3. Gereformeerde Gemeente onder ‘t Kruis te Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse (1845).
( < Naar deel 1 ) – Ds. Van den Oever – gekleed in het onafscheidelijke ambtsgewaad – verscheen al snel in Nieuwerkerk, in de kerkschuur van Dirk van Farowe, die samen met Pieter van Vessem nog steeds ouderling was.
De predikant stond de kerkenraad met raad en daad bij en manoeuvreerde de streekgemeente in juni 1845 vakkundig het kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis in. Maar behalve de gemeentenaam veranderde er niets; beide kerkverbanden stonden immers op dezelfde grondslag, dus er kraaide geen haan naar.
Al gauw kreeg de streekgemeente zelfs een eigen predikant, in de persoon van ds. Bastiaan Sterkenburg (1809-1900), voordien predikant te Giessendam. Burgemeester A. de Jonge van Nieuwerkerk had intussen van zijn Giessendamse collega gehoord dat Sterkenburg al verscheidene keren een boete opgelopen had vanwege het leiden van een ‘ongeoorloofde godsdienstoefening’; toen hij deze niet had betaald was hij eind 1840 zelfs in het gevang terechtgekomen. Vandaar dat de burgervader van Nieuwerkerk zich afvroeg of deze nieuwe inwoner ook in Nieuwerkerk c.a. onrust zou gaan veroorzaken.
Bevestiging en intrede in de schuur van Van Farowe.
Daarom nodigde hij Sterkenburg uit om op 11 december op het gemeentehuis uitleg te geven. Ouderling Van Farowe week niet van zijn zijde. Inderdaad gaf Sterkenburg aan dat hij op 14 december in de kerkschuur van Van Farowe intrede zou doen, en hij beloofde dat Van Farowe voor comfortabele zitplaatsen voor het gemeentebestuur zou zorgen. De burgemeester ging daar niet op in maar zegde hem aan dat hij niet zou toestaan dat godsdienstoefeningen gehouden zouden worden zonder de daarvoor van gemeentewege vereiste toestemming. Maar daar werd ds. Sterkenburg niet warm of koud van: ‘Al wierden moordschavotten en brandstapels voor mij opgericht’, het kon hem niet deren. Drie dagen later vond de intrede in de schuur in Nieuwerkerk plaats. Er was geen toestemming gevraagd.
Op die 14e december 1845 was veldwachter Braam opnieuw van de partij. Hij was op tijd zijn bedstee uitgeklommen, kwam al vroeg opdagen en zag bij de kerkschuur de voorganger in de startblokken staan: ds. C. van den Oever van Rotterdam. Agent Braam deelde Van den Oever mee dat hij bekeurd zou worden als hij de dienst zou beginnen. De predikant antwoordde zoiets als: ‘Doe wat je niet laten kunt’, en stapte om klokslag negen uur de schuur binnen, waar driehonderd toehoorders ongeduldig wachtten.
Ds. Sterkenburg liet zingen psalm 105 vers 5 (natuurlijk in de berijming van Datheen!) en begon met zijn preek naar aanleiding van Ezechiel 3 vers 17: “Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen”. Aan de hand van die tekst sprak ds. Van den Oever over de taak van de nieuwe predikant als Wachter op de toren “om Zijn volk te waarschuwen voor alle gevaren, voortkomende uit valse leer of ergerlijken wandel”, zoals de kanttekeningen in de Statenbijbel zeggen.
In die ochtenddienst werd ds. Sterkenburg door ds. Van den Oever in het ambt bevestigd. En ‘s middags deed de predikant intrede. Agent Braam wist daar natuurlijk van – niemand deed er geheimzinnig over en het was in de ochtenddienst bovendien aangekondigd. Op het herhaalde dreigement van Braam had Sterkenburg kort voor de middagdienst geantwoord: “Dat zal ik met liefde afwachten en met Gods hulp treed ik op”. En daarna begon hij met zijn intreepreek uit Colossenzen 4 vers 3: “Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben”. Het aantal bezoekers overtrof dat van die ochtend glansrijk: maar liefst zeshonderd mensen waren volgens agent Braam naar de schuur van Van Farowe getogen om de nieuwe predikant te horen! Braam kon het allemaal goed zien, want hij had zich op de zolder verschanst, klem tussen de talloze hoorders die zich daar ook een plaats veroverd hadden.
Vervolgingen.
Ook gedurende de weken daarna werden weer verscheidene diensten gehouden, waarin behalve ds. Sterkenburg ook ds. Van den Oever voorging. In februari 1846 werd ds. Sterkenburg door de rechtbank te Zierikzee dan ook veroordeeld tot het betalen van maar liefst zestien boetes, in totaal fl. 190; diaken Cornelis Tuynman kreeg zelfs 21 boetes van een tientje opgelegd (hij had in totaal in 21 kerkdiensten gecollecteerd) en voorzanger Jan Gelok (1824-1889) was in negentien diensten actief geweest, hij kreeg in totaal fl. 190 boete.
Natuurlijk moest ook Van Farowe bloeden: wegens het eenentwintig maal afstaan van zijn kerkschuur in Nieuwerkerk mocht hij fl. 210 offeren aan Vadertje Staat. Wel probeerde men door middel van verzoekschriften aan de koning kwijtschelding van de boetes te verkrijgen, maar zonder succes. In juli dat jaar en ook daarna volgden nog veel meer boetes voor allen die op een of andere wijze aan de diensten meewerkten.
Sterker: samen met ouderling Van Farowe was ds. Sterkenburg in 1847 naar Den Haag getogen om daar een bezoek te brengen aan Koning Willem II om hem een verzoekschrift te overhandigen. Daarin werd de vorst gevraagd de ‘onophoudelijke vervolgingen’ te doen stoppen zodat ze ongestoord hun godsdienstoefeningen zouden kunnen houden. “Doch bij terugKooming Vernoome van de broeders dat hun Reys vrugteloos was geWeest, terwijl nog den Koning, nog zijne Minister of Eenige Regeerders, dier Zaake hun Eenig Gehoor daarvoor Verleene wilde”. Gelukkig dat de Hoge Raad datzelfde jaar oordeelde dat de vervolgingen onwettig waren! “Sterkenburg had door zijn volharden vele harten voor zich gewonnen”.
4. Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Oosterland-Nieuwerkerk-Bruinisse (1847).
Uit het voorgaande blijkt dat de streekgemeente een levendig kerkelijk leven kende, met de kerkschuur van Van Farowe in Nieuwerkerk als centrum. Ook ds. Sterkenburg heeft – na zijn intrede als predikant – nog een tijdje in Nieuwerkerk gewoond, namelijk onder één dak met winkelier Jan de Groene. Dat was op het laatst echter niet vol te houden. Vermoedelijk ontstonden ergernissen, omdat men bij elkaar op de lip zat. In ieder geval ging ds. Sterkenburg na verloop van tijd verhuizen naar Oosterland, waar hij weliswaar de eerste tijd nog bij weduwnaar Jacob de Bruine en diens zuster inwoonde, maar na enkele maanden voor fl. 600 in Oosterland een eigen woning kocht, onderaan de Rampertsedijk, dicht bij de grens met de gemeente Nieuwerkerk.
En daar bleef het niet bij, want op zijn erf liet hij een houten loods bouwen dat als kerkje werd ingericht. Daar werden in het vervolg de kerkdiensten gehouden. Het zwaartepunt van de streekgemeente werd dus verlegd van Nieuwerkerk naar Oosterland, wat ook consequenties had voor de naam van de gemeente. Het bleef trouwens niet bij de houten loods, want niet lang daarna werd deze vervangen door een heus stenen kerkgebouwtje, in de volksmond ‘de Diekse Kaerke’ genaamd.
Hoe het met ouderling Van Farowe verder ging? Het moet niet onmogelijk geacht worden dat het verleggen van het zwaartepunt van de gemeente (c.q. het houden van de kerkdiensten) naar Oosterland, geen goede invloed op de verhouding tussen ouderling en predikant heeft gehad. Had Van Farowe niet zweet, geld en goed overgehad voor het in stand houden van het kerkelijk leven van ‘zijn’ gemeente? En nu stond zijn schuur leeg, want ook met de oogst ging het door aardappelziektes erg slecht.
Er kwamen kerkvisitatoren aan te pas om de spanningen tussen beide mannen op te lossen: ds. C. van den Oever van Rotterdam en ds. C. Noorduin (1780-1852) van Noordwijk slaagden er in 1846 gelukkig in de problemen althans grotendeels uit de weg te ruimen.
Mogelijk had Van Farowe in die tijd nog steeds contact met zijn geliefde en hoog geëerde ds. Budding die, sinds zijn vertrek uit de streekgemeente, in 1844 vertrokken was naar zijn volgende standplaats: Groningen. Maar daar hield hij het maar kort uit en vertrok toen achtereenvolgens naar Gorinchem en Goes. Toen hij had het in Nederland echter wel gezien en pakte in 1848 de boot en emigreerde naar Amerika. Mogelijk dat hij Van Farowe overhaalde hem op zijn reis over de grote plas te volgen. Maar nauwelijks was Van Farowe in ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’ aan land gegaan of hij werd besmet met de cholera en stierf enkele maanden later.
Ook ds. Sterkenburg vertrok, weliswaar niet naar Amerika, maar in 1851 naar Haarlem, waar hij overigens nog datzelfde jaar buiten bediening raakte. In elk geval werd Sterkenburg in de streekgemeente opgevolgd door de zoon van ds. C. van den Oever, ds. A. van den Oever (1828-1906), die tot 1855 in Oosterland c.a. bleef en tegelijk ook de kerk van Haamstede diende.
Ds. H. de Vries (1805-1862) stond ook nog een blauwe maandag in de streekgemeente (namelijk in 1856 en 1857), en toen kwam uiteindelijk ds. P. Siemense (1817-1897). Deze bleef tien jaar aan de Kruisgemeente van Oosterland-Nieuwerkerk-Bruinisse verbonden: van 1858 tot 1868. Want in dat laatste jaar vond de splitsing van de streekgemeente plaats (Bruinisse werd zelfstandig), zodat het ambtsgebied van de predikant per 13 november 1868 verkleind werd tot de Kruisgemeente van Oosterland-Nieuwerkerk.
5. Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis te Bruinisse (1868).
Bij de komst van ds. Siemense was het aantal gereformeerden in het dorp Bruinisse namelijk al aardig gegroeid. Elke zondag ging men vanuit Bruinisse lopend naar Oosterland, naar de Rampertse Dijk, waar de Diekse Kaerke stond. Tussen de ochtend- en de middagdienst bleven ze over, om het meegebrachte brood in de consistorie van het kerkje te nuttigen. En na de middagdienst keerde men weer naar Bruinisse terug.
De afstand van Bruinisse naar Oosterland vond men na verloop van tijd echter bezwaarlijk worden, vooral voor de ouden van dagen, de vrouwen en de kinderen en dan vooral ‘s winters. Vandaar dat in Bruinisse stemmen opgingen te komen tot de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis. Dat dit ook voor de beide andere gemeenten consequenties had spreekt vanzelf: het ledental van Oosterland-Nieuwerkerk zou dan immers een knauw krijgen, wat leidde tot minder inkomsten van kerkelijke bijdragen en collecteopbrengsten. Ds. Siemense was er dan aanvankelijk ook niet zo’n voorstander van. Maar in Bruinisse hadden ze al de schuur van wagenmaker Jacob Rookus (1816-1869) waar door de week zgn. ‘weekdiensten’ gehouden werden en waar zo nu en dan ook ‘kruisdominees’ voor veel toehoorders preekten.
Uiteindelijk werd door de classis goedkeuring gegeven en kreeg men toestemming een eigen ‘Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis’ te institueren. Dat historisch gebeuren vond plaats op 13 november 1868, toen de inmiddels verkozen ouderlingen Dingeman van den Berg en Johannes van As en de diaken Adriaan Jumelet (die tot scriba werd benoemd) in het ambt bevestigd werden, ongetwijfeld onder leiding van ds. Siemense.
De schuur werd nog hetzelfde jaar vervangen door een stenen kerkgebouw. D. van den Berg Wzn. legde op 20 mei 1868 de ‘eerste steen’ (die nog steeds in de huidige kerk bewaard wordt); het bedehuis werd evenwijdig aan de Noorddijk gebouwd, in het verlengde van het toenmalige Beensche Slob, de tegenwoordige Bergstraat. En omdat de gemeente een eigen predikant wilde beroepen, werd naast de kerk een grote pastorie gebouwd. Op 25 juli 1869 werd die wens gerealiseerd door de bevestiging en intrede van kandidaat J.A. Klercq (1838-1911), die in Bruinisse zijn eerste gemeente vond en van 1869 tot 1874 aan die kerk verbonden was.
6. Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bruinisse (1869).
In de loop van de jaren zijn er in de Gereformeerde Kerken nogal eens kerkscheuringen voorgekomen. Maar in 1869 ging het heel anders. Waren dertig jaar eerder, in 1838, de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ uit elkaar gegaan vanwege allerlei verschillen van inzicht, in juli 1869 werd de vereniging van beide kerkgenootschappen een feit. Weliswaar gingen enkele Kruisgemeenten niet met die landelijke ineensmelting mee, maar verreweg de meeste wel. Besloten was dat de verenigde kerk ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ zou heten. En ook de kerkenraad van de Kruisgemeente van Bruinisse sloot zich daarbij aan. Zo ontstond de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bruinisse’.
De predikanten.
Ds. Klercq vertrok in 1874 naar de gemeente van Tholen. Nog hetzelfde jaar werd hij opgevolgd door ds. W. Groeneveld (1820-1892), die op 2 augustus 1874 intrede deed en dertien jaar lang aan de gemeente verbonden was. Pas in 1887 nam hij afscheid wegens vertrek naar de kerk van Hillegom.
7. De Gereformeerde Kerk te Bruinisse (1892).
Na zes vergeefse beroepen op andere predikanten te hebben uitgebracht deed ds. A. van Bueren (1853-1911) op 13 januari 1889 intrede in de gemeente van Bruinisse en bleef tot 1902 – toen hij naar de kerk van De Bilt vertrok – aan de kerk verbonden. Tijdens zijn predikantschap vond opnieuw een landelijke samenvoeging van twee kerkgenootschappen plaats. Toen verenigden zich namelijk de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (respectievelijk afkomstig uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886). De verenigde kerken noemden zich ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.
Ook de gemeente van Bruinisse sloot zich daarbij aan, waardoor ze haar kerkelijk leven voortzette onder de naam ‘Gereformeerde Kerk te Bruinisse’, die daarna nog door vele andere predikanten werd gediend. In 1904 werd het kerkgebouw aan de Noorddijk op vrijwel dezelfde plaats vervangen door een nieuw en groter bedehuis, dat nog steeds als Gereformeerde Kerk (PKN) in gebruik is.
Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Bruinisse.
Bronnen onder meer:
C. Dekker, Gereformeerd en Evangelisch. Ontstaan en geschiedenis van de Buddinggemeente te Goes en haar plaats in het Nederlandse protestantisme in de periode 1839-1881. Kampen, 1992
A.S. Flikweert, Goed Gereformeerd. De Gereformeerde Kerk in Nieuwerkerk op Duiveland, 1836-2004. Vught, 2016
A. Gootjes e.a., Gereformeerde Kerk Bruinisse 1868-1993. Bruinisse, 1993
J.H. Gunning, H.J. Budding, leven en arbeid. Rhenen, 1909
Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J.M. Vermeulen, Toen hij ’t ambt ontvangen zou. Leven en werk van ds. P. van Dijke. Zwijndrecht, 1984
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Zeeland, dl. 2. Barneveld, 1989
© 2018. GereformeerdeKerken.info