Inleiding.
In deel 1 verhaalden we over de vervolgingen van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ te Apeldoorn, over de verschillende plaatsen waar ze hun kerkdiensten hielden, over de onenigheden die in 1837 ook binnen de Apeldoornse gemeente ontstonden over de vraag welke kerkorde de Afgescheidenen zouden moeten aannemen, waardoor in Apeldoorn een ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’ ontstond. We vervolgen ons verhaal nu in 1840, op het punt waarop de eerste predikant aantrad.
Een eerste predikant (1840) en zijn opvolger (1841-1845).
Behalve dat de gemeente in januari 1840 weer onderdak gevonden had in de vroegere woning van Vader Beugel aan de Anklaarseweg, kwam die maand ook de eerste predikant in de persoon van ds. P.R. de Wit (1802-1840) naar Apeldoorn. Hij diende overigens niet alleen de gemeente in Noord-Apeldoorn op ‘het Loo’, maar ook die in Beekbergen en Teuge. Maar hij was ‘tweede keus’, want het eerste beroep was uitgebracht op ‘professor’ ds. T.F. de Haan (1791-1868) te Groningen – hij werd professor genoemd, omdat hij thuis Afgescheiden studenten tot predikant opleidde – maar deze bedankte. In Wildervank was ds. De Wit in juli 1834 als hervormd godsdienstonderwijzer afgezet omdat hij zich nooit in hervormde kerkdiensten liet zien. En omdat hij in Wildervank bovendien als oefenaar in Afgescheiden bijeenkomsten voorging, werd hij voor de rechtbank gesleept en beboet. In 1835 begon hij bij ds. De Cock zijn studie tot predikant, die hij later bij ds. A.C. van Raalte (1811-1876) in Ommen voortzette. Ds. K. Wildeboer (1809-1842) van Rijssen bevestigde hem in Apeldoorn in het ambt.
Maar ds. De Wit had een slechte gezondheid. Ds. Wildeboer verving hem in die tijd zo nu en dan. Al in december 1840 moest hij afscheid nemen van de gemeente. Na het overlijden van ds. De Wit nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand, opnieuw in samenwerking met Beekbergen en Teuge. Afgesproken werd dat de predikant twee zondagen per maand in de gemeente op het Loo zou voorgaan, en in de twee andere gemeenten elk één zondag per maand. Het traktement zou op dezelfde manier verdeeld worden.
Op 5 juli 1841 werd door de drie gemeenten een beroep uitgebracht op ds. H.H. Knol (1790-1865) van Ruinerwold, waar hij oefenaar was; drie maanden voor zijn aankomst in Apeldoorn was hij door de Afgescheiden provinciale vergadering van Groningen tot predikant geordend. Ds. Knol stond van augustus 1841 tot 2 februari 1845 in Apeldoorn, Beekbergen en Teuge en vertrok toen naar Marrum in Friesland.
Ds. G. Baaij (1846-1848).
In 1846 kwam de derde predikant naar Apeldoorn, ditmaal níet in samenwerking met Beekbergen en Teuge. Het was ds. G. Baaij (1792-1849), die sinds 1840 in de Afgescheiden Gemeente te Leerdam had gestaan, maar daar in 1844 uit het ambt ontheven was. Het duurde dus enige tijd eer hij in Apeldoorn terecht kwam. Niet iedereen was blij met zijn komst, want hij stond in 1837 – toen ds. De Cock en ds. Scholte op de synode in Utrecht onenigheid kregen over de kerkorde (we schreven daarover in deel 1 van deze serie) – aan de kant van ds. Scholte. Maar veel anderen betreurden later zijn vertrek naar Amerika. Baaij kreeg het in elk geval voor elkaar de Apeldoornse kerkenraad in het vervolg geregeld eens per maand bijeen te laten komen en van de vergaderingen notulen te maken. Dat laatste zou hij trouwens zelf doen. Dan gebeurde het tenminste.
Het feit dat Apeldoorn nu alléén opdraaide voor het traktement, en de gemeente niet uit ’vele rijken en edelen’ bestond, leverde wel eens problemen op. Zo had de gemeente van Beekbergen aan Apeldoorn eens een bedrag van fl. 30 geleend, die echter pas na enige correspondentie een jaar later werd terugbetaald. Ook moest soms op de bedéling van de armen worden bezuinigd. De predikant zélf had het ook niet breed; voor zijn werk ontving hij vermoedelijk fl. 200 per jaar met vrij wonen, maar hij kon daar niet altijd van rondkomen.
Zoals al opgemerkt was in de gemeente enige tegenstand merkbaar tegen het predikantschap van ds. Baaij, zózeer zelfs dat aanhangers van De Cock (in de kerkorde-zaak) onder zijn kerkdiensten samen elders bijeenkwamen om een conventikel-achtige bijeenkomst te houden.
De trek naar Amerika (1848).
Intussen waren verscheidene gemeenteleden in 1848 naar Amerika vertrokken, honderden anderen achterna, die met ds. H.P. Scholte (1805-1868) al in 1847 naar ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’ vertrokken waren. Dáár zou het naar hun stellige overtuiging zowel maatschappelijk als kerkelijk ongetwijfeld veel beter zijn. Anderen speelden ook met die gedachte en vroegen naar de mening van ds. Baaij, in de hoop dat men hem kon overhalen als predikant met hen mee te gaan, de grote plas over. Ds. Baaij riep over die zaak op 6 augustus 1847 een gemeentevergadering bijeen, waar behalve de kerkenraad zestien mannelijke en vrouwelijke gemeenteleden aanwezig waren.
Hij vroeg zijn gemeenteleden wat ze ervan dachten als hij met de emigranten mee zou gaan naar Amerika. Na de discussie deelde dominee Baaij mee dat hij besloten had aan het verzoek van de aspirant emigranten te voldoen en met hen mee te gaan naar Amerika. Nog enkele maanden bleef de predikant in Apeldoorn en hij liet zijn gemeente niet onverzorgd achter. Maar uiteindelijk vertrok hij in april 1848 met 34 gemeenteleden naar Amerika. ‘Met een gehuurd schip van de Loobrug afgehaald, werd de reis naar Rotterdam volbracht en de tocht per zeeschip vandaar over de oceaan ondernomen. Niet minder dan drie maanden zwalkte men op het water. Storm en onweer, gepaard gaande met tegenwind, was oorzaak, dat het gezelschap eerst begin juli de plaats van bestemming bereikte. Men vestigde zich te Alto nabij Waupun, in den staat Wisconsin, waar reeds enkele families uit Holland woonden, die de komst van ds. Baaij en zijn aanhangers reeds verbeidden en voor hen al een en ander in gereedheid hadden gebracht.’
In Amerika sloot hij zich aan bij de ‘Dutch Reformed Church’ van Alto. ‘Nieuwe moeilijkheden wachtten hem daar, waar zijn bewogen, misschien wel geknakte leven nog geen twee jaren later in den vreemde zou eindigen’. Want ds. Baaij overleed in 1849.
Ds. K. van den Bosch komt naar Apeldoorn (1848-1854).
Door het vertrek van ds. Baaij en zijn volgelingen naar Amerika was de gemeente van Apeldoorn een stuk kleiner geworden, maar men ging niet bij de pakken neerzitten. Het beroepingswerk werd nog hetzelfde jaar ter hand genomen en men beriep ds. Koene van den Bosch (1818-1897), aanvankelijk ‘oefenaar’ en later predikant te Elburg. Hij had eerst bij ds. H. de Cock voor predikant gestudeerd en zijn opleiding voortgezet onder leiding van de ds. F.A. Kok (1803-1860) te Dwingeloo en daarna bij ds. W.A. Kok (1805-1891) aan de toenmalige ‘theologische school’ in ‘de Bergen’ bij Ruinerwold. Hij bleef tot 1854 in Apeldoorn en vertrok toen als predikant naar Noordeloos. Daar bleef hij ongeveer twee jaar predikant, want in 1856 emigreerde ook hij naar Amerika, waar hij begin april dat jaar bevestigd werd als predikant van de kerk in Noordeloos (Michigan). Dat dorp was gesticht door vroegere Afgescheiden inwoners van het Nederlandse Noordeloos. Daar schonk C. Weninger een stuk grond en met vereende krachten werd een houten kerk gebouwd, gemaakt van bewerkte boomstammen – een ‘loggen-kerk’.
In 1849, ten tijde van ds. Van den Bosch, telde Apeldoorn in totaal 403 Afgescheidenen. Van de buurten en dorpen die tot de Afgescheiden Gemeente van Apeldoorn behoorden scoorde Wiesel het hoogst: 22% (met 51 Afgescheidenen); Hoog Soeren 10% (met 20 Afgescheidenen); Uddel en Meerveld 12% (44 Afgescheidenen); Loo/Noord-Apeldoorn 8% (86 Afgescheidenen), Brink en Orden 2% met 13 Afgescheiden gemeenteleden; dorp Apeldoorn 1,5% met 16 Afgescheidenen; dorp Beekbergen 3% met 5 leden; Lieren 10% met 39 Afgescheidenen; Zevenhuizen 5% met 30 leden; Wormingen 4% (30 Afgescheidenen); Engeland 3% met negen leden; Oosterhuizen 8% met 51 Afgescheidenen. In Wenum, Beemte, Broekland, Anklaar, Woudhuis, Ugchelen, Hoenderloo, dorp Loenen en Zilven woonden geen Afgescheidenen.
Ds. G. Brunemeijer (1854-1856).
Nog hetzelfde jaar kwam ds. Van den Bosch’ opvolger naar Apeldoorn, in de persoon van ds. G. Brunemeijer (1818-1912). Hij was in Apeldoorn niet onbekend, omdat hij ook in het nabijgelegen Teuge en Beekbergen predikant geweest was. Vandaar was hij vertrokken naar Emlichheim in Duitsland en kwam, na twee jaar in Rouveen als predikant gediend te hebben, in 1854 naar Apeldoorn.
Een nieuwe kerk (1855).
Tijdens ds. Brunemeijers predikantschap groeide de gemeente van Apeldoorn in ledental; ook kwamen vanuit de hervormde gemeente steeds meer mensen naar hem luisteren, zodat het in 1840 als kerk ingerichte (en in 1853 in eigendom verkregen) vroegere woonhuis van ‘Vader Beugel’ te klein werd. Daarom wilde men een grotere kerk bouwen.
F. Jordens kreeg in september 1854 opdracht een tekening te maken van een kerk die gebouwd zou worden op de plaats van het lokaal achter de pastorie, dat vervangen zou worden door een nieuw, groter en doelmatiger kerkgebouw. Aannemer Wegerif kreeg opdracht de plannen voor fl. 1.000 te verwezenlijken.
Terwijl het oude lokaal afgebroken en de nieuwe kerk gebouwd werd, kwam de gemeente samen in de openbare school in de Mariastraat (dat gebouw ging overigens in 1932 over in handen van de Gereformeerde Schoolvereniging ‘Groen van Prinsterer’, die er de derde gereformeerde school vestigde). Vermoedelijk werd de nieuwe kerk in Noord-Apeldoorn – met ongeveer 250 zitplaatsen – in januari 1855 in gebruik genomen.
Ds. J.H. Schoemakers (1857-1861).
Al in 1856 nam ds. Brunemeijer het beroep naar de kerk van Enter aan. In 1857 werd ds. J.H. Schoemakers (1826-1885), predikant van Wilsum in het Graafschap Bentheim, voor de derde keer beroepen. Die laatste roeping nam hij aan en werd in maart 1857 door ds. W. Coelingh (1826-1895) van Twello (voorheen Teuge) in het ambt bevestigd en deed op dezelfde dag intrede in Apeldoorn.
In 1859 werd onder leiding van ds. Schoemakers in Apeldoorn de eerste Christelijke School in gebruik genomen. De aanleiding daartoe was de twee jaar eerder aangenomen Schoolwet, die namelijk bepaalde dat op openbare scholen niets mocht worden geleerd dat andersdenkenden kon ‘kwetsen’, zodat het geven van christelijk onderwijs wel vergeten kon worden. Een eerste poging in 1859 mislukte door financiële problemen, maar een jaar later kon een commissie onder leiding van ds. Schoemakers toch het gestelde doel bereiken, niet in het minst door de financiële offers van de kerkelijke gemeente.
De school werd gebouwd aan het Zandpad, dat later omgedoopt werd tot Piet Joubertstraat. Een naam om te onthouden. Op 1 mei 1861 werd de school met toen al zeventig leerlingen in gebruik genomen. Het eerste schoolhoofd was M. Knijff uit Nieuwdorp in Zeeland.
Ds. Schoemakers nam kort daarop het beroep van de gemeente van Katwijk aan en nam op 8 december 1861 afscheid van Apeldoorn met een waarschuwende en tegelijk bemoedigende preek over Filipenzen 1 vers 27 en 28 (“Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in een geest, met een gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; en dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk hún wel een bewijs is des verderfs, maar ú der zaligheid, en dat van God”).
Ds. L. Neijens (1862-1868).
Wel kreeg de kerkenraad tijdens het beroepingswerk enkele bedankjes te verduren, maar kandidaat L. Neijens (1840-1913), die aan de in 1854 in Kampen opgerichte Theologische School gestudeerd had, nam het beroep van Apeldoorn aan en werd op 12 oktober 1862 in het ambt bevestigd door ds. Helenius de Cock (1824-1894), zijn leermeester aan de School te Kampen.
‘Ds. Neijens had, mede om zijn beminnelijk karakter, al vrij spoedig en onverdeeld de sympathie van de gemeente. Vooral en in het bijzonder de jongere generatie van het zwakke geslacht, hield bijzonder veel van hem. Ze waren steeds talrijk onder zijn gehoor en op de catechisaties deden sommigen hun best, om toch maar zoo dicht mogelijk bij den dominee een plaatsje te krijgen’. Soms leidde dat tot ruzie tussen de meisjes omdat men meende, zélf meer dan een ander, recht te hebben op een plaats dicht bij de dominee…
Ook kerkgangers uit omliggende dorpen als Hoog-Soeren, Uddel, Garderen en Elspeet kwamen naar hem luisteren. Ver af wonende kerkgangers bleven ’s middags bij ouderling Jansen over om hun meegebrachte broodjes te nuttigen.
Een nieuwe kerk (1869).
Ds. Neijens was vrijgezel, zodat hij niet in de pastorie woonde, maar bij de familie Tiemens in de Koningstraat in de kost was. In de pastorie aan de Anklaarseweg werd alleen een kamer gebruikt voor de catechisaties. Daardoor raakte de pastorie min of meer in verval, zodat zich al snel de vraag aandiende of het gebouw gerestaureerd of afgebroken moest worden om een nieuwe pastorie te bouwen. Na de kerkdienst op Hemelvaartsdag 1867 besloten de manslidmaten tot de bouw van niet alleen een nieuwe pastorie, maar ook van een nieuwe kerk. Deze zou echter dichter bij het dorp gebouwd worden. Natuurlijk werd meteen een deskundige commissie benoemd die de zaak zou moeten bekijken. Het bijeenbrengen van voldoende geld lukte echter vooralsnog niet. Toch moest er iets gebeuren, want ‘den grooten toeloop van kerkgangers’ stopte maar niet.
In 1868 werd opnieuw getracht tot het gestelde doel te komen. Toen kwam er méér geld, zélfs van niet-leden van de gemeente! En nét op dat moment kreeg ds. Neijens – ongetwijfeld ook tot groot verdriet van de jeugd van het zwakke geslacht – een beroep van de kerk te Sneek, dat hij aannam. Op 30 augustus 1868 nam hij afscheid met een preek naar aanleiding van Mattheus 28 vers 20 (“En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen”).
De predikant zélf vertrok dan wel, maar dat verhinderde de commissie niet om van de weduwe Westhof aan het Zandpad (later Piet Joubertstraat genoemd) een stuk grond te kopen (op de plaats van de latere Noorderkerk). Gerrit Wegerif kreeg de opdracht voor de kerk- en pastoriebouw, die uiteindelijk fl. 8.200 zou gaan kosten. Bouwkundig gemeentelid Jan Brink Pzn. had bestek en tekeningen gemaakt en had bovendien tijdens de bouw toezicht gehouden zonder daarvoor kosten te berekenen. Dat zal ongetwijfeld de reden zijn geweest dat men hém vroeg op 17 oktober 1868 de eerste steen te leggen.
De oude kerk aan de Anklaarseweg ‘op het Loo’ werd intussen verkocht, maar men zorgde wel dat de voor de eredienst benodigde voorwerpen niet bij de verkoop inbegrepen waren. De hoogste bieder was Johannes Cornelis Veeneman. Op 11 april 1869 werd in de oude kerk de laatste dienst gehouden, die onder leiding stond van ouderling-voorganger Verseveldt. ‘Nadat de gemeente het gebouw had verlaten, verenigde den kerkeraad zich binnen het doophek en dankte de Heere voor het laatst aan dien plaats voor alles wat men in het oude bedehuis gedurende lange jaren had mogen genieten, waarna deze plechtigheid werd besloten met het loflied uit psalm 72 vers 11: ‘Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen’.’
Ds. F.S. Rederus (1869-1886).
Het beroepingswerk werd opnieuw ter hand genomen (ds. Neijens was immers, nog vóór de kerk in gebruik genomen werd, al naar Sneek vertrokken). Ds. F.S. Rederus (1819-1886) van Wezep nam het beroep aan, maar nog vóór diens komst werden de nieuwe kerk met pastorie in gebruik genomen. Want in april 1869 was de bouw gereed. Een Statenbijbel werd geschonken door de familie Herklots uit Rotterdam.
Op zondag 18 april 1869 werd de kerk in gebruik genomen. Dat gebeurde onder leiding van niemand minder dan ds. Neijens van Sneek. ‘De toeloop tot den morgendienst was zoo groot, dat velen zich moesten behelpen met een zit- of staanplaats buiten de hoofddeur, waar in allerijl enkele stoelen en banken waren aangebracht’. Ds. Neijens preekte zowel ’s morgens (over Genesis 28 vers 10 tot 13) als ’s middags (over 1 Cor. 2 vers 6 tot 11).
Een week later, op 25 april, deed ds. F.S. Rederus intrede. Hij werd door de consulent, ds. J. Alting (1821-1890) van Heerde in het ambt bevestigd met een preek naar aanleiding van 1 Tess. 5 vers 12 en 13. En de predikant deed ’s middags intrede met een preek over 1 Cor. 4 vers 12 (“… en arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden, en wij zegenen; wij worden vervolgd, en wij verdragen“).
Weer samen met de ‘Gemeente onder het Kruis’ (1869).
1869 was trouwens ook voor Apeldoorn een opmerkelijk jaar. Dertig jaar eerder was immers, ook ‘op het Loo’, een kerkscheuring ontstaan die onder leiding stond van één van de eerste ouderlingen, Jan Brink (we verhaalden er in deel 1 over). Enkele gemeenteleden scheidden zich toen van de gemeente van Apeldoorn af en hielden in Brinks woning onderlinge samenkomsten. Ook uit de hervormde gemeente kwamen nieuwe leden, zodat uiteindelijk een ‘Gemeente onder het Kruis’ gevormd werd. Aan de Brinklaan kocht men een boerenwoning die als kerk en pastorie werd ingericht.
Zelfs werden predikanten beroepen! Achtereenvolgens werd de Kruisgemeente van 1848 tot 1850 gediend door ds. J. Plug (1824-1869) en van 1851 tot 1854 door ds. R.G. Kamans sr. (1798-1877) – tijdens diens predikantschap ging de gemeente achteruit ‘doordat hij niet de gaven had als zijn voorganger’. Tijdens de vacaturetijd ging zo nu en dan een predikant van elders voor, onder wie de bekende ds. W.H. Gispen (1833-1909), die aanvankelijk ook behoorde tot de Gereformeerde Kerk onder het Kruis. Maar in 1860 stapte hij over naar de Christelijke Afgescheidene Kerk, waaruit de Kruisgemeenten destijds waren ontstaan. Dankzij dit voorgaan in Apeldoorn vond die predikant zijn echtgenote: eens op verzoek een bezoek brengende aan een ziek gemeentelid uit Ugchelen ontmoette ds. Gispen niet alleen de patiënt, maar ook Janneke van Delden, die hand- en spandiensten voor de zieke verrichtte. Een jaar later waren ze getrouwd!
Hoe dan ook, de synodes van de ‘Christelijke Afgescheidene (Gereformeerde) Kerk’ en van de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ besloten in juni 1869 tot eenwording onder een nieuwe naam: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Sindsdien heette de gemeente in Apeldoorn dus ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Want op 9 juli dat jaar kwamen ook in Apeldoorn beide kerkenraden bijeen ‘en drukten elkander broederlijk den hand‘. Beide kerkenraden werden zonder meer bij elkaar gevoegd. Uit de Christelijke Afgescheiden Gemeente waren dat ds. F.S. Rederus en ‘zijn’ ouderlingen H. Beeuwkes, H. Janssen en L. Veeneman en de diakenen P. Bakker, H. Beekman, D. Jonker, G. Pol en J.C. Veeneman. Namens de vroegere Kruisgemeente hadden in de kerkenraad zitting de ouderlingen H. Stokking en L. Beekamp en de diakenen A. Bruins en R. Beekamp.
Het oude Kruiskerkje aan de Brink(laan) werd verkocht en bracht ruim fl. 900 op. Mooi meegenomen! De nieuwe Christelijke Gereformeerde Gemeente had toen in totaal 520 leden.
Ds. Rederus vertrekt naar Amerika (1872).
De laatste jaren van ds. Rederus in Apeldoorn waren geen makkelijke tijd. B. Mooibroek vertelt: ‘Ds. Rederus, onder wiens leiding de hereniging [in 1869] was tot stand gekomen, was aanvankelijk een aangenaam persoon en een gezocht prediker. Echter, evenals een Paulus weleer had deze leeraar een kruis te dragen, dat hem hinderde als een doorn in het vleesch. Huiselijke omstandigheden waren daarvan de oorzaak. Die omstandigheden deel ik niet mede, genoeg als we weten dat dezen leeraar het studeeren in huis soms zelfs onmogelijk werd gemaakt en daarvoor menigmaal een toevlucht moest zoeken bij gemeenteleden, of des zomers ook wel in bosch of heide. Een zeer moeilijk leven was zijn deel en waarschijnlijk als gevolg daarvan kwam hij tot zeer onbetamelijke levensgewoonten, waardoor hij de achting der gemeente verloor. Toen ds. Rederus dan ook een roeping ontving uit Amerika werd hem door den kerkeraad aangeraden die aan te nemen’.
Op 3 november 1872 nam hij afscheid van Apeldoorn met een preek over Handelingen 20 vers 25 en 28 en vertrok hij Paterson (N.J.). Later ging hij over naar de Prebyteriaanse kerk in Passaic en en in Pella (Iowa). Daar overleed hij op 10 mei 1886.
Ds. G. de Braal (1873-1880).
Nadat ds. K.J. van Goor (1816-1882) van Hoogeveen had bedankt voor een beroep van Apeldoorn, nam ds. G. de Braal (1833-1905) van Dinteloord een op hem uitgebracht beroep aan. Op 24 augustus 1873 deed hij intrede naar aanleiding van 1 Cor. 1 vers 23 en 24. ’s Ochtends was hij door ds. J. Alting van Heerde in het ambt bevestigd. Hoewel zijn start in Apeldoorn door een aantal tuchtgevallen niet makkelijk was, verwierf de predikant ‘als vriendelijk en begaafd prediker spoedig de sympathie der gemeente; vooral de opkomst onder zijn gehoor werd steeds grooter. Evenals op de meer ouderen had hij ook grooten invloed op de jeugd’. Het aantal tuchtgevallen werd in zijn diensttijd geleidelijk minder.
De koster was in die tijd de heer IJzerman, zoon van Hein IJzerman, koster in het oude kerkje aan de Anklaarseweg. ‘Eens ontving ds. De Braal nachtelijk bezoek, op ongewenschte wijze. Beducht voor herhaling klaagde hij zijn nood aan koster IJzerman en deze wist als altijd raad. Hij hing een goed klinkende bel in zijn schoorsteen, bevestigde daaraan een touw en geleidde dat naar de slaapkamer van den pastor. Zoo werd deze in de gelegenheid gesteld de koster te wekken en sliep dominee weer gerust’…
Op 18 april 1880 nam ds. De Braal afscheid van Apeldoorn wegens vertrek naar de gemeente te Sliedrecht.
De Doleantie (1888).
Al enige tijd bestond ook in Apeldoorn bij sommigen een groeiende ontevredenheid over de toestand waarin de Nederlandse Hervormde Kerk verkeerde. Aanvankelijk bleef het betrekkelijk rustig in Apeldoorns hervormde gemeente. Eind 1886 had een aantal kerkenraadsleden in de kerkenraad tevergeefs voorgesteld zich solidair te verklaren met de in Amsterdam afgezette kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920).
Toen echter een hervormde catechisant wegens vertrek naar Zuid-Afrika als belijdend lid van de hervormde kerk wilde worden toegelaten (en dus een attest nodig had) wilde hij geen belijdenis doen bij een orthodoxe Apeldoornse predikant, maar bij een vrijzinnige dominee in Zutphen. Met hem werd in de kerkenraad een ‘bewogen gesprek’ gevoerd. Uiteindelijk stemden de ambtsdragers over de vraag of het attest afgegeven moest worden of niet, hoewel de kerkenraad volgens het kerkelijk reglement verplicht was dat attest af te geven. Met één stem verschil werd ‘voor’ gestemd. De grote minderheid weigerde daarin echter mee te gaan omdat men voor de beslissing geen verantwoordelijkheid wilde dragen. Net als de ‘benauwde broederen in Amsterdam’, die om eenzelfde vergrijp waren geschorst.
Daarom legden in januari 1887 drie van de vijf ouderlingen (G. van den Brink, F.H. Oxener en T.J. Visée) en één van de vijf diakenen (B. Bredenoord) hun ambt neer en gingen in Doleantie. Vanaf dat moment kwamen de Dolerenden elke zondagavond bij elkaar in de christelijke bewaarschool aan de Roggestraat en lazen dan preken van de ‘oudvader’ ds. Bernardus Smijtegelt (1665-1739), een zeer orthodoxe predikant die geroemd werd om zijn godzaligheid.
De hervormde predikant ds. C. Hattink, die aanvankelijk in vele opzichten met het verzet tegen de synode gesympathiseerd had en nog in november 1886 ervoor gepleit had dat een collecte én een bidstond zouden worden gehouden voor de door dr. A. Kuyper te Amsterdam gestichte Vrije Universiteit, keerde zich echter tegen de Doleantie toen duidelijk werd dat Kuyper en de zijnen – volgens hem – uit waren op kerkscheuring.
Daarbij bleek in juni 1887 dat de Apeldoornse hervormde godsdienstonderwijzer Christiaan Stefanus van der Voet (1844-1921) – afkomstig uit Amsterdam – ‘zondag aan zondag voorging in Dolerende gemeenten’. Ook had hij in het openbaar de hervormde kerk vergeleken met Simson die door zich af te geven met een heidense vrouw zijn kracht verloren had. Verder zou hij hebben gezegd dat de dreigende woorden aan de wand van Belsazar’s feestzaal (Daniël 5) ook gericht waren tot de Apeldoornse hervormde kerkenraad (‘Gewogen, gewogen en te licht bevonden’). Van der Voet voorkwam zijn ontslag door een benoeming als Dolerend godsdienstonderwijzer in Den Haag aan te nemen.
De Dolerende Kerk geïnstitueerd.
Het aantal Dolerenden nam geleidelijk toe en toen er in maart 1888 veertig leden waren stelde men een kerkenraad samen, waarin door de manslidmaten ook Oxener en Visée gekozen werden. Op 21 maart 1888 werd in een lokaal op de hoek van de Roggestraat en de Asselsestraat de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd onder leiding van ds. J.C. van Schelven (1854-1904) van Dieren, door de eerder gekozen ambtsdragers in het ambt te bevestigen.
Vervolgens werd gedurende de daarop volgende kerkenraadsvergadering de band met de hervormde synodale organisatie van 1816 verbroken en werd ‘aan de Dordtse Kerken Orde van 1619 weer kracht en geldigheid verleend’.
In september 1888 besloot de kerkenraad van de Dolerende kerk, de leden gehoord, tot de bouw van een kerk op de hoek van de Roggestraat met de Asselsestraat, die in augustus 1889 gereed was en in gebruik genomen werd.
De nieuwe Noorderkerk (1898).
De Christelijke Gereformeerde Gemeente had ondertussen in plaats van de kerk aan de Piet Joubertstraat uit 1869, op dezelfde plaats een nieuwe kerk gebouwd, die de naam ‘Noorderkerk’ kreeg. De oude kerk was te klein geworden; de kerk van Apeldoorn groeide! J.A. Wijn en P. Oldenhof waren de architecten van de nieuwe Noorderkerk, waarvoor op 28 september 1898 de ‘eerste steen’ gelegd werd door de heer P. Beekman.
Gereformeerde Kerk (1900).
Natuurlijk probeerden de plaatselijke ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ – toen met ds. S.J. Vogelaar (1865-1928) en de nieuwe Noorderkerk, die in 1898 gebouwd was – en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk‘ – met ds. Boekenoogen (1871-1961) en de kerk aan de Roggestraat op de hoek van Asselsestraat, tot samensmelting te komen, in navolging van wat hun beide landelijke synodes in 1892 besloten, namelijk samen verder te gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.
In Apeldoorn lukte dat vooralsnog echter niet. Weliswaar heetten beide Apeldoornse kerken vanaf 1892 ook allebei ‘Gereformeerde Kerk’, maar… ter onderscheiding tót aan hun toekomstige daadwerkelijke ineensmelting met een toevoeging: de voormalig ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ heette tot de ineensmelting ’Gereformeerde Kerk te Apeldoorn A’, en de voormalig ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ Gereformeerde Kerk te Apeldoorn B’. Kerk A had op dat moment 800 en Kerk B telde toen 640 gemeenteleden.
De kwestie was dat men het niet eens kon worden over de plaats waar de Apeldoornse gereformeerden zouden gaan kerken: in de kerk aan de Joubertstraat (van Kerk A) of in die van de Dolerenden (Kerk B) aan de Roggestraat/Asselsestraat. Twee kerken was namelijk teveel van het goede voor de gemeente. Er werd veel over gepraat, maar men kon het niet eens worden. Totdat… in 1900 de Gereformeerde Kerk te Apeldoorn zó gegroeid was dat twee kerken nodig waren en dus op de oude voet voortgegaan kon worden!
Hoe dan ook, nu was ook in Apeldoorn de Gereformeerde Kerk tot stand gekomen en was er geen sprake meer van ‘Kerk A’ en ‘Kerk B’. Het totaal aantal leden van de Gereformeerde Kerk te Apeldoorn bedroeg toen 1.325.
Een voortgezette Christelijke Gereformeerde Gemeente… (1894).
Tegen de Vereniging van 1892 bestond bij sommige christelijke gereformeerden in het land bezwaar. Sommige gemeenten, Zierikzee, Teuge en Noordeloos, hielden zich afzijdig. Zij vonden dat de leer van dr. A. Kuyper betreffende de ‘veronderstelde wedergeboorte’ onbijbels en onconfessioneel was. Verder merkten ze op: “Wij willen trouw blijven aan de beginselen van de Afscheiding. 1834 was een werk Gods, terwijl de Vereeniging meer een zaak is van berekening. Over het ineensmelten van beide kerkengroepen zijn we als gemeenteleden niet gehoord. De Chr. Geref. Kerk is verkocht en overgeleverd; de Gereformeerde Kerken huldigen ongereformeerde leerstellingen, met name over de doop”.
Hoewel de feitelijke ineensmelting van beide kerken in Apeldoorn zoals we zagen dus in 1900 tot stand kwam, gaf al spoedig na 1892 een aantal leden van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Apeldoorn (sinds 1892 ‘Kerk A’) te kennen het met de Vereniging niet eens te zijn. Zo werd op 23 februari 1894 in Apeldoorn een (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Gemeente gesticht. Men bouwde in dat jaar aan de Marialaan zelfs een eigen kerk, die in 1897 werd uitgebreid, en in 1920 vervangen werd.
Hoe het in Apeldoorn na 1900 verder ging.
Bij het tot stand komen van de ineensmelting in 1900 is het verhaal van het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Apeldoorn verteld. Toch willen we nog even verder kijken dan 1900. We beperken ons dan tot de ledentallen van de Apeldoornse Gereformeerde Kerk en de kerkgebouwen die in de loop van de jaren gebouwd en soms afgestoten werden. We gaan uit van de in 1900 in gebruik zijnde twee kerken:
1889 – De Dolerende kerk werd in gebruik genomen op de hoek van de Roggestraat met de Asselsestraat.
1898 – de Noorderkerk aan de Joubertstraat werd in gebruik genomen ter vervanging van de te kleine kerk op diezelfde plaats.
Daarna is (onder veel meer) sprake van de volgende gebeurtenissen:
1911 – De van oorsprong Dolerende kerk in de Roggestraat hoek Asselsestraat werd wegens de sterke groei van Apeldoorns Gereformeerde Kerk in 1911 buiten gebruik gesteld en vervangen door de grotere kerk aan de Brinklaan, aanvankelijk Westerkerk, later Brinklaankerk genoemd.
1932 – Aan het Zuiderkerkplein werd de gereformeerde Zuiderkerk gebouwd, naar een ontwerp van architect E.J. Rotshuizen.
1953 – Naar een ontwerp van architect Schuring werd aan de Jachtlaan de gereformeerde Jachtlaankerk in gebruik genomen. De kerk werd in 2000 uitgebreid. De kerk doet nog steeds dienst als protestantse kerk.
1955-1966 – Aan de Boerhaavestraat werd in 1955, in afwachting van de bouw van de definitieve ‘Open Hofkerk’, een noodkerk in gebruik genomen.
1966 – Aan de Boerhaavestraat werd ter vervanging van de noodkerk de Open Hofkerk gebouwd, naar een ontwerp van architect D. Zuiderhoek. Deze kerk doet nog steeds dienst als protestantse kerk.
1966 – Naar een ontwerp van architect J.H. van er Zee werd in 1966 aan de Waalstraat een nieuwe gereformeerde kerk gebouwd, die de naam ‘Tabernakelkerk’ kreeg.
1967 – Aan de Germanenlaan werd de gereformeerde kerk De Ark gebouwd naar een ontwerp van architect J.H. van der Zee.
1974 – In 1974 werd aan het Zilverschoon een gereformeerde kerk gebouwd, bestemd voor de wijk Zevenhuizen. Sinds 1969 werden daar eerst diensten gehouden in De Boerderij en later in de daarbij behorende schuur. Daarbij werd door gereformeerden en hervormden samengewerkt. Via een advertentie werd in Zaandam een noodkerk gevonden. Deze werd gekocht en uitgebreid en in 1970 in gebruik genomen. Als naam werd gekozen ‘Open Huis’. De noodkerk stond aan de Descartesstraat. Toen men plannen ging maken voor een definitieve kerk werd de samenwerking tussen hervormd en gereformeerd losgelaten. Beide kerken bouwden een eigen kerk. De hervormde kerk aan de Polkastraat werd ‘Open Huis’ genoemd en de gereformeerde kerk, naar een ontwerp van architect J. van der Weerd, werd aan het Zilverschoon gebouwd en in 1974 in gebruik genomen, en kreeg de naam ‘Kruispunt’. De gereformeerde kerk werd vanaf 30 juni 2002 de SoW-kerk in de wijk Zevenhuizen en deed daar tot eind september 2016 dienst als protestantse kerk. Toen is de kerk verkocht aan de Evangelische gemeente Berea.
1976 – Aan de Eglantierlaan werd door de Gereformeerde Kerk, de Hervormde Gemeente en de Rooms-Katholieke parochie een oecumenisch kerkgebouw neergezet, De Drie Ranken genaamd. De kerk werd in 1995 van binnen door brand verwoest maar werd later herbouwd. Deze kerk doet nog steeds dienst als protestantse kerk.
1977 – De Brinklaankerk aan de Brinklaan werd buiten gebruik gesteld.
1987 – De Tabernakelkerk aan de Waalstraat werd overgedragen aan de Nederlands Gereformeerde Kerk.
1993 – De Ark aan de Germanenlaan werd buiten gebruik gesteld.
1997 – De Noorderkerk aan Joubertstraat werd buiten gebruik gesteld.
2002 – De Zuiderkerk aan het Zuiderkerkplein werd buiten gebruik gesteld.
2003 – Aan het Hofveld werd door de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente het kerkelijk centrum De Hofstad gebouwd, naar een ontwerp van architect J. Borkent te Apeldoorn, als protestantse kerk.
Bij de opening van De Hofstad in Apeldoorn Zuid bracht een onderzoekscommissie van deze gemeente verslag uit van de resultaten van een onderzoek naar de zogenoemde Social Return on Investment. Met dat onderzoek wilde de kerk in beeld brengen welke bijdrage zij bood aan de samenleving door haar vele verschillende activiteiten. Het onderzoek zou daarmee een indicatie kunnen opleveren voor het antwoord op de vraag: Heeft een nieuw kerkgebouw wel zin?
Men kwam – na het onderzoeken van de waarde van de talloze activiteiten die door de kerkelijke gemeente ontwikkeld werden – tot de conclusie dat de kerkelijke gemeenten rondom De Hofstad jaarlijks ongeveer € 700.000 bijdroegen aan het welzijn van de samenleving in Apeldoorn. Naast andere conclusies beval de commissie aan dat zowel welzijnsorganisaties als de burgerlijke gemeente er goed aan zouden doen ‘om De Hofstad vanzelfsprekend te betrekken bij allerlei initiatieven ten behoeve van de leefbaarheid van de buurt in Zuid’.
Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Apeldoorn.
Bronnen onder meer:
G. Adema, Een eeuw Christelijk Gereformeerd Apeldoorn. Centrum, Oost, Zuid. 1894-1994. Apeldoorn, 1994
A.N. Baars-Klaassen (e.a.), Een vorstelijk monument. De Grote Kerk te Apeldoorn. 1892-1992. Apeldoorn, 1992
A.P. Crom (red.) , Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land. Deel 8, Gelderland. Kampen, 1985
J. Kok, De Afscheiding in de schaduw van het koninklijk paleis te Apeldoorn, in november 1835. Kampen, 1911
B. Mooibroek, De Afscheiding. Het ontstaan en de verdere ontwikkeling der Gereformeerde Kerken te Apeldoorn, Beekbergen en Teuge. Apeldoorn, 1934
N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 1893 tot 2004
G. Roos, Wat zal men dan antwoorden…? Facetten uit de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Apeldoorn. Apeldoorn, 1987
J. van der Sar, T. Schoemaker, De Hofstad. Een cadeautje aan de samenleving. Utrecht/Apeldoorn, 2003
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991
© 2017. GereformeerdeKerken.info
(We houden ons aanbevolen voor eventuele correcties.)