Vanaf 1836 tot 1842 bestond in de dorpen Loenersloot, Nieuwer ter Aa en in de polder Oukoop een Christelijke Afgescheidene Gemeente.
Deze dorpen en de polder vormden in de tijd van de Afscheiding van 1834 de burgerlijke gemeente Loenersloot. Dit was slechts een kleine gemeente, niet meer dan driehonderd inwoners rijk. De landbouw was het hoofdmiddel van bestaan. In deze burgerlijke gemeente behoorde van de ongeveer 170 hervormden een deel tot de hervormde gemeente van Nieuwer-ter-Aa en een deel tot die van Loenen. De hervormde gemeente van Nieuwer-ter-Aa had echter ook nog leden in de wijdere omgeving, zoals in Portengen en Kortrijk, en telde in totaal ongeveer 270 leden.
De eerste Afgescheidene.
De eerste Afgescheidene diende zich aan op 19 april 1836. Het was de 36-jarige veehouder Barend Karsemijer, die in 1831 vanuit Oud-Loosdrecht verhuisd was naar de boerderij aan de Oukoopse Dijk te Nieuwer-ter-Aa. Barend Karsemijer was niet maar hervormd ‘gewoon’ gemeentelid, maar was ook diaken in de hervormde gemeente. Hoe dan ook, hij verscheen op 19 april 1836 voor de hervormde kerkenraad van zijn gemeente en deelde mee ’zich niet meer kunnende vereenigen met onze prediking en de bestaande kerkelijke verordeningen’. Daarom had hij verzocht te worden ontslagen uit het ambt. Natuurlijk probeerden de overige kerkenraadsleden hem tijdens een bezoek in zijn woning nog over te halen zijn ontslag in te trekken, maar hij bleek onverzettelijk.
Veertien dagen later schreef hij aan zijn kerkenraad zich van de hervormde gemeente af te scheiden. Daarop werd hij schriftelijk uitgenodigd op de kerkenraad te verschijnen. Daar verklaarde hij zijn Afscheiding ‘voor God te kunnen verantwoorden’. De enige taak die hem toen nog restte was rekening en verantwoording te doen van het door hem bijgehouden kasboek van de diaconie.
Nog meer afscheidingen…
Ruim een maand later – op 25 mei 1836 – scheidde de 52-jarige veehouder Aalbert van der Vliet zich van de hervormde gemeente af, samen met zijn vrouw Mensje Vermeulen en hun zes spruiten. Daarna volgden nog enkele anderen: de 31-jarige veehouder Jan Fokker met drie kinderen, Willem Peerenboom, Arie Peet (25 jaar) en zijn vrouw Marrigje de Haan, Jan van der Veer (maar hij keerde later terug tot de Hervormde Kerk) en Jacob van Vliet en zijn vrouw Neeltje Scherpenzeel, wonend in Portengen. Ook later dat jaar en in 1837 volgden er nog enkele anderen.
Meerdere bijeenkomsten van Afgescheidenen.
Er is heel weinig bekend over de kleine gemeente te Loenersloot c.a. Wel weten we dat voor en op 27 november 1836 in het dorp ‘ongeoorloofde samenkomsten’ van Afgescheidenen plaatsvonden; dat waren godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig personen, die zonder toestemming van de burgemeester gehouden werden. De bijeenkomsten vonden plaats in de ‘koestal’ in de boerderij Sterreschans van Barend Karsemeijer aan de Oukoopsche Dijk.
Aan de burgemeester van de gemeente, mr. Johannes Sanderson (1778-1846), had Karsemeijer vooraf toestemming gevraagd om een bijeenkomst van meer dan 20 personen te mogen houden. De burgervader liet zich overtuigen en tekende het verzoek. Maar de gouverneur van de provincie, Lodewijk van Toulon (1767-1840) – aan wie het verzoek ter doorzending naar de koning was doorgegeven – oordeelde dat het verzoek van Karsemeijer niet volgens de wettelijke regels was gedaan en daarom zou het verzoek niet in behandeling genomen worden. Maar de samenkomst ging door.
Militaire steun voor de burgemeester.
Van Toulon hoorde echter dat in de koestal van Karsemeijer, ondanks het verbod, vele bijeenkomsten van Afgescheidenen werden gehouden. Er zouden in een van die samenkomsten zelfs ouderlingen en diakenen benoemd zijn; met andere woorden er zou een Afgescheiden Gemeente gesticht zijn! Hoewel Van Toulon niet zeker wist of de verhalen op waarheid berustten verzocht hij de burgemeester eens poolshoogte te nemen. Op 13 november 1836 spoedde deze zich richting de Sterreschans, die er slechts zestien personen aantrof, maar geen Karsemeijer. Hoewel een bijeenkomst van zestien personen geen onwettige samenkomst was, werd Karsemeijer gevraagd zich bij de burgemeester te melden. Dat deed deze echter niet.
Omdat de bijeenkomsten in het dorp gewoon doorgingen greep Van Toulon zelf in en vroeg voor de burgemeester militaire ondersteuning aan, om de orde te herstellen. Die kreeg de burgervader meteen. De steun zou bestaan uit een wachtmeester, twee brigadiers en tien lansiers. Met hulp van deze militairen moest het toch mogelijk zijn eventuele ongeoorloofde bijeenkomsten te ontbinden of uiteen te drijven! De burgemeester kreeg van gouverneur Van Toulon zelfs een gedetailleerde handleiding toegezonden hoe daarbij te handelen. De belangrijkste punten schreef de burgemeester over op een briefje, zodat hij ze t.z.t. nauwgezet zou kunnen opvolgen!
Een detachement valt de koestal binnen (27 november 1836).
De burgemeester, de soldaten en wethouder Korver (zijn woning in Ter Aa diende als verzamelplaats), gingen op de vroege zondagochtend 27 november 1836 op stap, richting de koestal van Karsemeijer aan de Oukoopsche Dijk. Ze hadden gehoord dat daar weer eens een bijeenkomst gehouden zou worden. Daar aangekomen werd de Oukoopsche Dijk afgesloten. Een stroom van mensen, sommigen al uren onderweg, op weg naar de koeschuur van Karsemeijer, werd zonder meer teruggestuurd. Een van hen was de weduwe mevr. J.J. Zeelt (1780-1864), die de Afgescheiden beweging in haar omgeving van veel geld voorzag en bovendien in haar woning, Postwijck in Baambrugge, Afgescheiden diensten organiseerde.
Toen ging de groep overvallers richting de Sterreschans. Al van verre hoorden ze het psalmgezang dat vanuit de koestal opklonk. Achter een soort van preekstoel stond de bekende ds. H.J. Budding (1810-1870), die van 1834 tot 1837 tot de Christelijke Afgescheidene Kerk behoorde en in die tijd reizend predikant van de Afgescheiden Gemeenten in de provincie Zeeland was.
Pas nadat de burgemeester drie maal bevolen had de dienst te beëindigen, werden de ongeveer vijftig aanwezigen stil. Toen deelde de burgervader mee dat de mensen uiteen moesten gaan omdat anders geweld gebruikt zou worden. Dat hielp aanvankelijk ook niet. Maar bij het derde bevel werd aan de oproep gehoor gegeven, al moesten sommige halsstarrige bezoekers wel een handje geholpen worden.
Na afloop van de bijeenkomst werd een aantal van de militairen bij afgescheidenen in de omgeving ingekwartierd. Barend Karsemeijer, Aalbert van der Vliet en Jan Fokker moesten elk drie lansiers en hun paarden verzorgen. Dat laatste weigerden ze, omdat het veevoer schaars was. Burgemeester Sanderson wilde het niet op geweld laten aankomen en liet daarom van elders paardenvoer aanrukken.
In Loenersloot en omgeving werd het toen weer rustig. De lansiers vertrokken enkele dagen later (’s dinsdags). Ds. Budding en Barend Karsemeijer werden voor de rechter gedaagd, die hen veroordeelde tot boetes van resp. fl. 25 en fl. 8. Maar ze gingen in Amsterdam in appèl en daar werden ze vrijgesproken.
En verder…
De bijeenkomsten gingen daarna gewoon door. Uit de notulen van de provinciale vergadering van de Afgescheidenen in Utrecht over de jaren 1836 tot 1840 blijkt dat de Afgescheidenen van Loenersloot c.a. en die van Oud-Loosdrecht tot dezelfde Afgescheiden classis behoorden. Kennelijk ontwikkelde het kerkelijk leven van de kleine gemeente zich betrekkelijk rustig: in 1840 werd namelijk nog gemeld dat ‘de gemeente in broederlijke liefde en vereeniging’ leefde. A. van der Vliet was al die jaren ouderling en Karsemeijer werd tijdens een van die classisvergaderingen ‘diaken’ genoemd.
Maar in 1842 verliep de gemeente. De reden daarvan is niet duidelijk. De Afgescheiden gemeente van Loenersloot, Oukoop en Nieuwer-ter-Aa heeft nooit meer dan ongeveer dertig leden geteld (misschien was dat de reden). Toen de gemeente teniet ging, sloten de ambtsdragers Barend Karsemeijer en Aalbert van der Vliet zich bij de Afgescheiden gemeente van Kockengen aan; anderen mogelijk bij die van Oud-Loosdrecht. In Loenersloot c.a. hield het in elk geval op.
Bronnen onder meer:
J. Berghoef, Burgemeester Sanderson en de Afscheiding in Loenersloot. In: de Vechtkroniek, nr. 16, p. 16-22. Utrecht, mei 2002.
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboek (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Vierde deel, Provincie Utrecht. Dordrecht, 1980.
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
Just a Small Congregation in Loenersloot and Surroundings.
From 1836 to 1842, a ‘Christian Seceded Congregation’ existed in the villages of Loenersloot, Nieuwer ter Aa, and the Oukoop polder. These villages and the polder were part of the civil municipality of Loenersloot during the Secession of 1834. It was a small municipality, with no more than three hundred residents, primarily dependent on agriculture. Among the roughly 170 ‘Hervormde’ members in this municipality, some belonged to the ‘Hervormde’ congregation of Nieuwer ter Aa, while others were part of the congregation in Loenen. The Nieuwer ter Aa congregation also had members in the broader area, such as in Portengen and Kortrijk, and totaled about 270 members.
The First Seceder.
The first Seceder emerged on April 19, 1836. It was 36-year-old cattle farmer Barend Karsemijer, who had moved in 1831 from Oud-Loosdrecht to a farm on the Oukoopse Dijk in Nieuwer ter Aa. Barend Karsemijer was not just an ordinary member of the ‘hervormde’ church but also served as a deacon in the congregation. On April 19, 1836, he appeared before the ‘hervormde’ church council of his congregation and stated that he could no longer agree with their preaching and existing church regulations. Therefore, he requested to be relieved of his office. The other council members attempted to persuade him during a visit to his home to reconsider, but he remained steadfast.
Two weeks later, he wrote to the church council, formally separating himself from the ‘hervormde’ congregation. He was subsequently invited to appear before the council, where he declared that he could justify his Secession “before God.” His last task was to account for the diaconal financial records he had managed.
More Secessions.
A little over a month later, on May 25, 1836, 52-year-old cattle farmer Aalbert van der Vliet, along with his wife Mensje Vermeulen and their six children, seceded from the ‘hervormde’ congregation. Others followed: 31-year-old cattle farmer Jan Fokker with three children, Willem Peerenboom, Arie Peet (25 years old) and his wife Marrigje de Haan, Jan van der Veer (though he later returned to the ‘Hervormde’ Church), and Jacob van Vliet and his wife Neeltje Scherpenzeel, residents of Portengen. Additional secessions occurred later that year and in 1837.
Several Gatherings of Seceders.
Little is known about the small congregation in Loenersloot and its surroundings. However, it is documented that “unauthorized gatherings” of Seceders took place in the village before and on November 27, 1836. These were religious meetings of more than twenty people held without the mayor’s permission. These gatherings occurred in the cattle barn of Barend Karsemijer’s farm, Sterreschans, on the Oukoopse Dijk.
Karsemijer had sought permission from the mayor, Mr. Johannes Sanderson (1778–1846), to hold a gathering of more than 20 people. The mayor was persuaded and signed the request. However, the provincial governor, Lodewijk van Toulon (1767–1840), deemed the request improperly submitted and refused to process it. Despite this, the gathering proceeded.
Military Support for the Mayor.
Van Toulon learned that meetings of Seceders were being held in Karsemijer’s barn, despite the prohibition. He suspected that elders and deacons had even been appointed during these gatherings. Although uncertain of the reports’ accuracy, Van Toulon instructed the mayor to investigate. On November 13, 1836, the mayor visited Sterreschans, finding only sixteen people present and no sign of Karsemijer. While this was not an illegal gathering, Karsemijer was summoned to appear before the mayor but did not comply.
As the gatherings continued, Van Toulon requested military support to assist the mayor in restoring order. A detachment of a sergeant, two corporals, and ten lancers was dispatched. With their help, unauthorized gatherings could be dispersed. The governor even provided the mayor with a detailed guide for handling such situations.
A Raid on the Barn (November 27, 1836).
Early on Sunday morning, November 27, 1836, the mayor, soldiers, and alderman Korver set out for Karsemijer’s barn on the Oukoopse Dijk, expecting a gathering. They blocked the road and turned away people, including widow Mrs. J.J. Zeelt (1780–1864), a benefactor of the Seceded movement who organized services in her home, Postwijck, in Baambrugge.
As the raiding party approached Sterreschans, they heard psalm singing emanating from the barn. Behind a makeshift pulpit stood Rev. H.J. Budding (1810–1870), a traveling preacher for the Seceded Churches. After the mayor commanded the service to end three times, the fifty attendees fell silent. He warned that force would be used if they did not disperse. Eventually, the congregation left, though some needed assistance.
After the raid, some soldiers were quartered with Seceders in the area. Barend Karsemijer, Aalbert van der Vliet, and Jan Fokker were ordered to host three lancers and their horses each. They refused to feed the horses due to scarce fodder. The mayor sourced feed from elsewhere to avoid escalating tensions.
Subsequent Developments.
The Seceders continued their meetings. Records of the provincial Seceders’ assembly in Utrecht (1836–1840) indicate that the Loenersloot and Oud-Loosdrecht congregations belonged to the same classis. The congregation reportedly thrived peacefully, as noted in 1840, when it was described as living “in brotherly love and unity.” Aalbert van der Vliet served as an elder for years, and Karsemijer was noted as a deacon.
However, by 1842, the congregation dissolved. The reasons remain unclear, but it likely never exceeded thirty members. When the congregation disbanded, leaders Barend Karsemijer and Aalbert van der Vliet joined the Seceded congregation in Kockengen, while others likely joined Oud-Loosdrecht. The Seceded movement in Loenersloot and its surroundings came to an end.