De Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Kralingen (2)

Inleiding.

In deel 1 stevenden we af op de Tweede Wereldoorlog en de geschiedenis van de Vrijmaking van 1944. In die tijd telde de Gereformeerde Kerk te Kralingen (Rotterdam) een drietal predikanten.

De ligging van het oude dorp Kralingen op de kaart van nu. Kaart: Google.

Ten eerste ds. G.R. Kuijper (1887-1950), die van 1928 tot zijn emeritaat in 1948 aan de kerk van Kralingen verbonden was. Ten tweede ds. F.A. den Boeft (1896-1966), in 1930 vanuit Amersfoort naar de kerk van Kralingen overgekomen, waar hij in 1945 met de Vrijmaking mee ging; en ten derde ds. Th. Delleman (1898-1977) die de kerk van Kralingen van 1938 tot 1947 gediend heeft en daarna naar Groningen vertrok. Bovendien verrichtte kandidaat A. de Groot in Kralingen hulpdiensten van november 1939 tot 2 juni 1940.

1. De Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei 1940 werd in de drie gereformeerde kerkgebouwen van Kralingen, de Avenue Concordiakerk, de Jeruzalemkerk en Pro Rege, een bidstond gehouden in verband met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. De ‘Kralingsche Kerkbode’ van die dag kondigde de komende moeilijke tijd aan met de woorden: ‘Het vreselijke is gebeurd. Gemeente, wij gaan de smeltkroes in’. Het Duitse bombardement op Rotterdam, dat op 14 mei 1940 plaatsvond, duurde een kwartier en vernietigde bijna de hele binnenstad, die veranderde in één grote vuurzee. Volgens de berichten kwamen tussen de 650 en 900 mensen om het leven, terwijl bovendien 80.000 mensen dakloos werden. Het bombardement was de reactie van de Duitsers op het verzet van de Nederlandse troepen, onder meer bij de Afsluitdijk, op de Grebbeberg en aan de Moerdijkbruggen. Daardoor werd de Duitse opmars vertraagd.

Het bombardement en Kralingen.

De gevorderde gereformeerde kerk aan de Avenue Concordia als postkantoor ingericht (1940).

Het bombardement ging ook aan Kralingen niet voorbij. Talloze gezinnen waren hun woning kwijt en verhuisden naar elders. De ‘Kralingsche Kerkbode’ hield de ‘kerkelijke stand’ nauwgezet bij. Daaruit bleek dat in enkele maanden tijd bijna 350 gemeenteleden uit Kralingen vertrokken waren. Dat één en ander ook op het kerkelijk leven een grote impact had, is duidelijk. Zo werd, omdat het dorpspostkantoor bij de bombardementen vernield was, de gespaard gebleven Avenue Concordiakerk gevorderd, waarin vervolgens enige tijd het postkantoor gevestigd werd.

Tegen de zomer van 1940 nam ds. Delleman contact op met de kerkenraad van zijn vorige gemeente Aalten. Hij verzocht die kerkenraad kinderen uit Kralingen gedurende de vakantie op te nemen in Aaltense gezinnen om weer op verhaal te komen na de verschrikkingen van de bombardementen. ‘In juli kwamen de eerste kinderen naar Aalten. De actie had een sneeuwbaleffect, want ook in de Hervormde Gemeente kwamen kinderen uit Rotterdam, terwijl bovendien andere Achterhoekse kerken het initiatief overnamen. Het meeleven met de door de oorlog getroffen gebieden uitte zich in Aalten in gulle gaven in de daarvoor gehouden collecte’. Bovendien stuurden de gereformeerden vanuit Aalten talloze voedselpakketten die in Kralingen werden uitgedeeld.

Het werk van de diaconie.

Het bokje dat de Kralingse diaconie schreef over haar werk in de oorlog.

Net als de diaconie van de Gereformeerde Kerk te Rotterdam-Centrum publiceerde ook de Kralingse diaconie een interessant boekje met een overzicht van het werk dat de diaconie in de oorlog had verzet. Het doel van het boekje was een stukje kerkgeschiedenis te publiceren. ‘Daarbij wensen we tevens het oog van alle lezers te richten op Hem, Die ons uithielp en verloste en Die de macht heeft ook allen te redden, die op Hem hopen’. We volgen hieronder de hoofdstukjes in het 20 pagina’s tellende boekje op de voet en nemen daaruit zo nu en dan woordelijk gedeelten over.

1940.

De wreedheid van de bezetters werd weldra duidelijk toen de binnenstad weerloos overgeleverd werd aan een meedogenloos bombardement. Direct na afloop begon de hulpverlening, waarin natuurlijk ook de kerk een taak had. De diaconie begon daarmee op zondag 19 mei 1944 en verzocht de gemeenteleden financieel en in natura te offeren voor de getroffenen. Die eerste zondag was al een dag vol verrassingen. Tegen de avond stonden twee grote vrachtwagens opgetast met goederen voor de Jeruzalemkerk! De gaven kwamen uit Ermelo, waar men onmiddellijk begrepen had dat hulp dringend nodig was. Men had daar meteen allerlei goederen ingezameld en naar Kralingen verstuurd: bedden, dekens, ledikanten, matrassen, ondergoed en tientallen kisten met eieren lagen in korte tijd in de kerk opgestapeld. De goederen werden onderling verdeeld tussen de Hervormde Gemeente en de Gereformeerde Kerk.

‘Pro Rege’ te Rotterdam-Kralingen. Het gebouw staat er trouwens nog steeds.

In ‘Pro Rege’ was ondertussen een kerkelijk bureau gehuisvest dat adressen verzamelde van hen die huis, haard en goed verloren hadden en die elders onderdak gevonden hadden. Provinciale en landelijke comite’s stelden zich beschikbaar om mee te werken aan het lenigen van de nood. Niet minder dan fl. 12.300 werd door de diaconie ontvangen. Dat kwam goed uit, want 275 gezinnen hadden om hulp gevraagd. Ook waren de diakenen ‘aan één stuk door in de weer’ om huisraad en beddengoed bij elkaar te brengen. Telkens opnieuw kwam hulp binnen in de vorm van geld of natura.

Behalve de bovengenoemde fl. 12.300 brachten de reguliere kerkcollecten meer geld op dan normaal. Het geld dat boven de normale zondagse opbrengst binnenkwam werd ook in de ‘Rampkas’ gestort. In totaal waren de inkomsten dat jaar fl. 17.300. Een deel daarvan, fl. 2.166, werd in contanten uitgekeerd aan getroffenen. De rest werd besteed voor de aankoop van 91 tweepersoons ledikanten, 68 eenpersoons ledikanten, 46 tweepersoons opklapbedden, 35 eenpersoons opklapbedden, 127 tweepersoons matrassen, 84 eenpersoons matrassen, 305 wollen dekens, 50 molton dekens, 480 lakens, 600 slopen, 67 kachels, 57 kachelplaten, 100 stoelen, 25 tafels en 37 gasstellen. Ook werd voor fl. 200 aan schoenen en kleding gekocht. Dat dit bedrag niet hoger hoefde te zijn dankte de diaconie aan zendingen uit Boskoop en Amsterdam, ‘die ons hier keurig mee hielpen’.

Ds. Th. Delleman (1898-1977).

De kinderuitzending.

In de zomer van 1940 nam de diaconie op initiatief van ds. Delleman het besluit enige kinderen uit te zenden naar die streken, waar men niet onder het oorlogsgeweld geleden had. Een commissie bestaande uit vier diakenen en twee gemeenteleden verzorgde dit werk. Overleg werd gepleegd met de Spoorwegen, contacten werden gelegd om voor de kinderen ‘vakantieadressen’ te krijgen. Alleen al in het eerste jaar werden 250 kinderen elders geplaatst. Omdat alles goed verliep werd het werk het jaar daarop voortgezet. Toen werd ook begonnen met samenwerking tussen verschillende diaconieën, zodat voor dit doel een centraal adres kon worden opgezet. In 1942 werden 364 kinderen uitgezonden, het jaar daarop tegen de 300 (nogal wat kinderen gingen toen op eigen gelegenheid naar pleegouders) .

Ds. G.R. Kuijper (1887-1950) stond ook tijdens de Tweede Wereldoorlog in Kralingen.

1941 tot en met 1944.

Omdat geen grote rampen meer plaatsvonden kon het werk onder patiënten weliswaar doorgaan, maar het werd er niet makkelijker op. Geld kwam genoeg binnen (de opbrengst van de kerkcollecten bleven stijgen), maar de vraag was hóe men aan de benodigde goederen kon komen. Toen deed zich in augustus 1941 de gelegenheid voor dat veel spullen verkregen konden worden bij de ‘Dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon’, die meedeelde zijn kledingmagazijn te gaan opruimen. Op de zolder van ‘Pro Rege’ werden stellingen getimmerd om alle spullen efficiënt op te slaan. Langzamerhand werd het in veel gezinnen echter ook steeds moeilijker de kinderen de noodzakelijke voeding te geven. Verschillende gemeenteleden ruimden aan de eettafel een plaatsje in.

Duitse vliegtuigen boven de Avenue Concordia (rechts de gereformeerde kerk).

In de twee resterende kerken (de Avenue Concordiakerk was immers gevorderd om gedurende enige tijd het postkantoor te huisvesten)  werden geregeld collecten voor ‘bijzondere noden’ gehouden. Ieder wist waarvoor die inzamelingen bestemd waren: voor hen die ondergedoken waren omdat ze om des gewetens wil weigerden in de Duitse oorlogsindustrie te werken. Een bijzondere commissie werd gevormd die dat werk in het diepste geheim en onder nadrukkelijk stilzwijgen op zich nam. Na verloop van tijd zat de diaconie op die manier diep in het illegale werk.

De hongerwinter.

Begin januari 1941 werd besloten te proberen warm voedsel uit te reiken aan die gezinnen die het meest in nood waren. Door de diaconie werd een ‘Voedselcommissíe’ ingesteld. De fa. M. van Linschoten aan de Oostzeedijk was belangeloos bereid te gaan koken. Die medewerking is maar liefst twintig weken volgehouden. De Voedselcommissie kreeg van alle kanten gratis levensmiddelen, zoals aardappelen, groenten en zelfs vlees. ‘Elke zondag stonden achter in de kerkgebouwen de broeders-diakenen met een mand of een koffer. Aan de gemeente was gevraagd in natura te offeren’. Gemiddeld werd op een zondag twintig kilo ingezameld voor gebruik in de keuken; de eerste zondag leverde de Jeruzalemkerk een emmer vol vet en vlees. Contact werd gelegd met de ‘Centrale Controle Dienst’, waar een ambtenaar, een goede vaderlander, mogelijkheden vond en gebruikte om te zorgen dat door die Dienst in beslag genomen artikelen ter beschikking kwamen van instellingen van liefdadigheid in plaats van voor de Wehrmacht.

De gereformeerde ‘Jeruzalemkerk’ in de Jeruzalemstraat te Kralingen.

Aanvankelijk konden 65 mensen geholpen worden, maar langzaam steeg het aantal naar honderd. De uitdeling vond plaats in de consistorie van de Avenue Concordiakerk. Vrijwilligers zorgden voor het vervoer naar de kerk, de dames van ‘Diaconaal Hulpbetoon’ schepten bij toerbeurt het eten op. ‘Bleef er wat over, dan hadden we adressen genoeg, waar we gretig ontvangen werden. Gereformeerde tuinders en handelaren zorgden er voor dat we spinazie, sla en bloemkool konden uitreiken’.

Eens, juist toen de consistorie van de Avenuekerk vol  mensen zat en we moesten vertellen dat de groenten niet op tijd aankwamen, kregen we bezoek van een schipper. Die man vertelde ons dat hij met 100 mud aardappelen in Schiedam lag. De aardappelen waren bestemd voor de Kralingse diaconie en kwamen uit Middelharnis. Maandenlang had de diaconie daarover gecorrespondeerd, maar men had de hoop al opgegeven er ooit nog iets van te horen, en nu wás het er! Aan de gemeenteleden werd meegedeeld dat op bepaalde tijden aardappelen konden worden gehaald. Voor ruim 800 gezinnen kon 4.000 kg. uitgedeeld worden. Wie ervoor betalen wilde werd verzocht het geld ’s zondags in de collecte te storten.

‘Ondanks de vele hulp dreigde toch bij velen de gevaarlijke hongerziekte’. Door bemiddeling van de diaconie kon gebruik gemaakt worden van de papverstrekking die het Interkerkelijk Bureau (IKB) op verschillende plaatsen organiseerde. Uit hun geheime opslagplaatsen kwamen ongedachte voorraden. ‘Om de middagpot smeuïg te maken wilden we graag boter en spijsolie hebben, waarvoor de voorraden van het IKB aangesproken konden worden. Het IKB en de vereniging ‘Het Kralingse Kind’ deden alles om de jeugd bijvoeding te verschaffen’. Tientallen kwamen op de vaste posten om hun bordje pap of soep te kunnen opeten. ‘De organisatie was perfect, het voedsel uitstekend. Het begrip ‘kind’ werd ruim genomen, aan jongelui in de gevaarlijke leeftijd van omstreeks 20 jaar werd ook gedacht’.

Het in 1910 geplaatste orgel in de ‘Jeruzalemkerk’.

“Gedurende de periode van 15 januari tot en met 2 juni 1945, zijnde 20 weken of 119 dagen, werden aan 582 gezinnen in totaal 10.591 porties warm eten verstrekt, bestaande uit 6.889 liters eten en 677 liters saus (ragout), in totaal 7.566 liter’. Het boekje waaruit we citeerden verschaft een complete administratie van ontvangen en verstrekt voedsel en ingekomen en uitgedeelde goederen”.

Tijdens de grote aardappeluitdeling in 1945 ging het gerucht rond van Duitslands capitulatie. ‘Het verheugde de diakenen buitensporig’. Voor ieder was het heel duidelijk dat het einde naderde. ‘En God zij lof! Het einde kwam. De bange winter eindigde in blije lentejubel!’

2. De Vrijmaking.

Tijdens de donkere dagen van de Tweede Wereldoorlog vond ook de kerkstrijd plaats, later bekend als de Vrijmaking. De Generale Synode Sneek/Utrecht 1942 had leeruitspraken gedaan over doop en Verbond. Van de kerken werd verwacht dat men zich aan de synodale uitspraken zou houden. Niet iedereen kon zich echter achter de besluiten stellen, wat uiteindelijk uitliep op tuchtmaatregelen tegen gemeenteleden, predikanten en hoogleraren van de Theologische Hogeschool te Kampen. Ook in Kralingen waren leden die zorg hadden over de leerbeslissingen van de synode.

Ds. K. Schilder (1890-1952).

Toen prof. dr. K. Schilder (1890-1952) van Kampen door de generale synode geschorst werd, kwamen in april 1944 bij de synode veertien uit Kralingen afkomstige bezwaarschriften binnen tegen die beslissing; drie van die bezwaarschriften waren afkomstig van Kralingse kerkenraadsleden. De kerkenraad riep de gemeenteleden ondertussen op de rust en de kerkelijke eenheid te bewaren met een beroep op de nood der tijden. De oorlog was immers in volle gang.

Maar toen prof. Schilder door de synode was afgezet en in Den Haag op 11 augustus 1944 de zgn. Vrijmakingsvergadering gehouden was (waar prof. Schilder de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voorlas en zich losmaakte van de synode) kwam in Kralingen een aantal bezwaarde gemeenteleden bijeen om te bespreken hoe men zich tegenover de gebeurtenissen zou opstellen. Het gevolg was dat tien kerkenraadsleden op 20 augustus 1944 de door prof. Schilder opgestelde ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ ondertekenden. Tachtig gemeenteleden volgden de kerkenraadsleden en ondertekenden de Acte enkele dagen later ook.

Het vroegere interieur van de Avenue Concordiakerk.

De reactie van de kerkenraad.

De kerkenraad behandelde de ingestuurde Acten van Vrijmaking op zaterdag 23 september 1944. De in de begeleidende brieven gedane verzoeken, om zich van de synode vrij te maken, werden door hem afgewezen.  Zes bezwaarde kerkenraadsleden verlieten na dat besluit de vergadering, waarmee in feite ook in Kralingen de breuk een feit was.

In de woning van een van de ouderlingen werd de volgende dag, zondag 24 september 1944 (deze dag wordt als de officiële vrijmakingsdatum beschouwd), huisgodsdienstoefeningen gehouden, die daarna al vrij snel door meerderen bezocht werden. Begin 1945 hadden zich ongeveer 200 gemeenteleden vrijgemaakt. Verreweg het grootste deel van de gemeente, zo’n 1800 belijdende leden, bleef de uitspraken van de synode steunen; twee van de drie predikanten deden dat eveneens (ds. G.R. Kuijper en ds. Th. Delleman). De drie kerkgebouwen bleven eigendom van de bestaande kerkenraad, die zich in meerderheid achter de synode gesteld had.

De eerste brief die ds. Den Boeft aan de Kralingse kerkenraad schreef.

Ds. F.A. den Boeft was tijdens de gebeurtenissen in Duitsland. Daar was hij aangesteld als geestelijk verzorger van de Nederlandse krijgsgevangenen. Na zijn terugkeer in 1945 deelde hij in een schrijven aan de kerkenraad mee dat ook hij zich vrijmaakte. “Het doet mij zeer leed, dat ik de kerk, die ik in januari 1944 verlaten heb [om tijdelijk naar Duitsland te gaan], gedeeld heb teruggevonden, een leed, dat des te dieper is, wijl de scheur gekomen is in een tijd, die om de grootst mogelijke eenheid vraagt, een eenheid die niet gebroken mocht worden, om de meest ernstige redenen”. De predikant verklaarde dat de kerkelijke twist onder de krijgsgevangenen onbegrip had veroorzaakt en dat deze twist ‘meer dan één van de kerk vervreemd’ had.

“Ik wensch een kerk waarin, evenals bij mijn vertrek, voor allen gelijkelijk een plaats is”, waarmee ds. Den Boeft bedoelde dat niet één bepaalde uitleg, maar meerdere interpretaties van de beschouwing omtrent doop en Verbond mogelijk moesten zijn. “Het is dan ook daarom dat ik mij niet wensch te conformeeren aan de besluiten door Uwe Synode genomen. Daarvoor is mij de eenheid van de kerk van Christus te lief”, aldus de predikant in een schrijven gedateerd 28 mei 1945.

Ds. F.A. den Boeft (1896-1966).

In juni 1945 schreef hij een vervolg op zijn eerdere verklaring. Daarin antwoordde hij onder meer op verwijten waarom hij niet ‘de kerkelijke weg’ gegaan was, ‘een weg die hij zelfs verplícht was te bewandelen krachtens de belofte door hem afgelegd bij de aanvaarding van zijn ambt’. Onder ‘de kerkelijke weg’ werd verstaan dat men, bij bezwaren tegen een besluit van een kerkelijke vergadering, een bezwaarschrift indient en zich eventueel  op een meerdere vergadering beroept. Ds. Den Boeft verklaarde echter, bij terugkomst in Nederland, voor het voldongen feit te staan van twee Gereformeerde Kerken, en dat hij zich daarom aansloot bij de kerk die volgens hem ‘de tweeërlei Verbondsopvatting handhaafde’.

Hoe het verder ging.

In 1946 telde de vrijgemaakte kerk te Kralingen 316 leden. Ds. Den Boeft werd per 1 september 1945 predikant van de vrijgemaakte kerk van Rotterdam-Kralingen, in combinatie met de vrijgemaakte kerk van Kralingscheveer, die op 1 oktober 1944 ontstond; een maand na de Vrijmaking te Kralingen.

Overigens keerde ds. Den Boeft in 1961 – toen hij predikant van de Vrijgemaakte kerk in Helpman (Gr.) was – terug  naar de Gereformeerde Kerken in Nederland die hij in 1945 verlaten had, en verrichtte in de Gereformeerde Kerk te Helpman sindsdien hulpdiensten.

Naar deel 3 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info