De Gereformeerde Kerk te Apeldoorn (1835-1900) en daarna – Deel 1

Inleiding.

De ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Apeldoorn ontstond door de bevestiging van de ambtsdragers op 3 december 1835, onder leiding van ds. A. Brummelkamp (1811-1888). Bovendien ontstond daar in 1888 ook de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Acht jaar nadat beide kerken althans landelijk fuseerden vond in 1890 ook de plaatselijke ineensmelting plaats als ‘Gereformeerde Kerk te Apeldoorn’.

Kaart: Google.

Veel van wat in het nu volgende verhaal verteld wordt speelde zich af in Noord-Apeldoorn, in en rond het toenmalige buurtschap Het Loo.

Vóór de Afscheiding van 1834.

Zonder dat hij zich ervan bewust was speelde Gerrit Teunis Beugel (1762-1834) – later ‘Vader Beugel’ genoemd – gedurende meer dan twintig jaar een doorslaggevende rol in het tot stand komen van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Apeldoorn. Hij werd  geboren in een groot huis in Noord-Apeldoorn aan de Anklaarseweg 29. In 1777 vertrok hij op 15-jarige leeftijd echter naar Amsterdam, omdat hij de handel in wilde, wat hem ook lukte, want hij kreeg in ’s lands hoofdstad een goed lopend bedrijf. Toen hij 19 jaar was kwam hij tot bekering en ‘had daar veel omgang met godvruchtige  vrienden en kennissen, met wie hij dikwijls samenkwam om elkander met het onderzoek van Gods Woord te stichten’.

Toch voelde hij zich in Amsterdam niet happy, maar integendeel ‘als verblijvende in een woestijn van verdrietelijkheden’, en daarom overwóóg hij niet alleen naar Apeldoorn terug te keren, maar voegde hij de daad bij het woord (zijn vrouw Trijntje Jonkman overleed er ook). Zo kwam hij in het voorjaar van 1813 in Noord-Apeldoorn terug in het ouderlijk huis ‘op het Loo’. Toch was hij teleurgesteld na zijn terugkeer in Apeldoorn: ‘de vromen van vroeger’ waren inmiddels overleden en hij zag ‘op alles een doodsch wezen liggen’, ook op de weinigen van vroeger die nog in leven waren. Daarom wilde hij na verloop van tijd weer terug naar Amsterdam, maar halverwege die terugreis kwam hij in een verschrikkelijk onweer terecht, waardoor hij – uiteindelijk in Amsterdam aangekomen – tot de overtuiging kwam dat dit een teken was om toch in Apeldoorn te blijven: ‘Daar in de vallei uwer geboorte, te Noord-Apeldoorn, zult ge wonen en niet meer hunkeren naar Amsterdam’.

Een stukje van de Anklaarseweg.

Vader Beugel als oefenaar.

De hervormde kerk in Apeldoorn bezocht hij niet meer. Daar was het ‘een koude geesteloze bediening, een sleurgodsdienst’ geworden, waar hij zich niet in kon vinden. Daarom begon hij op zondagavond, ná de officiële hervormde kerkdienst, in zijn ruime woning met het houden van ‘oefeningen’, stichtelijke toespraken, ‘voor ieder die lust had om de waarheid zooals die in Gods Woord geopenbaard is, te horen’. Velen kwamen naar hem luisteren. Aanvankelijk werd Gerrit Beugel met rust gelaten, ook door de hervormde predikanten. Maar toen in 1816 door de Overheid,  in plaats van de Dordtse Kerken Orde van 1619, het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’ werd ingevoerd, veranderde de zaak. Vereist werd sindsdien dat alleen een geëxamineerde catechiseermeester dit soort ‘oefeningen’ mocht houden.

De hervormde classis Arnhem riep hem daarom op om gehoord te worden. Men deelde hem mee dat hij later nog een keer terug moest komen om geëxamineerd te worden en dat hij in de tussentijd zijn oefeningen moest staken. Beugels verzoek om direct examen te doen – zodat hij de lange reis niet nog eens behoefde te maken – werd afgewezen. Wel verklaarde Beugel meteen dat hij zijn oefeningen niet zou beëindigen. Ook niet tijdelijk. Daarmee was een groot deel van de classis het niet eens, zodat de vergadering uiteindelijk met een hoop kabaal eindigde, ‘en het niet meer op een kerkelijke vergadering leek’. Tenslotte werd Beugel meegedeeld dat hij zijn oefeningen slechts mocht voortzetten als althans ‘zijn’ Apeldoornse predikant er geen bezwaar tegen had. Deze had echter – zoals te verwachten was – wél bezwaren. Hij kende Beugels toespraakjes niet en wilde ook niet komen luisteren, zo liet hij weten.

Het einde van het verhaal was dat Beugel meedeelde vrij te zijn om in zijn eigen huis te doen wat hij wilde en bovendien dat zijn oefeningen geen ander doel hadden ‘dan nuttige stichting en ontdekking van zondaren aan hun verloren toestand’. Beugel besefte dat het hem daarna niet makkelijk gemaakt zou worden en inderdaad ondervond hij veel bespotting, niet alleen door de plaatselijke bevolking maar ook door de Overheid. Na een incident waarbij Beugel door de toenmalige burgemeester verantwoordelijk gesteld was ‘voor de geestesziekte van een van zijn toehoorders’, bleek dat de betreffende persoon nimmer in zijn bijeenkomsten geweest was en de burgemeester dus zijn excuus moest aanbieden. ‘Nimmer vond daarna in of buiten de vergadering nog stoornis plaats’.

De tijd van de Afscheiding.

In 1842 werd aan de Loolaan deze hervormde Grote Kerk gebouwd, die in maart 1890 afbrandde.

Niet alleen Vader Beugel vond dat de toestand van de hervormde kerk doods, koud en geesteloos was en een sleurgodsdienst was geworden. Ook een latere burgemeester van de gemeente – D.B. Backer – schreef in zijn jaarverslag over 1849 een weinig gunstig oordeel neer: ‘Het is helaas maar al te waar dat de hervormde bevolking alhier, ten aanzien van hunne geestelijke belangen, in een diep verwaarloosden toestand zich bevinden, welke noodwendig op de zedelijkheid een hoogst nadeeligen invloed uitoefent’. Vijf jaar eerder had hij echter pósitief geoordeeld over de in 1835 geïnstitueerde Afgescheiden Gemeente van Apeldoorn: ‘De zgn. Afgescheidenen zetten hunne godsdienstoefeningen op een zeer betamelijke wijze voort, daar voornamelijk de verwaarloozing der herderlijke plichten bij de hervormden, aanleiding tot het ontstaan dezer Afgescheiden gemeente heeft gegeven. Zoo vertrouwt men dat bij het beroepen van een [hervormde] leeraar die het gewicht zijner roeping wél beseft het aantal der Afgescheidenen zeer verminderen zal’.

Al tijdens het leven van ‘Vader Beugel’ was Jan Buurman zijn trouwe helper geweest. Na het overlijden van Beugel, in 1834, vond men het goed dat hij het werk van Vader Beugel voortzette, vooralsnog in het ruime huis aan de Anklaarseweg in Noord-Apeldoorn waar Beugel altijd gewoond had. Maar in april 1834 werd de woning verkocht en moest men dus ander onderdak zoeken. Men vergaderde toen in de woningen van de bezoekers van de godsdienstige bijeenkomst. In die tijd begon de overheid – nadat ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum en andere predikanten waren overgegaan tot Afscheiding van de hervormde kerk – met het vervolgen van de Afgescheidenen en het verbieden van hun bijeenkomsten.

Ds. H. de Cock (1801-1842).

Bijeenkomsten met meer dan twintig hoorders waren – behoudens expres verleende toestemming door de Overheid – volgens de wet verboden en konden uiteengejaagd worden.  Bij onwillige conventikelbezoekers konden  bovendien soldaten worden ingekwartierd.

Burgemeester R.W. Baron van Lynden.

Ook de bijeenkomsten in Noord-Apeldoorn ondervonden problemen. Zo was men op 16 augustus 1835 bijeen in de woning van Hein IJzerman, ooit toebehorend aan de inmiddels overleden Teunis Beugel. De burgemeester, R.W. baron van Lynden,  had twee agenten gestuurd, die constateerden dat daar veel méér dan twintig personen aanwezig waren, zóveel zelfs dat het er meer dan tweehonderd geweest moesten zijn. Jan Buurman preekte er, en samen zongen ze psalm 119 de verzen 57, 59 en 60. Buurman had zijn hoorders trouwens juist meegedeeld dat in het huis van IJzerman in het vervolg geen bijeenkomsten meer gehouden zouden worden. Van veertig bezoekers werden de persoonlijke gegevens genoteerd om tegen hen proces-verbaal te kunnen opmaken. Het rapport werd – samen met een brief van de burgemeester – opgestuurd naar de Officier van Justitie. De burgemeester schreef dat het hem van belang leek dat die bijeenkomsten in de toekomst zouden worden tegengegaan. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat hier rechtszaken uit voortkwamen.

Ds. Brummelkamp naar Apeldoorn.

Langzamerhand was de wens ontwaakt als ‘ongeorganiseerd’ gezelschap te worden omgevormd tot een zelfstandige Christelijke Afgescheiden Gemeente. Daarom werd ds. A. Brummelkamp van Hattem gevraagd daarbij de helpende hand te bieden. Op de afgelegen boerderij van Peter Veeneman, ‘achter in Wiesel, de Zandhegge genaamd’, had men op 29 november 1835  afgesproken. Daar zou men vast niet lastig gevallen worden.

Het huis van Peter Veeneman, ‘achter in Wiesel’.

De schuur was op de afgesproken dag tot de rand toe gevuld met belangstellenden. ‘Sommigen moesten zich met een staanplaatsje ergens achter of tusschen het vee behelpen’. Anderen zaten her en der verspreid op wat banken moesten voorstellen. Voordat de kerkdienst – want dat was het – begon vroeg ds. Brummelkamp alle aanwezigen de door hem opgestelde Acte van Afscheiding te tekenen. Bijna zeventig personen gaven daaraan direct gehoor, terwijl enkele dagen later, op 3 december, nóg twintig personen volgden.

De tekst van de Acte van Afscheiding luidde als volgt: ”Aan den kerkeraad van de zogenaamde Hervormde Gemeente van Apeldoorn.

“Wij ondergeteekenden, leden van de Gereformeerde Gemeente te Apeldoorn, hebben de eer UEd. bij dezen te doen kennen, dat zij hunne kerkelijke onderwerping weigeren aan en hunne kerkelijke gemeenschap opzeggen met allen, die het zogenaamd Hervormd Kerkbestuur, opgericht te ‘s-Gravenhage  in den jare 1816-1817, als wettig gezag in de Ned. Herv. Kerk erkennen en eerbiedigen, en dat ze zich hebben aangesloten aan die Gereformeerden,  welke zich eenig en alleen houden aan de leerregels en kerkverordeningen, vastgesteld in de Nationale Synode van Dordrecht in de jaren 1618-1619 als zijnde de leer en kerkelijke verordeningen aldaar vastgesteld, volgens hunne waarachtige overtuiging op Gods Woord gegrond”.

Toen de Acte op 29 november ondertekend was begon de kerkdienst, waar ds. Brummelkamp preekte over psalm 125 vers 2: ‘Rondom Jeruzalem zijn bergen, alzoo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid’. Direct na de dienst werden de ambtsdragers gekozen. Als ouderlingen werden aangewezen Jaco Gerrits van Zoeren en Jan Brink en als diakenen Peter Veeneman en Lucas Mulder. De bevestigingsdatum werd alvast afgesproken: 3 december 1835, in de namiddag.

Ds. A. Brummelkamp (1811-1888).

Het liep anders dan men gedacht had. Vermoedelijk door een verrader was de burgemeester te weten gekomen wat op donderdag 3 december de plannen waren: de bevestiging van de ambtsdragers en de doop van een kind. De burgemeester kwam meteen in actie, maar het gerucht was hem pas kort vóórdat de gebeurtenis zou plaatsvinden meegedeeld. Vervelend was dat hij geen soldaten tot zijn beschikking had en dat bovendien de beide politieagenten niet aanwezig waren.

Daarom ging hij persoonlijk, vergezeld van de kantonrechter, naar de afgelegen woning van Peter Veeneman in Wiesel, waar ds. Brummelkamp en zijn gemeente inderdaad op het punt stonden met de kerkdienst te beginnen: de gemeente opéén gepakt in de schuur en de kerkenraad nog in de naastgelegen kamer. Ds. Brummelkamp verzekerde de burgemeester dat geen kerkdienst met meer dan twintig personen gehouden zou worden. Ondertussen was ook de hervormde predikant Roelofs gearriveerd, die ds. Brummelkamp er op wees dat het niet toegestaan was met deze hervormde gemeenteleden zo’n bijeenkomst te houden! Ds. Brummelkamp liet hem echter de ‘Acte van Afscheiding’ zien, waarop ds. Roelofs zweeg: hier stond hij voor een voldongen feit. ‘Zijn’ gemeenteleden hadden zich al afgescheiden. Ds. Roelofs, de burgemeester en de kantonrechter vertrokken onverrichter zake.

De kerkdienst kon beginnen. Ds. Brummelkamp hield een preek naar aanleiding van 2 Petrus 5 vers 7: ‘Werpt al uwe bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor U’. Na de preek bevestigde de al eerder gekozen ouderlingen Van Zoeren en Brink en de diakenen Veeneman en Mulder, waarmee de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Apeldoorn’ geïnstitueerd was. Ook werd de doop bediend aan Hendrina Buurman, het dochtertje van voorganger Jan Buurman en zijn vrouw Janna Berends.

In het midden zien we student Van Lynden in 1930 (tekening: J. Fleuss, Atlas van Stolk).

Toch wilde burgemeester Van Lynden proberen de dienst uiteen te jagen. Vandaar dat hij naar het koninklijk paleis Het Loo snelde en hulp vroeg aan de hoofdman van de wacht, die toestemming gaf een parkwachter en een ander ‘vertrouwd persoon’ mee te nemen met de opdracht nauwgezet  te noteren wat in Wiesel allemaal gebeurde en daarover te rapporteren. Op weg naar Wiesel kwamen ze echter ds. Brummelkamp en een deel van de Afgescheiden gemeenteleden tegen, die hun institueringsdienst inmiddels achter de rug hadden: de kerkenraad was bevestigd, en het kind gedoopt. De burgemeester was ‘not amused’ en rapporteerde in een schrijven aan de gouverneur van de provincie Gelderland ‘dat de bijeenkomst dermate geheim gehouden was, dat zélfs de buren van een en ander geheel onkundig waren gebleven en wij ook in de onmogelijkheid geweest zijn eenige maatregelen vooraf te kunnen nemen’.

Vervolgingen (1836-1837).

De eerste vier jaar van haar bestaan had de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Apeldoorn geen eigen predikant. Het aantal beschikbare predikanten was lang niet toereikend om de toen ongeveer tachtig gemeenten allemaal te voorzien van een eigen dienaar des Woords. Wel waren de ‘vaders der Afscheiding’ in hun eigen omgeving actief in de daar gevestigde gemeenten. Zo bediende ds. H. de Cock de gemeenten in de provincies Groningen en Drenthe, terwijl ds. S. van Velzen (1809-1896) tot zijn vertrek naar Amsterdam in 1839, zoveel mogelijk de Afgescheiden gemeenten in Friesland bezocht en daar kerkdiensten leidde. Ds. A. Brummelkamp van Hattem arbeidde dus in de provincies Overijssel en Boven-Gelderland en was dus in zeker opzicht ook de predikant van de Afgescheiden Gemeente van Apeldoorn. Maar meestal moest de jonge gemeente zich tevreden stellen met het preeklezen door een ouderling.

Koning Willem I (1772-1843).

Omdat het huis van Vader Beugel c.q. van Hein IJzerman geen diensten meer gehouden werden was men sindsdien aangewezen op de woningen van Arend Slijkhuis en Jaco Gerrits, waar men respectievelijk voor de ochtend- en de middagdiensten bijeenkwam. Een positief punt was dat men op grond van het besluit van de koning van 5 juli 1836 van het gemeentebestuur van Apeldoorn toestemming gekregen had bijeenkomsten te houden van meer dan twintig personen. Wel had men de namen van de gemeenteleden aan het gemeentebestuur moeten doorgeven, wat van bijna 250 personen gedaan was. Er was echter wél een beperking: de bijeenkomsten mochten niet het karakter van een kerkdienst dragen. Dus waren avondmaalsvieringen, doopsbedieningen enz. uit den boze. Trad een predikant op dan mocht deze door zijn ambtsgewaad niet als zodanig herkenbaar zijn.

(Het besluit van de koning van 5 juli 1836)

Dat wilde overigens niet zeggen dat de bijeenkomsten met rust gelaten werden. Burgemeester Van Lynden had bij geruchte (!) vernomen dat ds. Brummelkamp van zins was op 23 augustus 1836 in Noord-Apeldoorn een kerkdienst te houden waarbij hij zich niet aan de voorwaarden zou houden. De burgemeester spoedde zich naar het Koninklijk Paleis en vroeg de hofmaarschalk vijfentwintig soldaten van de paleiswacht te leen om de bijeenkomst tegen te gaan. De hofmaarschalk stelde de koning van het verzoek op de hoogte, maar deze verklaarde dat zijn soldaten voor dat doel niet mochten worden gebruikt. De burgemeester was ontevreden over het antwoord van de vorst en stuurde daarom een boodschapper naar de commandant van de troepen te Zutphen met eenzelfde verzoek. Deze stuurde 57 soldaten en een officier.

Bij het krieken van de dag kwamen ze bij de Afgescheidenen in Apeldoorn aan en werden in hun woningen ingekwartierd. Zo konden ze de vermeende bijeenkomst niet bijwonen. Het gebeurde echter allemaal tevergeefs, want ds. Brummelkamp kwam niet opdagen. De soldaten konden onverrichter zake weer op huis aan…

De eerste kerkschuur  (1836).

Dankzij dit aantekenboekje weten we veel meer over de vroegste geschiedenis van de Afgescheiden Gemeente te Apeldoorn.

Eind 1836 lukte het om een min of meer vaste vergaderplaats te krijgen. De ruime schuur van Arend Slijkhuis aan de Koningstraat hoek Rostocklaan werd aan de Afgescheiden Gemeente ter beschikking gesteld en werd zo veel mogelijk geschikt gemaakt om een groot aantal mensen te kunnen herbergen. De bediening van het avondmaal en de doop mocht daar zoals gezegd echter niet plaatsvinden, reden waarom die vermoedelijk in particuliere woningen van gemeenteleden werden gehouden.

Ds. H. de Cock in Apeldoorn.

Zo’n avondmaalsviering vond bijvoorbeeld plaats op 29 januari 1837 in het huis van Jan Brink aan de Fabriekstraat. Ds. H. de Cock, toen nog woonachtig in het Drentse Smilde, bediende daar het avondmaal, toen plotseling de politie verscheen. De dienders wachtten het einde van de dienst af en ondervroegen toen de predikant en Jan Brink en rapporteerde daarover aan de burgemeester. Deze schreef daarover op zijn beurt aan de Gouverneur van de provincie.

De burgemeester verklaarde – na gehoord te hebben dat een Afgescheiden predikant ‘op het Loo’ (tussen Noord-Apeldoorn en het Paleis) een kerkdienst zou houden – daar samen met de Officier van Justitie en de kantonrechter te hebben gepatrouilleerd en door een voorbijganger, Jacob Hesse genaamd, erop gewezen te zijn dat in de woning van landbouwer Jan Brink een kerkdienst gehouden werd. Toen men de woning binnenging verklaarde Brink desgevraagd dat ‘er een goed woord gesproken zou worden’. De burgemeester c.s. vertrokken eerst, maar kwamen kort daarna onverwachts terug en zagen toen dat een onbekend persoon, gekleed in predikantsgewaad, aangekomen was en intussen bezig gegaan was met de bediening van het avondmaal. Het bleek dus ds. De Cock te zijn.

Nog een portret van ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

De burgemeester vroeg nog diezelfde avond aan de commandant van de troepen in Zutphen 75 soldaten en twee officieren te sturen teneinde de ongeoorloofde godsdienstoefeningen tegen te gaan. En zie, ze kwamen werkelijk op 31 januari aan het begin van de middag Apeldoorn binnen gemarcheerd: 75 soldaten, zes onderofficieren en korporaals en een tamboer. Ze werden zonder pardon meteen bij de Afgescheidenen ingekwartierd.

Voor de zekerheid vroeg de burgemeester na afloop advies aan de gouverneur over de vraag hoe het zat met het uitbetalen van de inkwartieringsgelden, die volgens wettelijk voorschrift uitgekeerd moesten worden aan (in dit geval) de Afgescheidenen die soldaten in huis gehad hadden; een soort van schadevergoeding dus. De Gouverneur deelde de burgemeester – niet tot diens vreugde – mee dat op bevel van de koning de schadevergoeding (de inkwartieringsgelden) ‘zonder enige beperking’ aan hen dienden te worden uitbetaald. Ook het proces-verbaal haalde niets uit, want toen de Officier van Justitie de burgemeester vroeg hoeveel personen bij de avondmaalsviering aanwezig waren, kon deze niet anders antwoorden dan dat het er minder dan twintig waren geweest. Geen ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomst’ dus…

De kroonprins geïrriteerd.

Op diezelfde 31ste januari 1837 waren dus soldaten ingekwartierd op ‘het Loo’, ook enkelen in de directe omgeving van het paleis. De soldaten maakten nogal wat kabaal (ongetwijfeld waren drank en verveling de oorzaak), zodat de kroonprins Willem parkwachter Wolff vroeg wat die herrie te betekenen had. Deze deelde hem mee dat de soldaten bij de Afgescheidenen ingekwartierd waren. Toen de kroonprins hem vroeg of dat dan zulke lastige mensen waren, antwoordde Wolff: ‘Neen, Sire, integendeel, het zijn de beste onderdanen van de koning, maar zij willen hun onderlinge godsdienstige samenkomsten niet nalaten en nu moeten de militairen het houden dier bijeenkomsten tegengaan’. Nog dezelfde middag werden de inkwartieringen opgeheven en vertrokken de militairen naar hun kazerne. Ze zijn er ook niet meer terug geweest.

Een Kruisgemeente gesticht (1839).

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

In de landelijke Christelijke Afgescheidene Kerk raakten de gemoederen in 1837, vooral tijdens de tweede synodevergadering in Utrecht, verhit over allerlei zaken die betrekking hadden op de leer. Ds. De Cock en ds. H.P. Scholte (1805-1868), beiden behorende tot de Afgescheiden leidslieden, kregen onenigheid over de doop en over de vraag welke kerkorde de Christelijke Afgescheidene Kerk zou moeten invoeren. Ds. Scholte wilde van de aloude Dordtse Kerken Ordening af, waartegen ds. De Cock tevergeefs protesteerde. Ook de plaatselijke gemeenten kregen met de verschillen van inzicht te maken. Langzamerhand traden verscheidene gemeenten uit het landelijke kerkverband en gingen voor zichzelf verder. Na verloop van tijd verenigden die gemeenten zich als ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’.

Ook ‘op het Loo’ ontstond onrust. Op Eerste Kerstdag 1837 raakten na de dienst voor- en tegenstanders van het synodebesluit in een verhit debat verzeild, dat zich diezelfde week voortplantte in de vergadering van de kerkenraad ‘en wel op zoodanige onordelijke wijze, dat dientengevolge de vergadering ontijdig moest worden gesloten’.

Ouderling J. Brink scheidde zich toen met enkele andere leden van de plaatselijke gemeente af, hielden hun eigen samenkomsten in een door hen aangekocht huis aan de Brinklaan en vormden enige tijd later een eigen ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’. Ds. Brummelkamp trachtte de breuk te helen, maar tevergeefs. Pas in 1869 zou de kloof gedempt worden, toen beide kerkengroepen weer bij elkaar kwamen als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Maar zover was het nog lang niet.

In een huis ergens aan de Brinklaan hielden de ‘Kruisgezinden’ van Apeldoorn hun kerkdiensten

Het resterende, grootste, deel van de gemeente bleef bijeenkomen in de schuur van Arend Slijkhuis. Ze hebben, zoals al verteld, geen last meer gehad van inkwartiering, mogelijk mede omdat burgemeester Van Lynden in oktober 1837 aftrad en werd opgevolgd door zijn ambtgenoot mr. C.H. Baron van Rhemen van Rhemenshuizen (1811-1880), die de Afgescheidenen voor zover bekend geen strobreed in de weg legde.

Burgemeester C.H. van Rhemen van Rhemenshuizen (1811-1880).

Terug op het oude honk (1840).

Ondanks de scheuring in de eigen gelederen bleef de Afgescheiden Gemeente groeien. Het was zelfs nodig naar een grotere kerkruimte om te zien omdat de schuur van Arend Slijkhuis langzaam maar zeker te klein werd. Toen de kerkenraad vernam dat het oude huis van Vader Beugel aan de Anklaarseweg opnieuw te koop stond, overlegde hij met de gemeenteleden en werd besloten tot aankoop over te gaan. Dat gebeurde in november 1839. Enkele timmerlui werd opdracht gegeven het huis zó in te richten dat er weer kerkdiensten gehouden konden worden en dat in het woongedeelte een predikant zou kunnen worden gehuisvest. Zo kreeg de gemeente in januari 1840 een eigen kerk met pastorie. En dat was nodig, want in 1839 had de kerkenraad besloten samen met de Afgescheiden gemeenten van Beekbergen (link) en Teuge een eigen predikant te beroepen! Deze zou in de pastorie in Apeldoorn komen wonen.

Naar deel 2 >

© 2017. GereformeerdeKerken.info