Hoe de 150-jarige Gereformeerde Kerk te Bruinisse ontstond (1)

Inleiding.

Al ontstond de op 13 november 2018 honderdvijftigjarige Gereformeerde Kerk (PKN) te Bruinisse officieel dus pas op 13 november 1868, haar oorsprong ligt veel verder terug in de geschiedenis, namelijk op 12 november 1837, toen de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ van Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse ontstond.

Kaart: Google.

De Afscheiding op het Zeeuwse Duiveland begon in het dorp Nieuwerkerk en leidde tot de vorming van de Afgescheiden streekgemeente Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse. De initiatiefnemer was een welgestelde landbouwer, Dirk van Farowe (1798-1849) (sommigen schrijven ‘Van Farowé’), die op een grote boerderij in Nieuwerkerk woonde. Als dertigjarige kreeg hij zitting in het hervormde College van Notabelen en in 1829 werd hij diaken.

De eerste contacten met de Afscheiding.

Toen ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland in oktober 1834 in het Groningse Ulrum in de problemen kwam, had Van Farowe hem al op 4 november dat jaar een brief geschreven waarin hij hem een hart onder de riem stak. In het schrijven schetste hij de donkere toestand waarin de vaderlandse kerk beland was, ook in Zeeland, waar ‘alles [in de hervormde kerk] met duisternisse is beneveld en met een donkere wolk overdekt’, en ‘bijna allen die ik onder Gods uitverkorenen telle, uit de kerken hebben moeten vluchten’ naar de huisgezelschappen, de conventikels in. Daar bespraken de verzamelde gelovigen hun geestelijk leven, daar zongen ze de psalmen en lazen ze preken van de ‘oudvaders’, die lang geleden het ware geloof nog wél verkondigden. ‘Nu hebben [de wolven die de Schaapskooi van Christus binnendringen] niet meer over dan een klein kuddeken met ruime lokalen, vervuld met ledige stoelen en banken waarvoor zij staan te schreeuwen’.

1. Christelijke Afgescheidene Gemeente Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse (1837).

Het eerste notulenboek van deze ‘gemeente’ – zoals ze zichzelf dan al noemt – begint in 1836 met mee te delen dat in Nieuwerkerk Dirk van Farowe gekozen werd tot ouderling en Pieter van Vessem als diaken. Vervolgens werd op 19 oktober Jacob de Waal uit Bruinisse als ouderling aangewezen, en vijf dagen daarna ouderling Hendrik Kievit en diaken Jacobus Stoutjesdijk uit Oosterland. Tóch was het nog geen ‘gemeente’, want pas op 12 november 1837 was het ds. H.J. Budding (1810-1870) die deze streekgemeente institueerde door de gekozen ouderlingen en diakenen in het ambt te bevestigen.

Een bekend portret van ds. H.J. Budding (1810-1870) zoals hij er uit gezien moet hebben.

Ds. Budding kan met recht aangewezen worden als de stuwende kracht achter de Afscheiding in Zeeland. Het begon op 1 april 1836 in Biggekerke, maar per 1 januari 1837 werd hij aangesteld als predikant van de gezamenlijke gemeenten in de hele provincie Zeeland. De enige tegenstemmer was een zekere broeder Slabbekoorn uit Domburg, ‘die verklaarde noch gerechtigd noch gemachtigd te zijn zijne stem uit te brengen tot een beroep, want, zeide hij, dan zouden wij er twee moeten onderhouden’.

Hoe dan ook, de predikant werd beroepen op een traktement van fl. 800 per jaar met vrije woning ‘of desverkiezende fl. 200 vergoeding voor huishuur’, kosteloos vervoer van zijn huisraad en franco toezending van alle brieven. Toen hem de beroepsbrief was voorgelezen “na welks afloop wij den WelEerw. feliciteerden met het vereerend Provinciaal beroep, heeft Z.Eerw. vele bezwaren voorgewend, en lang geaarzeld, eer hij de beroepingsbrief heeft aanvaard, en daarna tot ons groot genoegen en blijdschap het beroep aangenomen”. Daarna reisde hij onvermoeibaar van dorp naar dorp. Verscheidene huisgezelschappen, die vóór die tijd als conventikel bijeenkwamen, vormden zich om tot geïnstitueerde gemeenten.

Ds. Budding kwam in die hoedanigheid ook in Bruinisse. Nadat hij op 24 en 25 juni 1837 met ouderling Van Farowe in Nieuwerkerk en Ouwerkerk op huisbezoek was geweest en kinderen had gedoopt, kwam hij op dinsdag 27 juni 1837 in Bruinisse, waar ouderling Jacob de Waal hem vergezelde.

Zoals gezegd werd de streekgemeente van Nieuwekerk-Oosterland-Bruinisse door ds. Budding geïnstitueerd door de bevestiging van de gekozen ambtsdragers. Dat was op 12 november 1837.  ’s Avonds was de predikant aanwezig in de woning van ouderling Van Farowe in Nieuwerkerk. Nadat eerst enkele pastorale zaken werden afgehandeld en een ruzie werd bijgelegd, hield de predikant een toespraak over de belangrijkste gereformeerde leerstellingen. Toen dat achter de rug was werd aan de verkozen ambtsdragers gevraagd of ze nog steeds achter hun verkiezing stonden. Dat werd door allen met ‘ja’ beantwoord, waarna ze in het ambt bevestigd werden.

De boerderij van Dirk van Farowe in Nieuwerkerk. Hier werden de eerste jaren de kerkdiensten van de streekgemeente gehouden (schilderij van J. Nortier).

Het centrum van de streekgemeente lag in Nieuwerkerk, de woonplaats van Dirk van Farowe. Dat was niet vreemd, want de kerkdiensten van de jonge gemeente werden in de schuur van zijn boerderij gehouden. Het voorgaan in en het gelegenheid geven tot kerkdiensten in de schuur leverde ds. Budding en ouderling Van Farowe meerdere boetes op, omdat ze ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomsten’ gehouden hadden. Zo incasseerde ds. Budding op 15 juni 1838 maar liefst vijf boetes, hem door de rechtbank in Zierikzee opgelegd. Van Farowe kreeg er bij die gelegenheid drie.

2. Oud-Gereformeerde Gemeente (1839).

De vrede in de Christelijke Afgescheidene Gemeenten in Zeeland liep echter tijdens de provinciale vergadering van eind januari 1839 spaak. En niet alleen in Zeeland, want er waren in de Afgescheiden kerk al eerder allerlei onenigheden gerezen. Welke kerkorde dienden de Afgescheidenen aan te nemen? De Dordtse Kerkorde van 1619 of ‘eigen maaksels’, zoals bijvoorbeeld die door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht was opgesteld?

Voor ds. Budding bestond er geen andere kerkorde dan de aloude Dordtse Kerkorde van 1619, en wel van kaft tot kaft. Daar heersten op die provinciale vergadering echter andere ideeën over. En hoe zat het met de psalmen die de Afgescheiden predikanten lieten zingen? De berijming van 1773? Of de psalmen van ds. Peter Datheen (±1531-1588)? Ds. Budding wilde slechts de aloude psalmen van Datheen laten zingen. En niets anders!

Petrus Dathenus (1531-1588).

Toen niet iedereen daarmee volledig instemde verscheurde hij ten overstaan van alle aanwezigen zijn beroepsbrief waarin hij was aangesteld tot ‘algemeen predikant’ van Zeeland. En hij deelde bovendien mee dat hij alleen nog predikant wilde zijn van gemeenten die zich zonder omwegen akkoord verklaarden met de Dordtse Kerkorde, en alleen en niets anders dan de psalmen van Datheen zouden laten zingen. Ook als een gemeente erkenning bij de overheid aanvroeg of al had aangevraagd, zou hij er geen voet meer over de drempel zetten. Uiteindelijk liep dit uit op een stevig conflict en werd ds. Budding afgezet, maar onder meer de gemeente van Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse bleef hem trouw. Met andere woorden: ze ging sinds 23 oktober 1839 officieel door het leven als een ‘Budding-gemeente’, die in het vervolg ‘Oud-Gereformeerde Gemeente’ genoemd werd.

Budding kwam op zijn reizen door de provincie (en elders) nog verscheidene malen op Duiveland. Op 11 april 1840 preekte hij onverwachts in Nieuwerkerk in de kerkschuur van Van Farowe. De volgende dag preekte hij daar opnieuw, nu voor ‘talrijke hoorders’ en doopte er twee kinderen; de dag daarop kwam hij in Bruinisse in de woning van ouderling J. de Waal, waar hij een dienst leidde. Op 14 april dook hij in Oosterland op bij diaken J. Stoutjesdijk aan huis. De dag daarna, woensdag 15 april, hield hij een hagepreek in Bruinisse en op donderdag preekte hij opnieuw in het open veld, nu in Oosterland. En vrijdag de 17de zat Van Farowe’s schuur in Nieuwerkerk weer vol met dorstigen naar het Woord (én naar ds. Budding). Ook de weken daarná was hij geregeld in of in de omgeving van de streekgemeente.

Een tekening van ds. H.J. Budding (1810-1870).

Veldwachter Braam.

Tijdens de Pinksterdagen van 1840 preekte hij meermalen ‘voor eene groote schare met menschen’ in de schuur van Van Farowe. Veldwachter Braam was er in opdracht van de burgemeester ook bij. Hij had niet veel tijd nodig om vast te stellen dat het hier ging om een zéér ongeoorloofde godsdienstige samenkomst-zonder-vergunning, want er waren wel vijfhonderd aanwezigen, deels samengeschoold op de zolder van de schuur, die ademloos luisterden naar ds. Budding-op-de-boerenwagen, met een grote bijbel op een tafeltje voor zich! Veldwachter Braam gaf de predikant bevel de mensen te laten gaan; ds. Budding antwoordde echter ´dat hij niemand geroepen had en dus ook niemand kon wegsturen´. En iedereen bleef op zijn of haar plaats zitten of staan. Braam keerde onverrichterzake naar huis terug. Nog verscheidene malen preekte ds. Budding in zijn Zeeuwse gemeenten, en hij kwam voor het laatst op 27 juni 1841 naar Nieuwerkerk, naar de schuur van Van Farowe.

De eenheid lost op.

De eenheid in de ‘Buddinggemeenten’ begon echter af te brokkelen. Ook in de streekgemeente ging het in ieder geval in 1842 niet meer goed. In Oosterland had zich bijvoorbeeld een apart groepje rond ouderling H. Kievit en diaken Stoutjesdijk gevormd, die onenigheid gekregen hadden met de rest van de gemeente. Geklaagd werd over ‘gemoedsbezwaren’, ‘twijfels over de kerk’, enz.

Oefenaar Pieter van Dijke (1812-1883).

De kerkenraad van de streekgemeente vroeg toen oefenaar Pieter van Dijke (1812-1883) van Sint Philipsland om raad, want hij was de afgelopen jaren als gezaghebbend man naar voren getreden. Van Dijke kon de problemen in de streekgemeente echter niet uit de weg ruimen. En toen zowel ds. Budding als oefenaar Van Dijke gedurende enige tijd in het gevang verdwenen omdat ze de hun opgelegde boetes niet wilden betalen, was er eigenlijk niemand meer bij wie de kerkenraad om raad en advies terecht kon of die in de kerkdiensten in de schuur van Van Farowe kon komen preken.

Ja, ze konden natuurlijk een goede predikant uit Dordrecht, ds. P.M. Dijksterhuis (1814-1882), of uit Rotterdam, ds. S.O. Los (1803-1882),  vragen te komen preken, maar zíj behoorden tot de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en niet tot de Oud-Gereformeerde Buddinggemeenten. En terwijl de kerkenraad, met Van Farowe voorop, delibereerden over wat te doen, bezweken ze niet voor die verleiding, en bleven ondanks de moeilijkheden en de kritiek die men in de gemeente te horen kreeg, trouw in het bezoeken van de gemeenteleden aan huis.

Ds. C. van den Oever (1802-1877).

En zo kwam langzaam het denkbeeld op om ds. Cornelis van den Oever (1802-1877) uit Rotterdam te vragen om de problemen in de kwijnende gemeente aan te pakken. Weliswaar was hij predikant van de Rotterdamse ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’, maar hij was net als zijzelf tégen het vragen van vrijheid, liet net als zijzelf de psalmen van Datheen zingen, de Dordtse Kerkorde had hij – net als zijzelf – van harte lief, en … hij droeg het ‘ouderwetse’ ambtsgewaad! Toen was de uitnodiging gauw de deur uit!

Naar deel 2 >

© 2018. GereformeerdeKerken.info