Al eerder was de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk in het Friese Mildam (bij Heerenveen) op de classis Heerenveen met een voorstel gekomen om in het dorp Oudehorne evangelisatiewerk te bedrijven en daarvoor classicale steun te vragen.
Tot nog toe was het evangelisatiewerk in Oudehorne niet verzorgd door de kerkenraad van Mildam (waaronder Oudehorne ressorteerde) maar door de Vereeniging van Christelijke Belangen te Oudehorne.
Maar nu, in mei 1898, bracht ds. J. Sybrandi (1864-1953) van Mildam het onderwerp op de classistafel. Hij gaf te kennen dat de kerkenraad graag fl. 70 extra zou willen ontvangen voor dat werk, en dat men in het vervolg jaarlijks niet fl. 130 maar fl. 200 nodig had. Mocht de classis daartoe niet in staat zijn, zo suggereerde de predikant, dan zou de kerkenraad die bijdrage graag van de particuliere synode willen ontvangen.
De financiële toestand van de classis was echter zodanig dat het geld inderdaad niet uit de classicale Kas kon worden betaald. Wel spraken de classisbroeders ‘na ampele bespreking van deze aangelegenheid’ uit, dat men waardering had voor de evangelisatiearbeid te Oudehorne. Ook gaven ze enkele adviezen over ‘hoe die arbeid op de meest doelmatige en minst kostbare wijze aldaar zou kunnen verricht worden’. De afgevaardigden van Mildam verzochten de classis toen dringend aan de provinciale synode te vragen een bijdrage te geven uit de Kas voor Inwendige zending. Daartoe werd besloten.
Verzoek om de ambten in te stellen (1901).
De ‘vergadering der geloovigen te Oudehorne’ liet het daar echter niet bij zitten. Op 28 januari 1901 beraadslaagden ze over de gewenste evangelisatie-activiteiten te Oudehorne. Het waren onder anderen de broeders S. Paulus, A. van den Akker en Y. van der Honig. Deze drie stuurden een verzoekschrift aan de classis waarin ze vroegen in Oudehorne de ambten in te stellen, daar dus de Gereformeerde Kerk tot openbaring te brengen. Ze wezen er op dat ‘reeds vroeger door de Vereeniging van Christelijke Belangen te Oudehorne een verzoek gericht was tot de classis om meerdere prediking en financiële steun’, maar dat er tot nu toe ‘weinig of niets gedaan was voor de zaak des Heeren. Deze toestand mocht niet langer bestendigd worden’, vonden ze. Bovendien: de afstand tussen Oudehorne en Mildam (waar de gereformeerde kerk stond) was zo ongeveer zeven kilometer, anderhalf uur gaans; dat was voor velen een probleem. Natuurlijk hadden de broeders in Oudehorne ook de kerkenraad van Mildam van hun verzoek op de hoogte gesteld. Deze vond weliswaar dat in Oudehorne inderdaad ‘meer gewerkt’ moest worden, maar over de manier waarop oordeelde hij anders.
De classis vergaderde er in februari 1901 over. Men stelde vast dat het aantal gereformeerden te Oude- en Nijehorne precies 84 bedroeg, van wie 39 belijdenis gedaan hadden; ook kwamen er geregeld enige niet-leden naar de kerk. De preses van de classis vroeg het oordeel van de kerkenraad. Wist hij van dit verzoekschrift? Die vraag werd bevestigend beantwoord, maar de kerkenraad had geoordeeld aan het verzoek geen gevolg te geven. Wel had ds. Sybrandi naar eigen zeggen ‘zo nu en dan’ in Oudehorne gepreekt en zeker wilde men er in de toekomst meer gaan doen, maar ‘de toestand te Oudehorne is naar ’s sprekers mening niet rijp voor de instelling der ambten’.
Een classicaal onderzoek (1901).
De classis besloot uiteindelijk een commissie naar Oudehorne te sturen, die ter plaatse een onderzoek moest instellen. De afgevaardigden waren de predikanten ds. A. van Andel (1867-1927) van Heerenveen, ds. L.G. Goris (1859-1945) van De Knipe en ds. K. Doornbos (1866-1944) van Wolvega, terwijl de ouderlingen Van Erk en Pereboom ook meegingen. In mei 1901 bracht de commissie verslag uit. Als eindconclusie vond de commissie het te vroeg in Oudehorne de Gereformeerde Kerk te institueren.
Men deed vier voorstellen: (1) dat de broeders in Oudehorne zich vooralsnog het best konden bezighouden met de evangelisatie van het dorp en haar omgeving door prediking; (2) dat men pas serieus aan de instituering van de Gereformeerde Kerk kon denken als de evangelisatiearbeid vrucht droeg, ‘wat in Oudehorne nog niet aan te wijzen is’; (3) dat de evangelisatiearbeid ‘in de goede kerkelijke weg’ diende te geschieden, niet door een vereniging, maar door de kerkenraad van Mildam, wat nu nog niet het geval is; (4) dat noch Oudehorne noch Mildam voor de instituering van de Gereformeerde Kerk rijp zijn te achten, maar dat kerkinstituering op dit moment eerder schade zou veroorzaken.
Het eindvoorstel van de commissie was dan ook: “De classicale vergadering, het belang van de arbeid te Oudehorne ernstig gevoelende, spreke hare droefheid uit dat die evangelisatiearbeid niet krachtiger is aangepakt, en wekke de kerk van Mildam op dit werk krachtig zelf te behartigen door overneming der evangelisatie uit de hand der vereniging, en [de classis] verklare zich volgaarne bereid Mildams kerk van raad te dienen omtrent de wijze van bearbeiding, en mochten de financiële krachten van Mildam te kort schieten, eene som daarvoor toe te zeggen”. De kerkenraad van Mildam beloofde enkele maanden later dat inzake Oudehorne spoedig een vergadering zou worden gehouden. De broeders te Oudehorne werden verzocht op de vergadering aanwezig te zijn.
De in Oudehorne ingestelde kerkdiensten beëindigd (1904)
Kennelijk was er in februari 1902 naar het oordeel de Vereniging van Christelijke Belangen te Oudehorne sinds mei 1901 – toen de classis de kerkenraad van Mildam verzocht het evangelisatiewerk ‘krachtig zelf te behartigen’ – te weinig gebeurd. Vandaar dat de Vereniging de classis in kennis stelde van de correspondentie die zij met de kerkenraad gevoerd had om ‘meerdere arbeid in Oudehorne’. De classis wekte de kerkenraad nogmaals op dat besluit ter harte te nemen, al voegden enkele classispredikanten er aan toe “dat de kerkeraad van Mildam in deze zaak niet aan alle verlangens der vergadering kan toegeven, maar met wijsheid heeft te handelen”.
Een van de zaken waartoe de kerkenraad in ieder geval in 1902 wél had besloten was, dat in het vervolg in Oudehorne ‘s zondagsmiddags eigen kerkdiensten mochten worden gehouden in het Gebouw voor Christelijke Belangen. Ds. Sybrandi zal er ongetwijfeld zo nu en dan gepreekt hebben, maar de kerkenraad zag zich op 18 april 1904 genoodzaakt met de diensten in Oudehorne te stoppen. Daartegen protesteerden nu 29 broeders in Oudehorne bij de classis, die er in mei 1904 over beraadslaagde.
De kerkenraad had besloten met de diensten te stoppen zonder daarover overigens ‘officieel’ met de broeders in Oudehorne te hebben gesproken, zo gaf ds. Sybrandi toe. Maar de kerkenraad zag zich tot het beëindigen van de diensten genoodzaakt omdat in de gemeente van Mildam ‘gisting’ was ontstaan over het besluit van 1902. Telkens als ds. Sybrandi in Oudehorne voorging had men in de kerk van Mildam ‘preeklezen’. Daar was men in Mildam zat van.
Weer een classicaal onderzoek (1904).
Omdat er over de hele zaak ‘nog geen genoegzaam licht’ was opgegaan, besloot de classis in 1904 opnieuw tot een onderzoek in loco. De predikanten ds. A. van Andel van Heerenveen en ds. J.R. Dijkstra (1850-1925) van Joure zouden het onderzoek samen met ouderling Van Erk instellen.
Zij kwamen met duidelijke adviezen in de classis terug: (1) De Vereniging voor Christelijke Belangen te Oudehorne drage haren arbeid en hare eigendommen (zo mogelijk nog deze herfst) geheel over aan de kerkenraad te Mildam; (2) de kerkenraad van Mildam neme daarna zelf het werk der evangelisatie te Oudehorne ter hand; (3) een eventueel te beroepen predikant zou elke vier weken in Oudehorne een middagdienst mogen vervullen onder toezicht van de kerkenraad van Mildam. Natuurlijk behielden de broeders in Oudehorne onverkort het recht “om tot onderlinge stichting saam te komen wanneer en op welk uur ze samen wilden komen, maar niet tijdens de bediening des Woords te Mildam”. Daarbij legden de broeders te Oudehorne zich neer.
Kerkenraad en classis akkoord met kerkinstituering (1905).
Ondertussen had de kerkenraad niet stilgezeten. Hij had opnieuw vergaderd over de wens van ‘eenige broeders uit Oudehorne’ om de ambten er in te stellen. Dit verzoek ontving de kerkenraad nu ‘met instemming’, zo liet hij in februari 1905 aan de classis weten. Toch vond de classis het te vroeg om meteen een beslissing te nemen. Maar op de volgende classis, die van mei 1905, was er opnieuw een schrijven van de kerkenraad van Mildam, waarin hij aandrong op instituering van de kerk in Oudehorne. De classis bleek nog steeds niet enthousiast. Want ‘na enige discussie’ werd een voorstel in stemming gebracht van ds. A. van Andel. Dat luidde: “De classicale vergadering, gehoord hebbende de broeders van Mildam, overwegende dat de argumenten voor het verzoek in den grond geen andere zijn dan de vroegere, besluit tot haar vroeger gegeven advies terug te keren”. Achtentwintig afgevaardigden stemden voor, twee tegen.
Een half jaar later lagen de kaarten weer geheel anders: in november 1905 besloot de classis de kerkenraad van Mildam te verzoeken in Oudehorne de ambten in te stellen, d.w.z. de Gereformeerde Kerk te institueren. Maar men was toch niet heel erg enthousiast: “Ziet men de zaak nuchter in, met de wetenschap dat de inkomsten van Oudehorne hooguit fl. 300 per jaar zijn zouden voor allerlei, dan is er geen sprake van, dat deze kerk een Dienaar des Woords zou kunnen beroepen”. Maar toch: “(…) af en toe kan er wel eens een predikant komen. De wensch kan dus ingewilligd worden. Aangenomen wordt: de classis advisere dat in Oudehorne de ambten worden ingesteld onder leiding van den kerkenraad van Mildam. 19 voor, 7 tegen”.
Zo kon op 27 december 1905 ds. R.J. Aalberts (1872-1950) van Wolvega de instituering van de nu eenenveertig leden tellende kerk van Oudehorne op zich nemen door de bevestiging van de inmiddels verkozen ambtsdragers. De kerkenraad van de jonge gemeente vroeg om vacaturebeurten door classispredikanten gedurende de tijd dat er nog geen predikant was (die kwam pas in 1927…!). Bij ds. J.R. Dijkstra van Joure vond dat verzoek weliswaar geen gretige instemming, maar het wordt zonder verdere discussie voorlopig, namelijk voor een jaar, ingewilligd”.
Hoe het verder ging.
De kerkdiensten werden vooralsnog gewoon gehouden in het Gebouw voor Christelijke Belangen, maar in 1924 kon de gemeente een eigen kerk aan de Schoterlandseweg 20 bouwen. Twee jaar later, in 1926, werd naast de kerk een pastorie gebouwd, en in het jaar daarop werd aan de kerk een consistorie gebouwd.
Het kerkgebouw werd in 1950 grondig gerestaureerd en in de verf gezet en bovendien kreeg de kerk nieuwe glas-in-loodramen. Gedurende die tijd werd enkele weken lang gekerkt in Nafthali, een uit 1925 daterend hervormd evangelisatiegebouwtje aan de Schoterlandseweg 40. De gereformeerde kerk, die in 1905 begon met eenenveertig leden, telde in 2006, ongeveer honderd jaar later, 550 leden.
Op 1 januari 2010 fuseerden de Gereformeerde Kerk te Oudehorne en de Hervormde Gemeente Oude- en Nieuwehorne tot de Protestantse Gemeente Oude- en Nieuwehorne, tegenwoordig Protestantse Gemeente ‘De Regenboog’ genoemd. Als kerkgebouw dient de gereformeerde kerk, die in 2014-2015 gerenoveerd werd.
Bronnen onder meer:
Archief van de classis Heerenveen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Leeuwarden, Tresoar
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. Keizer, Een Kerk gegrondvest. Oudehorne, 1967
© 2021. GereformeerdeKerken.info