De Gereformeerde Kerk te Almelo

Op 8 november 1861 werd te Almelo de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd. Dat gebeurde naar aanleiding van contacten met evangelisten van een Evangelisatievereniging uit Den Haag.

Kaart: Google.

Het begon met een Evangelisatievereniging (1855).

In Den Haag was namelijk in 1853 de ‘Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging’ opgericht, waarvan op 13 juli dat jaar de eerste algemene vergadering gehouden werd. Toen werd het bestuur gekozen, bestaande uit jhr. mr. P.J. Elout van Soeterwoude, dr. A. Capadose, jhr. Van Teylingen van Kamerik, mr. Ae. Baron Mackay en jhr. mr. P.J. Teding van Berkhout.

Jhr. mr. P.J. Elout van Soeterwoude (1805-1893).

Volgens de statuten wilde de vereniging pogingen aanwenden ‘tot stuiting van de toenemende macht van Rome [juist dat jaar was met toestemming van de overheid de bisschoppelijke hiërarchie hersteld!] en van het ongeloof’. Zij wilde wat betreft ‘de waarheden des christendomss’ evangelisch van karakter zijn.

Nog hetzelfde jaar werden de eerste evangelisten, Holleman en Jacques, naar de Haarlemmermeer gestuurd om daar met hun werk te beginnen. Evangelist Arie Jacques (1830-1875) werd door zijn vereniging echter twee jaar later, in 1855, naar Almelo overgeplaatst. Juist in de tijd dat in de stad een cholera-epidemie heerste, kwam hij in Almelo aan. Het viel niet mee om voor zichzelf huisvesting en gelegenheid tot het houden van Bijbellezingen te vinden, want men wilde daar niets van het evangelie weten.

Evangelist Arie Jacques (1830-1875).

Toch kon in 1855 een gebouwtje gehuurd worden in de Holstjessteeg (later Holtjesstraat) en kon Jacques ondanks de vele tegenstand die hij ontmoette ‘aan de krankbedden menig woord van vermaning en vertroosting spreken’. Nadat Jacques in mei 1858 naar Winterswijk (en een jaar daarna naar Duitsland) vertrok, werkte in 1859 en 1860 evangelist W. de Roos in Almelo, die in 1860 – hij vertrok naar Veghel – werd opgevolgd door de drieëntwintigjarige evangelist Christiaan Willem Jacobs (1838-1891), die daar ongeveer een jaar gewerkt heeft.

De Holtjesstraat lang geleden.

Een Afgescheiden kerk gesticht (1861).

Ondertussen groeide het aantal toehoorders bij de Bijbellezingen in de zaal aan de Holtjesstraat gestaag. Ook waren in Almelo enkele Afgescheidenen woonachtig, maar zij kerkten bij de Christelijke Afgescheiden Gemeente in Enter, die daar al rond 1 januari 1840 geïnstitueerd was. In Almelo een eigen gemeente beginnen was door hun geringe aantal niet mogelijk.

De oude gereformeerde kerk te Enter (1851-1927).

Via de Afgescheidenen in Almelo kwamen de evangelisatiebezoekers – onder aanvoering van Jacobs – in contact met de Chr. Afgescheiden classis Holten, waarvan Enter deel uitmaakte. Op 16 oktober 1861 waren Jacobs en twee van zijn medestanders op de classisvergadering aanwezig. Daar herhaalde hij wat hij al eens eerder had gezegd, namelijk dat de Afgescheidenen te Almelo samen met de evangelisatiebezoekers in de Holtjesstraat in de stad graag een Afgescheiden Gemeente wilden stichten. Sterker nog: Jacobs had ‘zijn Evangelisatievereeniging’ in Den Haag al laten weten bezwaren te hebben tegen de evangelisatie, omdat een evangelist geen doop en avondmaal mocht bedienen. Vandaar dat hij bedankte als evangelist van de Evangelisatievereniging in Den Haag. Bovendien verklaarde hij ‘uit volle overtuiging tot de Christelijke Afgescheidene Kerk te willen overgaan’, en mét hem zo’n dertien gezinnen in de stad.

Omdat de classis met de plannen instemde werd afgesproken dat op 7 november 1861 een vergadering zou worden gehouden waar zij, die zich wilden aanmelden als lid van de toekomstige Gemeente, zouden worden uitgenodigd. Daarna zouden ze een kerkenraad kunnen kiezen die door ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) van Enter en ds. H. Weenink (1830-1866) van Holten in het ambt zouden worden bevestigd, waarmee de gemeente geïnstitueerd zou zijn.

Maar liefst vijfenzestig personen gaven aan lid van de Almelose gemeente te willen worden! Op diezelfde avond vonden ook de verkiezingen plaats. Behalve Jacobs werd timmerman Benjamin Witzand als ouderling gekozen en verkoos men J.H. Brilman als diaken. De volgende avond, 8 november, werden de ambtsdragers in hun ambt bevestigd door ds. Van den Bosch van Enter.

Ds. W.H. van den Bosch (1814-1881) van Enter institueerde op 8 november 1861 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Almelo door de ambtsdragers in het ambt te bevestigen.

De achtste november 1861 – en niet de zevende, zoals hier en daar wordt vermeld – is dus de institueringsdatum van de kerk te Almelo. Want voordat verkozen ambtsdragers in het ambt bevestigd zijn bestaat er nog geen kerkenraad.

‘Niet zonder strijds’ naar een ander kerkgebouw (1863).

De classis was verheugd met de stichting van de kerk te Almelo. Toch was de eerste tijd ‘niet zonder strijds’ verlopen, ook al groeide de gemeente al snel tot boven de tachtig leden. Die strijd had te maken met voorganger-ouderling Jacobs. Op de volgende classis werd namelijk een klacht tegen hem ingediend: hij had – als ouderling! – een kind gedoopt van ouders die bovendien niet tot de Christelijke Afgescheidene Kerk behoorden. Daarover moest dus verder vergaderd worden. Dat gebeurde op 23 juli 1862. Hoewel de classis Jacobs vroeg zijn standpunt te heroverwegen, bleef deze erbij niet verkeerd gehandeld te hebben. Dat had tot gevolg dat hij als lid van de gemeente werd uitgeschreven, gevolgd door enkele aanhangers. (Terzijde: toch heeft Jacobs uiteindelijk zijn doel bereikt om predikant bij de Afgescheidenen te worden. Van 1871 tot 1873 werd hij oefenaar van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in het Friese Duurswoude (het gedenkboek vermeldt hem echter niet) en na op 25 juni 1872 door de classis Heerenveen beroepbaar gesteld te zijn als predikant op artikel 8 (‘singuliere gaven’), werd hij christelijk gereformeerd predikant te Haamstede (van 1873 tot 1875) en te Klundert en Zevenbergen (van 1875 tot 1889). Daarna emigreerde hij naar Amerika, waar hij predikant werd bij de Dutch Reformed Church in Passaic, New Jersey – Maar dit alles terzijde).

Hoe dan ook, nadat Jacobs in 1862 werd uitgeschreven als lid van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, kon de gemeente van Almelo geen gebruik meer maken van  het evangelisatielokaal in de Holtjesstraat, zodat de Almelose Afgescheidenen  moesten omzien naar een ander kerkgebouw. Daarmee ging men dus aan de slag en uiteindelijk kon men in de Eerste Sligtestraat (het verlengde van de Tweede Sligtestraat) hoek Poulinkstraat de zgn. Sligtekerk met pastorie bouwen.

De Sligtekerk met pastorie aan de Poulinkstraat. Links de Eerste Sligtestraat. Het gebouw werd later als bakkerij gebruikt. Vermoedelijk staat het pand er nog (nr. 17), zij het verbouwd tot woonhuis.

Deze werd op 6 september 1863 in gebruik genomen onder leiding van ds. P.B. Bähler (1807-1882) van Deventer (die het jaar daarop trouwens naar Amerika emigreerde om daar predikant bij de Dutch Reformed Church te worden). Hij preekte bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk over psalm 84 vers 2 (‘Hoe lieflijk zijn Uwe woningen, o Heere der heirscharen’) en ’s middags over 1 Samuel 22 vers 1 en 2 waar het gaat over David in de spelonk van Adullam.

Ds. P.B. Bähler (1807-1882) leidde in 1863 de ingebruikneming van de Sligtekerk.

Ouderling Witzand schreef in ‘De Bazuin’: ‘Telkens was eene talrijke schare te zaam gekomen. De Heere geve, dat wij Hem dankbaar mogen zijn voor Zijn liefde en trouw aan ons bewezen en verblijde ons eerlang met een eigen Herder en Leeraar; en geve dat ook hier de gemeente bloeie, zondaars bekeerd, Zijn volk vertroost, en Zijn Naam verheerlijkt worde’. Het kerkje stond aan de Eerste Sligtestraat op de hoek met de Poulinkstraat en deed dienst tot 1910.

Een eigen predikant (1863).

Al voordat de kerk aan de Poulinkstraat (hoek Eerste Sligtestraat) officieel in gebruik genomen was had men de eerste stappen gezet voor het beroepen van een eigen predikant. Hoewel de eerste poging niet succesvol was, kon al drie maanden nadat de eerste kerkdienst in het nieuwe gebouw gehouden was, de predikant verwelkomd worden. Het was de 44-jarige ds. W. van der Kleij (1819-1875) van Tiel, die op 6 december 1863 door ds. Weenink van Holten in het ambt bevestigd werd. Ds. Van der Kleij diende de gemeente van Almelo tot 10 april 1871, toen hij naar Amerika emigreerde en daar predikant werd bij de Dutch Reformed Church in Pella (Iowa) – de stad die in 1847 gesticht was door ds. H.P. Scholte (1805-1868), een van de ‘Vaders der Afscheiding’.

Ondertussen groeide de stad Almelo door de toenemende textielindustrie, en die groei plantte zich voort in de Christelijke Afgescheidene Gemeente, in de begintijd overigens vooral door overkomst van een ander kerkgenootschap.

De textielindustrie in Almelo zorgde mede voor de groei van de stad en van de Christelijke Afgescheidene Gemeente.

In de Sligtekerk kon men – net als in veel andere gemeenten – een eigen vaste zitplaats huren. Het reglement van de kerk bepaalde trouwens dat ‘geene plaatsen voor vrouwen bestemd, door mannen mogen worden bezet, en zoo ook in het omgekeerde geval’. Maar je moest de dienst dan wél bijwonen, want ‘wanneer een half uur na het begin der Godsdienstoefening een plaats door een pachter of de zijnen niet is bezet, zal het den koster of de kosterin vrijstaan die door een ander te doen innemen’.

En kerkenraadsleden moesten natuurlijk ook de kerkenraadsvergaderingen bijwonen! In 1867 besloot de kerkenraad dat als iemand zonder geldige reden die bijeenkomst verzuimde, hem een boete van 25 cent te wachten stond. De koster kreeg er in die tijd echter wat geld bíj: hij had de kerkenraad namelijk gevraagd de belasting die hij moest betalen vergoed te krijgen. Het was een bedrag van fl. 1,16½. Daar moest echter wel even over beraadslaagd worden, maar uiteindelijk besloot men er in toe te stemmen, omdat het een niet te groot bedrag was en de koster bovendien nogal veel moest lopen om het plaatsengeld en de ‘kerkelijke bijdrage’ (in de notulen staat: ‘contributie’) op te halen.

Ds. Van der Kleij heeft zich ook voor het christelijk onderwijs ingezet. Onder zijn leiding werd op 23 augustus 1866 de plaatselijke afdeling van de ‘Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs’ opgericht. En anderhalf jaar later, op 3 januari 1868, kon de eerste christelijke school in Almelo geopend worden.

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

Het jaar daarop, in 1869, veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat werd veroorzaakt door de landelijke fusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. In 1838 was in de Afgescheiden gelederen namelijk een scheuring ontstaan doordat men verschillend dacht over onder meer de vraag welke kerkenorde de Christelijke Afgescheidene Kerk zou moeten aannemen, of de Afgescheidenen eigenlijk wel vrijheid van godsdienst zouden aanvragen bij de overheid, en over de kwestie van het wel of niet dragen van het ambtsgewaad door de predikanten. Gelukkig vond men elkaar in 1869 weer. In Almelo merkte men van deze fusie alleen dat in het notulenboek de naamsverandering werd aangetekend.

De Doleantie en de Vereniging (1894).

De Grote Kerk.

Op 9 december 1891 werd in Almelo de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Ze hielden hun kerkdiensten in een gebouw aan de Spoorstraat. Een aantal kerkenraadsleden van de Grote Kerk verklaarde de in 1816 door de overheid ingevoerde kerkorde (het ‘Algemeen Reglement’) ‘voor vervallen’ en verleenden ‘van nu af weder kracht en geldigheid aan de Dordtsche Kerkenorde, die hier vóór 1816 gold, behoudens zulke wijzigingen, als door den veranderden staatkundigen toestand vanzelf ontstaan zijn’. Hiervan werd officieel kennis gegeven aan H.M. de Koningin en aan de burgemeester van Almelo; de naam van de kerk was ‘De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Almelo’.

Een kijkje in de Spoorstraat.

Vanaf 17 juni 1892, toen de Synode van Amsterdam gehouden werd, waar de landelijke Ineensmelting van beide Kerken (onder de naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’) werd geëffectueerd, heetten de twee plaatselijke kerken Gereformeerde Kerk te Almelo A (de voormalige Chr. Geref. Gemeente), en Gereformeerde Kerk te Almelo B (de voormalige Dolerende Kerk). Beide kerken zochten in navolging van de landelijke synode toenadering tot elkaar. Op 2 maart 1893 werd de eerste gezamenlijke kerkenraadsvergadering gehouden waarna al op 26 juni 1893 de ‘Acte van Ineensmelting’ definitief werd vastgesteld en ondertekend, waardoor beide kerken met ingang van 1 januari 1894 samensmolten tot ‘De Gereformeerde Kerk te Almelo’. De kerkdiensten werden in het vervolg gehouden in de kerk in de Eerste Sligtestraat, hoek Poulinkstraat.

Toch niet iedereen ging mee…

Het eerste stuk van het landelijke bezwaarschrift tegen de vereniging van de Chr. Geref. Kerk en de Nederduitsche Geref. Kerk.

Landelijk waren er echter bezwaren tegen het  samengaan van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ met de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’. Men was het niet eens met ‘het feit dat de plaatselijke gemeenten inzake de Vereeniging niet waren gehoord’ en bovendien vond men het onaanvaardbaar dat de naam van Christus uit de naam van de kerk verdwenen was. Landelijk ontstond toen een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk’ die ‘wilde blijven wat wij waren, namelijk christelijk gereformeerd’.

Ds. J.R. Kreulen (1820-1904) van Suawoude.

De ‘voortgezette’ christelijk gereformeerde gepensioneerde dominee J.R. Kreulen (1833-1901) uit het Friese Suawoude kwam naar Almelo en vertelde de bezwaarde Almelose broeders waarom hij christelijk gereformeerd wilde blijven.

Het kerkje aan de Tuinstraat.

Zo kwamen ook enkele gemeenteleden in Almelo tot het besluit uit de verenigde Gereformeerde Kerk te moeten treden. Deze ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente werd daar officieel geïnstitueerd op 12 oktober 1894, en kwam vanaf 1897 tot 1927 bijeen in een eenvoudig gebouw aan de Tuinstraat 44. In 1927 werd door hen een nieuwe kerk aan de Hofkampstraat in gebruik genomen. De eerste predikant, in 1904, was ds. J. van der Vegt (1863-1929).

Van de Prinsenstraatkerk (1898) naar de Molenkampkerk (1910).

De Prinsenstraat lang geleden.

Al in de jaren ’90 van de negentiende eeuw begon men te denken aan de bouw van een grotere kerk. De kerk aan de Poulinkstraat hoek Eerste Sligtestraat werd te klein voor de groeiende gemeente; de zich uitbreidende textielindustrie had duidelijk grote invloed op de groei van de kerk in Almelo. Vandaar dat in 1896 een bouwcommissie werd gevormd en op 28 augustus 1898 de kerk in de Prinsenstraat in gebruik genomen kon worden. Maar ook daarná bleef de gemeente van Almelo groeien. Tijdens het predikantschap van ds. P.A. Veenhuizen (1862-1921) bleek dat men de kerk voor goed geld zou kunnen verkopen aan een aangrenzend bedrijf, dat uitbreiding aan de Prinsenstraat nodig had.

De verkoop slaagde, zodat men de plannen om in het villapark Molenkampspark een nieuwe kerk te bouwen, kon verwezenlijken. De architect was niemand minder dan de bekende gereformeerde kerkenbouwer Tjeerd Kuipers (1857-1942). De kerk kreeg de logische naam Molenkampkerk en kon op 10 december 1914 in gebruik genomen worden. Ds. Veenhuizen had daarbij uiteraard de leiding. Hij hield een preek naar aanleiding van Psalm 84 vers 2, dezelfde tekst die ook op de gedenksteen in de gevel van de kerk aan de Prinsenstraat was aangebracht: ‘Hoe lieflijk zijn Uwe woningen, O, Heere der heirscharen’. Zo nam de kerk van Almelo voor de derde keer een nieuwe kerk in gebruik.

De Molenkampkerk te Almelo.

Overigens sprak de kerkenraad bij de ingebruikneming van de kerk een andere plaatsenregeling af. Kon men vroeger een half uur na aanvang van de dienst nog met recht op de gehuurde plaats gaan zitten zonder dat een ander die in bezit mocht nemen, die tijd werd nu aanmerkelijk verkort: zodra de voorlezer het eerste vers had opgegeven, en dat was al heel snel na het begin van de dienst, diende men zijn of haar zitplaats te hebben ingenomen. Zo niet, dan mochten anderen daar gaan zitten. Die regeling maakte een eind aan de vele laatkomers…

De Molenkampkerk.

In 1916 ging ds. Veenhuizen met emeritaat. Het ledental van de kerk was gedurende diens ambtsperiode meer dan verdubbeld tot ongeveer 1.300. Een beroep werd uitgebracht op ds. N.A. Knoppers (1883-1968) van  Kapelle-Biezelinge, die op 5 november 1916 intrede deed. Tijdens zijn predikantschap, die duurde tot 1921 (toen hij naar Amsterdam vertrok), werd het verhuur van de zitplaatsen definitief afgeschaft en werd bovendien het evangelisatiewerk steviger ter hand genomen. Ook werd in 1919 begonnen met de uitgifte van een eigen kerkbode. Op 2 juli 1922 werd ds. Knoppers opgevolgd door ds. W.L. Milo (1878-1960) van Kollum.

Voortgaande groei: de tweede predikantsplaats (1928)…

Ds. J.J. Bouwman (1891-1974) op latere leeftijd.

In de Eerste Wereldoorlog stagneerde de groei van de kerk, maar daarna werd de aanwas weer groter. In 1928 telde de kerk ongeveer 1.800 leden. Vandaar dat de kerkenraad achtereenvolgens plannen maakte voor het instellen van de tweede predikantsplaats én voor de bouw van een tweede kerk. Wat de tweede predikantsplaats betreft werd een beroep uitgebracht op ds. J.J. Bouwman (1891-1974) van Urk. Deze nam het beroep aan en deed op 15 juli 1928 intrede in Almelo. Hij bleef gedurende twintig jaar aan de kerk van Almelo verbonden, tot hij in 1948 naar Koog aan de Zaan vertrok. Zijn predikantschap drukte een stevige stempel op de kerk van Almelo en ook werden in die tijd verscheidene belangrijke beslissingen genomen:

… en de nieuwe Noorderkerk (1935).

De bouw van de Noorderkerk (foto: ‘Gedenkboek Noorderkerk/Emmauskerk’).

Want de kerk groeide namelijk gewoon door, zodat per 1 augustus 1928 tót aan de ingebruikneming van de Noorderkerk (in 1935) kerkdiensten gehouden moesten worden in een gymnastieklokaal van de school aan de Hagengracht, speciaal voor Almelo-Noord.

De sloop van de Wilhelminaschool aan de Hagengracht. Links het nog overeind staande gymlokaal waar de kerkdiensten gehouden werden.

De Molenkampkerk werd gewoon te klein. Ondanks de crisistijd en de gevolgen die dat voor de mensen had, besloot de kerkenraad met instemming van de gemeente desondanks tot de bouw van een tweede kerk. In 1928 was al een bouwfonds ingesteld voor de broodnodige financiën. Vanuit de kerkelijke gemeente kwamen veel giften binnen, die tot fl. 21.000 opliepen. Ook had de kerkenraad intussen een geschikt bouwterrein gevonden, en wel  op de hoek van de Tijhofslaan en de Vissedijk.

Ds. Milo schuift een oorkonde in de loden bus voor deze ingemetseld wordt. Naast hem architect Boeyinga en ds. Bouwman (foto: Gedenkboek Noorderkerk/Emmauskerk).

Ook de architect die voor de kerkbouw gevraagd werd was niet de eerste de beste: B.T. Boeyinga (1886-1969), bekend van andere gereformeerde kerkgebouwen. Hij had een boek geschreven over de ‘Kerkbouw voor den protestantschen Eeredienst’, waarin hij zijn kerkbouwideeën uiteenzette: de preekstoel behoorde centraal te staan en de zitplaatsen dienden zo te worden opgesteld dat iedereen de predikant goed kon zien en horen; op zich geen opzienbarende uitgangspunten, maar voor de bouwwijze van zijn kerken daarom niet minder belangrijk.

De Noorderkerk te Almelo.

Natuurlijk waren de financiële middelen niet onbeperkt, zodat de kosten binnen de perken gehouden moesten worden. Uiteindelijk werd met de Noorderkerk een bedehuis gebouwd met de voor de architect karakteristieke hoge puntgevels en snijdende zadeldaken, met daardoor een ingewikkelde houten gewelfconstructie; de kerk telde in totaal 467 zitplaatsen. Tijdens de werkzaamheden werd door ds. Milo een herinneringsoorkonde ingemetseld. De kerk kon op 1 oktober 1935 in gebruik genomen worden in een dienst waarin ds. Bouwman voorging. Zo had de Gereformeerde Kerk van Almelo in 1935 de beschikking over twee kerken, de Molenkampkerk en de Noorderkerk.

Een verenigingsgebouw (1936).

Dat was een hele verbetering vergeleken met voorgaande jaren. Maar hoewel in de beide kerken ook wel enige vergadergelegenheid was, bleek dit voor het bloeiende kerkelijke verenigingsleven toch te weinig te zijn. Al sinds het begin van de jaren ’20 werd daarom gedacht aan de stichting van een eigen kerkelijk verenigingsgebouw. Op 15 november 1924 werd daarom de ‘Vereeniging tot Stichting en Instandhouding van een Christelijk Vereenigingsgebouw’ opgericht en werd bovendien begonnen met de opzet van allerlei acties om zoveel mogelijk geld bijeen te krijgen.

Het verenigingsgebouw dat in 1936 in gebruik genomen werd.

In 1936 kon voor dat doel  voor fl. 18.000 een voormalig café-restaurant aan de Grotestraat 152 worden gekocht, op de hoek met de Bavinckstraat. Het gebouw werd voor het beoogde doel geschikt gemaakt en de vele verenigingen konden vanaf die tijd daar voor hun bijeenkomsten terecht.

De Tweede Wereldoorlog.

De groei van de kerk ging ook in de Tweede Wereldoorlog gewoon door. In 1943 was het aantal leden inmiddels aangezweld tot zo’n 2.500 zielen en besloot de kerkenraad de derde predikantsplaats in te stellen. De beroepen predikant, ds. G.W. Rijksen (1910-1995) uit Nieuwerkerk aan den IJssel, deed op 13 november 1943 intrede. Hij bleef tot 1947 aan de kerk van Almelo verbonden. Ook de predikanten moesten in de oorlog op hun tellen passen. In oktober 1941 werd ds. Milo  gedurende enkele weken door de Duitsers gevangen gehouden. De reden was dat hij in de kerkbode melding gemaakt had van de geboorte van prinses Irene; de Duitsers koppelden er meteen een verbod van de kerkbode aan vast.

Ds. G.W. Rijksen (1910-1995).

Ook ds. Bouwman verkeerde in gevaar. Hij moest van juli 1942 tot de bevrijding in april 1945 onderduiken. De reden daarvan was dat een dochter verloofd was met Wim Speelman (1919-1945), de door de Duitsers naarstig gezochte verzetsman en voorman van het illegale ‘Trouw’. Ook de kerkenraadsvergaderingen verliepen niet zoals men wenste: ze werden over het algemeen bijgewoond door een Duitsgezinde politieagent.

Op 23 september 1944 stortte een brandend vliegtuig op de woning van de toenmalige scriba J.B. Netelenbos in de Hofkampstraat. Het huis werd geheel vernield en het echtpaar Netelenbos en hun dochter en schoonzoon verloren daarbij het leven. Ook ging een groot deel van het kerkarchief over de jaren 1937 tot 1944 verloren, dat bij de scriba thuis bewaard werd.

De Vrijmaking (1945).

Al in de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken problemen ontstaan over enkele kerkelijke leerstukken, zoals de betekenis van de Doop en het Verbond, en over kerkrechtelijke zaken, die uiteindelijk in 1944 leidden tot de zgn. Vrijmaking onder leiding van prof. dr. K. Schilder (1890-1952) van de Theologische School te Kampen.

Dr. K. Schilder (1890-1952)

Velen volgden hem toen hij op 11 augustus 1944 in Den Haag tijdens de landelijke ‘Vrijmakingsvergadering’ de zgn. ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voorlas en daarmee aangaf de Gereformeerde Kerken te verlaten. Hij en zijn volgelingen stichtten de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt), die zich de wettige voortzetting van de Gereformeerde Kerken achtte.

Ook in Almelo scheidde een aantal leden zich van de Gereformeerde Kerk af en vormden een vrijgemaakte Gereformeerde Kerk, die op 13 maart 1945 geïnstitueerd werd. Daarna richtten sommigen van hen zich nog met een vermanend schrijven tot de kerkenraad en lde leden van de Gereformeerde Kerk.

De vrijgemaakte kerk telde in 1946 ongeveer 120 leden en men kwam voorlopig voor de kerkdiensten bijeen in het ‘Christelijk Vereenigingsgebouw’. De eerste predikant was ds. R. Koolstra die daar drie jaar stond, van 12 januari 1946 tot december 1948.

Ds. G. Smeenk (1904-1971).

In 1959 – ds. G. Smeenk (1904-1971) was toen een van de drie gereformeerd predikanten in Almelo – was sprake van enige toenaderingspogingen tussen de Gereformeerde Kerk en de vrijgemaakt-Gereformeerde Kerk te Almelo. Men had in die tijd schriftelijk contact over hoe men nader tot elkaar zou kunnen komen. Dat de ‘Vereniging tot Herstel van de Kerkelijke Eenheid der Gereformeerde Belijders’ te Rotterdam daarover erg verheugd was, spreekt vanzelf, maar het kwam er niet van.

Verdere groei en uitbreiding.

Het aantal vergaderingen en bijeenkomsten groeide met de vermeerdering van het ledental van de Gereformeerde Kerk mee. Dat was de reden dat men in 1955 besloot tot een grondige restauratie én uitbreiding van het in 1936 in gebruik genomen verenigingsgebouw aan de Grotestraat 152. Men wilde het gebouw ook geschikt maken voor het verzorgen van bruiloften en andere feesten, omdat daar grote behoefte aan was. De plannen werden uitgevoerd, zodat het gebouw in 1956 door de burgemeester van Almelo heropend werd. Bij die gelegenheid kreeg het de naam ‘De Rönneboom’.

Het verbouwde en uitgebreide verenigingsgebouw de ‘Rönneboom’ (foto: Reliwiki. J. Sonneveld).

Langzaam maar zeker bleken ook de twee bestaande gereformeerde kerken onvoldoende ruimte te bieden voor alle kerkgangers van de groeiende kerk. De stad breidde namelijk uit naar het zuidwesten, waar het nieuwbouwplan ‘Ossekoppelerhoek’ werd gerealiseerd. Dat landbouwgebied werd in enkele jaren tijd omgetoverd tot een ‘stadje-bij-de-stad’ met ongeveer tienduizend inwoners, waarvan natuurlijk een deel behoorde tot de Gereformeerde Kerk, ook al zou een gedeelte daarvan door verhuizing natuurlijk uit de ‘oude stad’ afkomstig zijn.

Een ander teken van de groei van de kerk was de instelling van de vierde predikantsplaats. Deze werd op 28 oktober 1961 door de van Hilversum afkomstige predikant ds. J. Goumare (1926-1989) vervuld. De kerk telde toen inmiddels ruim 3.600 leden.

De Pniëlkerk (1964).

Hoe dan ook, een derde kerkgebouw, naast de Molenkampkerk en de Noorderkerk, werd nodig. In 1963-1964 werd de nieuwe kerk aan de Rembrandtlaan gerealiseerd volgens het ontwerp van architect C.J. Groen. Hij ontwierp een rechthoekige zaalkerk met nevenruimten en met een vrijstaande toren, waarvan de torenklok geschonken werd door huisarts H.R.P. Norbruis, die voorzitter van de bouwcommissie was.

De Pniëlkerk aan de Rembrandtlaan (foto: Reliwiki, J. Sonneveld).

De klok kreeg de naam Arno, vernoemd naar een jong overleden zoon van het echtpaar Norbruis. De klok werd ook voorzien van een gedicht van ds. Okke Jager (1928-1992), die van 1956 tot 1960 een van de gereformeerde predikanten in Almelo was: ‘Ik ben er op de hoogte van / dat God het diepste neerzien kan / dat Hij u uitleidt luid ik in: van wat geen eind heeft het begin’. De nieuwe kerk kreeg de naam ‘Pniëlkerk’ en werd tijdens een feestelijke bijeenkomst op 19 december 1964 in gebruik genomen.

De eerste predikant die in deze kerk (op 7 maart 1965) werd bevestigd was ds. A. IJkema (*1927) van Putten. Ongeveer een half jaar later werd op 3 oktober ds. J. Boonstra (1929-2003) van Middelburg in het ambt bevestigd. Beide predikanten waren ook daarná verbonden aan de Pniëlkerk. Wel lag het pastorale werk van ds. Boonstra vooral in de nieuwbouwwijk Aalderinkshoek. Overigens groeide het ledental in die wijk flink, reden waarom de kerkenraad besloot de gemeenteleden daar de mogelijkheid te geven te kerken in de hal van de Koningin Wilhelminaschool aan de Catharina van Renneslaan (hoek Apollolaan) en enkele jaren daarna in de aula van de Christelijke MTS aan de Cath. Van Renneslaan 35. Daaraan kwam trouwens in 1983 een eind, omdat het kerkbezoek terugliep en de huurkosten te hoog werden.

Het begin van de terugloop.

De nieuwbouwwijk Aalderinkshoek mocht dan aanvankelijk nog een toenemend aantal gereformeerden verwelkomen, ondertussen begon het totale ledental van de Gereformeerde Kerk terug te lopen.

Dat kwam ook tot uiting in het feit dat de bezetting van de Rönneboom, het in 1936 in gebruik genomen en in 1956 gerestaureerde verenigingsgebouw, terugliep. Het aantal daar gehouden recepties en partijen werd minder, zodat het voor de ‘Vereeniging tot Stichting en Instandhouding van een Christelijk Vereenigingsgebouw’ steeds moeilijker werd de begroting sluitend te krijgen. Vandaar dat de kerkenraad in 1971 besloot de exploitatie van de Rönneboom van de vereniging over te nemen. Getracht werd alle kerkelijke bijeenkomsten daar te laten plaatsvinden.

De Molenkampkerk verkocht (1972).

De afbraak van de Molenkampkerk.

Ook de Molenkampkerk werd het jaar daarop, in 1972, verkocht. De gemeente Almelo nam het gebouw van de Gereformeerde Kerk over om de plannen voor een parkeerterrein op die locatie mogelijk te maken. De verkoop van de kerk maakte veel emoties los bij veel gemeenteleden. De Molenkampkerk werd in 1973 afgebroken. De kerkdiensten werden in het vervolg gehouden in de grote zaal van de Rönneboom.

‘Samen-op-Weg’.

Rond het midden van de jaren ’80 van de vorige eeuw begon ook in Almelo het Samen-op-Wegproces tussen de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente op gang te komen. Wel werden al sinds 1972 in de wijk De Schelfhorst gezamenlijke diensten gehouden, zodat die wijk ten opzichte van de overige kerkwijken in de stad wat dat betreft voorop liep. In 1985 werd door beide wijkgemeenten in De Schelfhorst een federatieovereenkomst getekend.

In 1998 werd het verenigingsgebouw Rönneboom gesloten; daar werden dus ook geen kerkdiensten meer gehouden.

De Noorderkerk gesloten (2004).

‘Met veel overleg, geduld, tijd en energie’ werd het beleid van beide kerken op elkaar afgestemd, zodat op 27 augustus 2002 ook de twee betrokken stedelijke kerken een federatieovereenkomst konden tekenen.

Een van de gevolgen van dit samengaan was de sluiting van de Noorderkerk. Oorspronkelijk was de gemeente van de Noorderkerk van gereformeerde signatuur, maar in de loop van het Samen-op-Wegproces werd het gebouw hernoemd als ‘Emmaüskerk’. Op zondag 27 juni 2004 werd echter de laatste dienst in het gebouw gehouden.  In 2006 is met de bouw van woningen in de Noorderkerk/Emmaüskerk begonnen. Ter herinnering aan de kerk werd een gedenkboek uitgegeven.

In 2008 fuseerden de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente  uiteindelijk tot de ‘Protestantse Gemeente  te Almelo’.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Almelo.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Almelo tussen 1898 en 2008.

Bronnen onder meer:

E.A. Evers, Christelijke Gereformeerde Kerk ‘Eben Haëzer’ Almelo. Almelo, 1995

H. Fidder, Almelo’s Afscheiding 100 jaar oud. In: Centraal Weekblad ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 9e jrg. nr. 45, 18 november 1961

E. Ham, Gedenkboek Noorderkerk / Emmaüskerk. Almelo, g.j.

J. de Jager, Inwendige Zending. Utrecht, 1931-1933

F. Meijerink, Ontstaan en ontwikkeling van de Gereformeerde Kerk Almelo. Almelo, 2007.

G.J. Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Leiden, 1995

J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel, deel I. Barneveld, 1986

© 2017. GereformeerdeKerken.info