De Afgescheidenen te Drongelen

In de tijd van de Afscheiding van 1834 behoorde het kleine Noord-Brabantse dorp Drongelen tot de burgerlijke gemeente Drongelen-Haagoort, Gansoijen en Doeveren, waar ook één van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ds. H.P. Scholte (1805-1868), als hervormd predikant werkzaam was en die in 1834 geschorst en afgezet werd.

Kaart: Google.

In 1841 bestond Drongelen uit zo’n zestig huizen waarin driehonderdvijftig personen woonden. De meesten van hen waren hervormd, behorende tot de Hervormde Gemeente Drongelen, waar ds. L.P. Suringar predikant was.

In Drongelen heeft enkele jaren ook een Christelijke Afgescheidene Gemeente bestaan, die vermoedelijk op 13 februari 1836 werd geïnstitueerd door de bovengenoemde ds. H.P. Scholte, die – zo weten we zeker – op die dag Drongelen bezocht. Hoewel het archief van de Afgescheiden Gemeente te Drongelen verloren gegaan is kon een en ander worden afgeleid uit onder meer de classicale archieven. Daarin wordt namelijk tot 1844 ook melding gemaakt van aanwezige afgevaardigden van de gemeente te Drongelen.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Ds. C.W. Pape van hervormd Heusden moest van de Afscheiding en vooral van ds. H.P. Scholte niets hebben. Hij noemde hem ‘een dwaze jongeman’ en was met een tweetal collega’s in opdracht van de hervormde classis op 5 november 1834 naar een preek van Scholte komen luisteren in de hervormde kerk van Genderen (waar Scholte toen nog predikant was), omdat de prediker volgens de classis oproerige preken hield. Uit angst voor oproer hadden de burgemeesters van Drongelen en omgeving zelfs “de gewapende macht ingeroepen ter voorkoming van alle mogelijke stoornis ten deze”.

Ds. C.W. Pape van Heusden.

Een ‘ongeoorloofde’ godsdienstoefening (1836).

Op zondag 5 juni 1836 werd in Drongelen een godsdienstoefening gehouden in de woning van de 44-jarige bakker, winkelier, bouwman ‘en lid van den raad’ Adrianus Arnoldus de Bruijn. Voorganger was ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) van Almkerk. Ook hij was een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Voor die godsdienstoefening was niet de vereiste toestemming van de burgerlijke gemeente gevraagd, die nodig was als meer dan twintig personen de bijeenkomst bijwoonden. En dat was hier het geval.

Veroordeeld.

Burgemeester V.G.A. Boll maakte op 5 juni 1836 dus proces verbaal van het  gebeurde op. De burgervader deelde daarin mee dat in de woning van De Bruijn regelmatig ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten gehouden werden, waarbij meestal minder dan twintig toehoorders aanwezig waren. Nu waren er echter (behalve de huisgenoten) ongeveer dertig bijwoners (inclusief twee babies die door de predikant gedoopt waren), allen met naam en toenaam genoteerd. Van de genoemden waren de meesten afkomstig uit Drongelen, en de overigen vooral uit Doeveren en verder uit het naburige Eethen, Genderen en Waalwijk.

Ds. Pape rapporteerde op 18 juni 1836 natuurlijk het een en ander over de bijeenkomst aan het Ministerie voor de Hervormde Eeredienst te Den Haag en merkte in zijn verslag onder meer op: “Meerburg heeft l.l. zondag te Drongelen willen oefenen. De Burgemeester Boll, een fiksche man, helder van kop, moedig van hart en wijs in beleid, ging alleen met zijn veldwachter naar het conclave, waar er circa 70 (sic!) zich verzameld hadden. Ongelukkig had men hem bemerkt en stoof de boel uiteen; een partij boeren strompelde en tuimelde over elkander heen ten kelder in, anderen verstaken zich op eene andere wijze en Meerburg was geheel ontdaan en verbleekt. Boll heeft proces verbaal gedresseerd”.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855).

De rechtbank van ‘s-Hertogenbosch oordeelde op 17 september 1836 over het gebeurde. Ds. Gezelle Meerburg kreeg een boete van fl. 50 en De Bruijn (voor het verleende onderdak) een van fl. 20.

Een verzoekschrift aan de koning (1836).

Op 21 oktober 1836 stuurden zestien ondertekenaars, twaalf uit Drongelen en vier uit Doeveren, een verzoekschrift aan koning Willem I om vrijheid van godsdienstoefening en erkenning als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente te vragen. Burgemeester Boll legaliseerde de ondertekeningen alvorens het verzoekschrift werd doorgestuurd naar Den Haag.

Er kwam een negatief antwoord. De reden was dat in het verzoekschrift niet werden meegedeeld “opgaven en ontwerpen betrekkelijk de door hen gewenschte reglementen en kerkelijke organisatie”. Zouden zij trouwens de aloude gereformeerde (bij hen in hoog aanzien staande) Dordtse Kerkorde naar de regering in Den Haag hebben opgestuurd, dan konden ze de gevraagde toestemming bij voorbaat vergeten. Hoe dan ook, de gemeente werd niet door de overheid erkend.

De hervormde kerk te Drongelen.

Het rekest van 1839.

Maar de gemeenteleden gaven het niet op. Toen bekend werd dat de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht op 4 februari 1839 door de overheid erkend was, stuurde “de Christelijke Afgescheiden Gecombineerde Gemeente van Drongelen c.a., Meeuwen c.a. en Dussen c.a.” op 3 mei 1839 een nieuw rekest naar de koning met hetzelfde verzoek, maar nu met de mededeling dat als reglement ‘de Utrechtse kerkorde’ van ds. H.P. Scholte als leidraad voor de kerkregering was aangenomen. De meeste ondertekenaars woonden in Drongelen.

Ook dit verzoek werd afgewezen. Dat kwam onder meer omdat de ondertekenaars in verschillende burgerlijke gemeenten woonachtig waren, en het was de gewoonte zo’n gemeente niet te erkennen.

Het verzoekschrift van 1841.

Koning Willem II erkende de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Drongelen.

Toch daagde er redding. Op 7 oktober 1840 had Koning Willem II de troon bestegen. Hij stond aanmerkelijk minder vijandig tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader. Toen zijn troonsbestijging een feit was, werd in april 1841 een nieuwe poging ondernomen. Het aantal ondertekenaars dat woonachtig was in Drongelen was echter minder dan in de vorige verzoekschriften. Dr. Smits vermoedt dat de oorzaak daarvan was dat men in Drongelen de bui al zag hangen: omdat in het naburige Meeuwen meer Afgescheidenen woonden dan in Drongelen, zou het zwaartepunt van de Afgescheiden Gemeente daar komen te liggen. ‘Op Hoog Meeuwen’ werd namelijk al een pand (eigendom van Lammert Donkersloot) als kerkzaal ingericht. Hoe dan ook, de koning erkende de gemeente op 10 juli 1841.

Hoe het afliep.

De weinige nog overgebleven Afgescheidenen in Drongelen hebben zich vermoedelijk gevoegd bij de gemeenten van Genderen en/of Meeuwen.

Bronnen onder meer:

F.L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, dln. II, III en IV. Kampen, 1940-1946

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Deel 8, Provincie Noord-Brabant. Dordrecht, 1988

© 2022. GereformeerdeKerken.info