was, daarheen, maar op 9 september 1952 werd hij door de kerk van Roermond als schipperspredikant beroepen, om de arbeid die hij te Maasbracht c.a. was begonnen, daar voort te zetten.”

“(…) Monumenten heeft hij niet voor zich opgericht, geen kerken gebouwd, geen bonden in het leven geroepen. Of is dít soms het monument, het herinneringsteken aan ds. Maan, de schippersgemeente die hij vormde, al is ze nog niet tot Kerk geïnstitueerd, van ruim vijfhonderd zielen waarvan slechts enkele tientallen aan de wal wonen? Was dít zijn monument, deze geheel enige gemeente in gereformeerd Nederland? En gevoelen de schippers dat niet zo? Of is er toch nog een ánder monument, namelijk in de harten van de schippers, waar ‘ds. Maan’ tot een begrip geworden is, het begrip van ‘schipperspredikant van Maasbracht’? Geen monument van steen of metaal bij de haven of bij het kanaal, maar in de harten van die hem ontmoetten. Het waren er velen, protestanten zowel als roomsen. Hij was immers ‘een vriend en metgezel van allen die Zijn Naam ootmoedig vrezen’. Daar getuigde de rouwdienst in Maasbracht van, waar niet alleen de kerk, maar ook het internaat van de schippersschool voor nodig was. Daarvan getuigde ook de overweldigende opkomst naar de begraafplaats te Schiedam”.

Parttime schipperspredikanten.

Ds. J. Wiepkema (1901-1967).

Naast de fulltime schipperspredikanten werden ook enkele parttimers aangesteld (sommigen met latere opvolgers): ds. C. de Ruijter (*1930) van Wemeldinge, ds. K. Hoogsteen (1922-2015) te Stavoren, ds. P.C. Meijer (*1933) te Valthermond, ds. J. Wiepkema (1901-1967) te Duisburg-Ruhrort (in Duitsland) en ds. L. Zwaan (*1932) te Lobith. Verder waren er enkele ouderlingen/evangelisten die in het bijzonder met het schipperswerk belast waren: de heer O.J. Baumann te Wanne-Eickel (in Duitsland), de heer R. Ubels te Groningen, de heer G. Bokslag te Rotterdam en de heer D. Jansma te Lobith.

Met dit alles was het werk onder de gereformeerde schippers echt kerkelijk werk geworden, waardoor het niet alleen steviger georganiseerd werd, “maar als vrucht heeft men vooral ook mogen zien dat de vroeger heel veel onder schippers voorkomende lijdelijkheid heeft plaats gemaakt voor schriftuurlijker opvattingen.”

Praktische zaken verwezenlijkt.

Behalve de benoeming van schipperspredikanten werden ook allerlei belangrijke praktische zaken verwezenlijkt: zo werd al het schipperswerk samengebracht in een centraal bureau, AGKOS (Arbeid der Gereformeerde Kerken Onder Schippers), gevestigd aan de Erasmusstraat te Rotterdam. Ook werd een maandelijks familieblad uitgegeven, ‘Contact over Water’ genaamd, dat onder redactie stond van ds. G.J. van Kamp.

Ds. G.J. van Kamp (1913-1994).

Voorts verscheen elke week een evangelisatietijdschrift voor verspreiding onder schippers, ‘Toplicht’ genaamd. En in plaatsen die daarvoor in aanmerking kwamen werden na de zondagse kerkdienst speciale schipperscatechisaties gehouden volgens een landelijk rooster, zodat op een bepaalde zondag alle schipperscatechisaties overal in het land hetzelfde onderwerp behandelden. Ook was er een speciale schippersgezinszorg, zodat de schipper geen zorgen behoefde te hebben over de huishouding in geval van ziekte van zijn meevarende echtgenote, want de gezinsverzorgster voer mee! In veel plaatsen werden bovendien schippersbibliotheken opgericht. Verder werd ieder jaar een boekje uitgegeven onder de titel ‘Waar vinden we de kerk?’, waarin een opgave gegeven werd van plaats en aanvang van de kerkdiensten in vele steden en dorpen in binnen- en buitenland. Tenslotte werd zo nu en dan een ‘Register’ gepubliceerd van ‘schippersgezinnen ingeschreven bij de Gereformeerde Kerken, geordend naar de scheepsnamen’.

In het ‘Register’ van maart 1961 werden ruim 1.100 binnenschepen vermeld.

‘Veel nalatigheid’…

Zo veranderde er in de kerkelijke schipperswereld veel ten goede. Toch wilde dat niet zeggen dat alles altijd naar verwachting verliep. De Deputaten deelden namelijk aan de Synode van Rotterdam 1952-1953 mee, dat de uitkomsten van een door hen ingestelde enquête niet overal een even rooskleurig beeld vertoonden. Gebleken was namelijk dat ‘omtrent de omvang en de uitvoering van de geestelijke verzorging veel nalatigheid moet worden geconstateerd, met name waar het de catechisaties en de bezoeken betreft’.

Om een beter overzicht te krijgen verzochten de deputaten uit elk ressort één deputaat te benoemen om zo het Deputaatschap als een soort contactorgaan te laten fungeren tussen de verschillende schippersressorten. De synode voldeed aan dat verzoek en benoemde negen deputaten uit de verschillende kerkelijke ressorten. Ook werd per 1 januari 1957 de heer J. Valkenier aangesteld als administrateur van het Bureau van de Deputaten.

Een willekeurige bladzijde uit het ‘Register van de schippersgezinnen, ingeschreven bij de Gereformeerde Kerken’.

De binnenscheepvaart wordt grootschaliger.

Ondertussen waren de ontwikkelingen in de binnenvaart doorgegaan. Na de Tweede Wereldoorlog werd de binnenscheepvaart omvangrijker en internationaler. Hollandse schippers voeren soms rechtstreeks van Duitsland via België naar Frankrijk, zonder in Nederland aan te leggen. En toen via de Donau een verbinding met de West-Europese binnenwateren tot stand kwam werd het voor Nederlandse schippers zelfs mogelijk met hun schepen tot de Zwarte Zee door te dringen. Het liet zich aanzien dat in meerdere landen schipperspredikanten zouden moeten worden aangesteld.

Tot slot in vogelvlucht: enkele latere ontwikkelingen.

– Met ingang van 7 januari 1962 werden om de twee weken op zondag via de radio twintig minuten durende schipperscatechisaties uitgezonden; de ene keer via de radiozendtijd van het Convent van Kerken (na de uitzending van een gereformeerde kerkdienst) en de andere keer via het IKOR (na een hervormde of andere kerkdienst).

– De Deputaten en de werkers in het binnenvaartpastoraat vergaderden geregeld elk kwartaal samen om eventuele problemen en nieuwe ontwikkelingen te bespreken. Ook werd elk jaar een landelijke bijeenkomst van de medewerkers gehouden.

– Het ‘Gereformeerd Sociologisch Instituut’ (GSI) hield in 1963 en in 1965 enquêtes over de gang van zaken in het schipperspastoraat. Net als in 1953 was ook nu sprake van een aantal problemen. Zo constateerde het GSI dat relatief vrij weinig pastorale bezoeken werden gebracht: nog niet de helft van de duizend gezinnen had bezoek gehad. Daarbij wezen de Deputaten op de verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerken.

– De synode van Sneek 1969-1970 besloot  tot reorganisatie van het schipperswerk, en wel zodanig dat (1) de beleidvoering en de financiering over het gehele land centraal toevertrouwd werd aan de Generale Deputaten voor deze arbeid; (2) dat de pastorale arbeid regionaal zou geschieden door in te stellen sectieraden en schipperswijkraden; (3) dat werkers, die door of vanwege de generale Deputaten werden gesalarieerd, in principe alleen geplaatst zouden worden in de concentratiegebieden waar een schipperswijkraad nodig was.

Foto: ‘Tegen wind en stroom’.

– De deputaten legden in de jaren zeventig veel contacten met andere instellingen, zoals met de deputaten voor geestelijke verzorging in het buitenland, met het gereformeerde Algemeen Diaconaal Bureau (voor het diaconaat onder de varenden) en met het Gereformeerd Maatschappelijk Werk (voor de gezinszorg).

– De Synode van Zwolle 1977-1979 besloot tot een nieuwe instructie, waarin de taken van het deputaatschap als volgt onder woorden gebracht werd: (1) het begeleiden van predikanten en werkers; (2) het volgen van ontwikkelingen in de Nederlandse binnenvaart; (3) het bevorderen van een betere opzet van het pastoraat; (4) de behartiging van het diaconaat; (5) het stimuleren van de sociaal-culturele arbeid, in het bijzonder het jeugdwerk onder schippersgezinnen en participatie in de Stichting Christelijk Schipperswelzijnswerk; (6) het uitgeven van een blad en het organiseren van jaarlijkse samenkomsten; (7) het verstrekken van algemene informatie; (8) contact onderhouden met Deputaten geestelijke verzorging Buitenland; (9) het deelnemen aan internationale conferenties.”

Op die manier werd het werk onder de gereformeerde schippers up-to-date gebracht.

Bronnen:

P. van Beek, Inventaris van het Archief van het Deputaatschap voor Kerkelijke Arbeid onder de Opvarenden bij de Binnenvaart. 1936-1985, in: Inventaris 65, Deputaatschappen geestelijke verzorging Gereformeerde Kerken. Utrecht, 1987

H. Fidder, Kwart eeuw in ’t schip der kerk. In: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. 9de jrg. nr. 14, 8 april 1961

N.N. Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

N.N., Register van de schippersgezinnen ingeschreven bij de Gereformeerde Kerken, geordend naar de scheepsnamen. g.p., 1961

N.N., Tegen wind en stroom. Schetsen uit den evangelisatiearbeid onder de schippers (link). Rotterdam, 1937.

M. de Wit, De kerk ontdekt het water. In: Anderhalve eeuw Gereformeerden in stad en land. Deel 5. Zuid-Holland Zuid, Kampen, 1984

© 2018. GereformeerdeKerken.info