Het eerste reglement voor provinciale Drentse evangelisatie (1)

De Gereformeerde Kerken in de provincie Drenthe stelden in 1893 een provinciaal Deputaatschap voor Evangelisatie in, na voorstellen daarover van verscheidene classes.

Dit briefhoofd versierde het briefpapier van de Drentse Deputaten voor de Inwendige Zending.

In de provincie Friesland was officieel al op 3 september 1873 de ‘Commissie voor Binnenlandsche Zending’ opgericht, terwijl enkele jaren later, op 12 november 1878, in de provincie Groningen de ‘Commissie voor Inwendige  Zending’ officieel werd ingesteld. De provincie Drenthe kwam dus weliswaar wat achterop, maar de door haar verrichte evangelisatiearbeid is daarom nog niet minder intensief geweest.

Dat wil overigens niet zeggen dat de evangelisatiearbeid in die provincie vóór die tijd niet bestond. Veel  kerken uit de  Afscheiding van 1834 waren al veel eerder actief op dit gebied, maar langzamerhand werd de wens kenbaar om dit werk in onderlinge kerkelijke samenwerking te verrichten. Voor dat doel achtte men het wenselijk een provinciaal deputaatschap  op te richten,  dat het evangelisatiewerk – toen nog Inwendige Zending genoemd – onder haar hoede  zou nemen en zou coördineren. Hoe dat Deputaatschap in 1893 tot stand kwam wordt elders op deze website uitvoerig verhaald in hoofdstuk 16 van de geschiedenis van de Drentse Particuliere Synode.

In ieder geval moest ook dit kerkelijk werk in goede orde  geschieden.  Daarvan sprak immers de Kerkorde. Ook de arbeid voor de Inwendige Zending moest een geregeld, een georganiseerd verloop hebben. Vandaar dat men in Drenthe in 1898 een reglement ontwierp, voorstelde en aannam waarin de doelstelling, taken en middelen vastgelegd werden. Dit reglement werd jarenlang vrijwel ongewijzigd in praktijk gebracht en is de moeite waard in haar geheel gelezen te worden. We geven dit eerste reglement voor de Drentse Evangelisatiearbeid hieronder weer:

De eerste pagina van het reglement voor de provinciale Evangelisatiearbeid in Drenthe.

“Orde betreffende den arbeid onder de gedoopten en anderen, die van Gods Woord zijn vervreemd in de provincie Drenthe”.

Art. 1.

Van de Zendende Kerken.

a. Deze arbeid gaat uit van de plaatselijke Kerk, van de gezamenlijke Kerken in eene classis, of van de gezamenlijke Kerken in de provincie. – b. De plaatselijke Kerken en de Kerken in de classis beperken zich in haren arbeid tot haar eigen ressort en regelen dien arbeid, zooals dit haar het meest tot stichting schijnt. – c. De gezamenlijke Kerken regelen, wat te regelen is, in de provinciale synode en na haar uiteengaan oefenen zij de leiding en het toezicht uit door deputaten.

Art. 2.

Van de Deputaten.

a. Deputaten zijn vier in getal. Zij worden benoemd voor den tijd van een jaar door de provinciale synode op voordracht van de classes. Bij tusschentijdsche vacature wijst de classis waarin de vacature ontstond een opvolger aan. – b. De volgens deze orde gekozen deputaten treden voor het eerst op: 1 juli 1901. – c. Zij wijzen uit hun midden aan een praesident, een scriba-questor met adjunct en een correspondent-adviseur voor de colporteur-bijbellezers. – d. De vergaderingen worden samengeroepen door den praesident. Tijd en plaats worden gewoonlijk op de vergadering bepaald. – e. Zij genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten.

Ds. H.A. Dijkstra (1856-1941) van Diever, vele lange jaren (namelijk van 1898 tot 1939, tot na zijn emeritaat) provinciaal deputaat voor de evangelisatie en even lang redacteur van Jaarverslag.

Art. 3.

Van de instructie der deputaten.

De provinciale synode geeft hun in last: a. Het voorlopig aanstellen en het ontslaan der colporteurs-bijbellezers onder nadere goedkeuring van de provinciale synode. – b. Het aanwijzen van het arbeidsveld en van den arbeid aan de colporteurs volgens instructie van de provinciale synode. – c. Het beheeren van de geldmiddelen. – d. Het houden van vergaderingen, zoo dikwijls als zij zulks noodig keuren. – e. Het opstellen en rondzenden van een gedrukt jaarverslag. – f. Het uitbrengen van een rapport op de provinciale synode. – g. Het organiseeren van vergaderingen tot opwekking van belangstelling. – h. Het uitgeven van boekjes en traktaatjes. – i. Het aanknoopen van betrekkingen met vereenigingen en genootschappen tot wederzijdsche steun, zoals het Nederlandsch Bijbelgenootschap, Jachin, Filippus, enz.

Het eerste Jaarverslag van het Deputaatschap voor de Evangelisatie in Drenthe.

Art. 4.

Van de arbeiders.

a. Bij ontstentenis van ambtsdragers wordt de arbeid opgedragen aan behulpsels (1 Cor. 12:28) als colporteur-bijbellezers, zondagsschoolonderwijzers, depothouders van bijbels, enz. – b. Alle dezen moeten leden zijn van een Gereformeerde Kerk. De colporteurs moeten de drie formulieren van eenheid onderteekenen. – c. De colporteurs genieten een traktement door de provinciale synode te bepalen. In bijzondere gevallen kan ook eenige vergoeding aan zondagsschoolonderwijzers gegeven worden; depothouders van bijbels enz. genieten 20 procent van de door hen verkochte bijbels. – d. De colporteurs en depothouders zijn verplicht den laatsten van elken maand rapport te doen van hun werk aan den correspondent-adviseur. – e. De colporteurs ontvangen hun instructie van de provinciale synode, anderen van de deputaten.

Het ondertekeningsformulier voor de colporteur-bijbellezers.

Art. 5.

Van den arbeid.

a. De colporteurs zullen zich onthouden van allen ambtelijken dienst. Hun wordt opgedragen: Het brengen van Gods Woord in de huizen door gesprekken, door verkoop van bijbels en andere, door de deputaten aan te wijzen geschriften als scheurkalenders, enz., door het gratis aanbieden van traktaten. – b. Het houden van bijbellezingen. – c. Het getuigen tegen roepende zonden. – d. Het nemen van het initiatief voor het oprichten van zondagsscholen. – e. Het doen van verslag van hunnen arbeid in de Kerken. – f. Het verzamelen van gelden ten behoeve van den arbeid onder de gedoopten, die van Gods Woord zijn vervreemd, in de provincie Drenthe, voorzoverre dit zonder schade voor hunnen arbeid kan worden verricht, en het verantwoorden van die gelden aan den quaestor.

Het reglement  voor de provinciale Evangelisatiearbeid en voor de colporteurs (1900).

Art. 6.

Van het arbeidsveld. 

Bij de keuze van het arbeidsveld zullen in de eerste plaats in aanmerking komen, die dorpen en gehuchten, waar geen Gereformeerde Kerk tot openbaring gekomen is. Deputaten zullen daarbij allereerst rekening houden met verzoeken van Kerken die in haar ressort plaatshebben, die zij zelve niet voldoende kunnen bewerken, en waarvoor zij de hulp van colporteurs begeeren. In geen geval zullen zij de colporteurs zenden naar eenige plaats zonder goedvinden van de plaatselijke Kerk. Indien een colporteur in het ressort van eenige Kerk heeft gearbeid, zal hij daarvan rapport doen aan den kerkeraad.

Colporteur J. de Braal (1843-1925).

Art. 7.

Van de geldmiddelen.

a. Zij worden gevonden uit vaste bijdragen, collecten, giften, testamentaire beschikkingen, verkoop van bijbels, enz. – b. Deputaten ontvangen in last ze te besteden voor traktementen, enz., volgens art. 4 letter c; voor kosten van vergaderingen en verblijfkosten van deputaten en colporteurs; voor het aankoopen van bijbels en andere geschriften. In het ressort van zwakke Kerken kan door deputaten steun geboden worden voor het houden van zondagsscholen, voor locaalhuur, voor het bouwen van localen, voor vergoeding van reiskosten aan predikanten, die op een der stations moeten optreden. – c. Deputaten zijn bevoegd tot het aangaan van eene geldleening ten laste van de provinciale synode van ten hoogste  fl. 250. – d. Zij zijn verplicht maandelijks opgave te doen in De Bazuin van hunne ontvangsten; jaarlijks rekening te doen van ontvangsten en uitgaaf in een gedrukt verslag; boeken en bescheiden jaarlijks ter beschikking te stellen van de provinciale synode. – e. Ingeval van ontstentenis van den quaestor, treedt zijn adjunct als zijn rechtverkrijgende op.

Uit het eerste Jaarverslag over 1898.

Art. 8.

Van Appèl.

a. Tegenover eenen kerkeraad komen deputaten in appèl bij de classis waaronder die kerkeraad ressorteert; tegenover eene classis bij de provinciale synode. – b. Eene minderheid van deputaten komt van een besluit der deputaten in hooger beroep bij de provinciale synode. – c. Colporteurs komen van een besluit van deputaten in appèl bij de provinciale synode, maar niet dan nadat zij deputaten hun protest, minstens 14 dagen voor de provinciale synode of staande de laatste vergadering, die aan de provinciale synode voorafgaat, met redenen omkleed, schriftelijk hebben meegedeeld”.

Naar deel 2 >