Boekje over de ‘nieuwe’ gereformeerde kerk (1953-2004) te Vrouwenpolder.
De Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder ontstond op 13 april 1887 als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’, onder leiding van ds. P.J.W. Klaarhamer (1848-1920) van Middelburg.
Inleiding.
In de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder is een aantal gebeurtenissen van bijzonder belang geweest. Ten eerste natuurlijk het ontstaan als Dolerende Kerk (1887), daarnaast de ingebruikneming (tot tweemaal toe) van een eigen kerk (1887 en 1903), verder de Vrijmaking in 1945 en daarmee gepaard gaande het verlies van het kerkgebouw en de ingebruikneming van een nieuw bedehuis (in 1953). Tenslotte de opheffing van de Gereformeerde Kerk door de vorming van de Protestantse Gemeente … en in verband daarmee de buitengebruikstelling van het gereformeerde kerkgebouw (beide in 2004). In deel 2 van dit verhaal gaan we in op het kerkelijk leven in het nieuwe kerkgebouw dat in 1953 in gebruik genomen werd en in 2004 werd afgestoten.
1. De Doleantie te Vrouwenpolder.
Als we over de Doleantie te Vrouwenpolder spreken moeten we beginnen met die in Middelburg. Daar was in de hervormde gemeente op dat moment ds. P.J.W. Klaarhamer predikant. Toen de hervormde ds. G.J. Barger (1852-1905) van Driebergen in maart 1886 in Middelburg beroepen werd in de vacature van ds. Herfkens, weigerde ds. Barger de roeping op te volgen, omdat hij door het tekenen van zijn beroepsbrief gehoorzaamheid aan de reglementen van de hervormde kerk zou beloven. En dat wilde hij niet.
Collega Klaarhamer wist het goed gemaakt: hij wilde Barger in Middelburg wel bevestigen zónder die ondertekening van de reglementen. Ds. Barger kwam echter niet naar Middelburg, maar ging later, op 4 november 1887, in Driebergen zélf in Doleantie. En ds. Klaarhamer kreeg de classis Middelburg aan zijn broek! Deze gaf hem namelijk te verstaan dat hij óf moest stoppen met het bestrijden van de hervormde kerkregering, of als hervormd predikant moest opstappen.
Ter verdediging van zijn hervormde collega schreef de Middelburgse christelijke gereformeerde ds. A. Littooij (1834-1909) op 5 maart 1887 een ‘Openbare Brief’ aan het hervormde classicale bestuur. Daarin nam hij het voor ds. Klaarhamer op, met wie hij zei eenzelfde strijd te voeren. ‘Hoe is het mogelijk, zou ik zeggen, dat [voor de vrijzinnige prediking in de hervormde kerk] uwe oogen gesloten zijn. De rechtvaardigen te veroordeelen, Herders en Leeraars te moeten veroordeelen om hunne gehoorzaamheid aan God, is den Heere een gruwel’. Dat liet de classis verder echter allemaal koud, want op 8 maart 1887 werd ds. Klaarhamer door het classicaal bestuur geschorst.
Instituering in Middelburg en daarbuiten.
Dat was voor ds. Klaarhamer de druppel. Nog op dezelfde dag, 8 maart 1887, vond de instituering van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Middelburg plaats, de eerste in de provincie. De Dordtse Kerkorde, in 1619 aanvaard door de eerwaarde Synode van Dordrecht, werd weer van kracht verklaard, net als vóór 1816 het geval was. Samen met vier uitgetreden ouderlingen en drie diakenen vormde Klaarhamer de kerkenraad van de Dolerende kerk in Middelburg. ’Het is’, zo schreef hij in de officiële bekendmaking daarvan aan de overheid, ‘Het is slechts een daad van gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren’.
Klaarhamer trok vanaf die tijd Walcheren door en institueerde in 1887 dolerende Kerken in Serooskerke, Vrouwenpolder, Gapinge, Koudekerke en Vlissingen en in het jaar daarop in Grijpskerke en Arnemuiden. In 1889 was Sint-Laurens aan de beurt en in 1891 volgde Oost- en West-Souburg. Voor de onderlinge gemeentelijke communicatie richtte ds. Klaarhamer de Zeeuwsche Kerkbode op.
Ds. Philippus Peter.
Het broeide niet alleen in Middelburg. In oktober 1886 werd op Walcheren een classicale conferentie gehouden, waar predikanten met elkaar spraken over de kerkelijke moeilijkheden. De ‘benauwde broederen’ te Amsterdam, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920), werden vervolgd, en dat vroeg om een positiebepaling. Twee van de daar aanwezige hervormde predikanten, ds. Van Boven en ds. Philippus Peter, stelden zich tegen de synodale hiërarchie te weer. Ds. Peter verklaarde zelfs het een ‘ontzettende zonde’ te vinden om ‘nog langer lijdelijk aan te zien dat het Koningschap van den Heere Jezus Christus in Zijn eigen, duur gekochte gemeente, met voeten vertreden werd’. Ook verklaarde hij in een verslag aan zijn classis: ‘Uwe Leeraars en Opzieners meenen dan ook, dat er nooit eenige verandering in den bestaanden toestand van zaken zal komen, tenzij dan in een wederkeering tot God, en de Leer, Orde en Tucht, als tot de oude palen, die onze Vader en gemaakt hebben’.
Ds. Peter was hervormd predikant te Serooskerke en consulent van de hervormde gemeente te Vrouwenpolder; die gemeente was op dat moment vacant. In Serooskerke had de kerkenraad zich met de kerkvoogdij op 6 april 1887 van het hervormd kerkbestuur afgescheiden en daar de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd, onder leiding van … niet ds. Peter, maar van ds. Klaarhamer! Ds. Peter trok, nadat hij de door hem gewenste scheur daadwerkelijk getrokken zag worden, zijn handen er van af, ‘en ging snel naar een andere gemeente’. Na het terugtrekken van ds. Peter nam ds. Klaarhamer diens werk over: het adviseren van hervormde kerkenraden en gemeenten over de bestaande kerkelijke moeilijkheden, en wat daaraan te doen.
De Doleantie te Vrouwenpolder (1887).
Ook de kerkenraad van Vrouwenpolder, waar ds. Peter, net als in Serooskerke, als consulent duidelijk had laten uitkomen dat ‘in den bestaanden toestand verandering moest komen’, besloot – op 12 april 1887, een week na Serooskerke – in Doleantie te gaan. De mannenbroeders dat niet zomaar, want kort daarvoor waren de stemgerechtigde gemeenteleden in vergadering bijeengeroepen. Nadat de kerkelijke situatie was uitgelegd ‘werd met groote meerderheid goedkeuring en instemming betuigd aan het besluit des kerkeraads om de synodale organisatie opzij te zetten en weer naar de zuivere gereformeerde [Dordtse] kerkenorde te gaan leven’.
De kerkvoogden, die namens de kerkenraad en de gemeente het beheer over de kerkelijke goederen voerden, bleven dat doen: ‘Het vroeger verspreide gerucht als zouden kerkvoogden de sleutels [aan de classis] hebben afgegeven is – gelijk geruchten meestal zijn – bezijden de waarheid. Zowel hier als te Serooskerke kozen kerkvoogden de voor hen meest wijze partij, door eenvoudig te verklaren: ‘Wij onthouden ons van allen beoordeeling van den daad des kerkeraads; wij keuren die niet in haar geestelijke beteekenis en evenmin in haar burgerlijke gevolgen. Als kerkvoogden zijn wij nóch tot het een nóch tot het ander geroepen; wij hebben het kerkegoed maar te beheeren ten behoeve van deze gemeente, en dat zullen wij blijven doen, en stellen dus de kerkedeuren enz. open naar het zeggen van den kerkeraad. De burgerlijke rechter zal dan later wel uitmaken, of er wijzigingen hebben plaatsgehad en hoe wij ons met het oog op die wijzigingen, indien die mochten bestaan, dan hebben te gedragen’.’
Nu de stemgerechtigde gemeenteleden met het principebesluit van de kerkenraad hadden ingestemd, verklaarde de kerkenraad van Vrouwenpolder op 13 april 1887 zich los te maken van de synodale hiërarchie, zoals die door het ‘Algemeen Reglement van 1816’ werd belichaamd, door opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerken Orde.
In haar mededelingen aan de andere hervormde gemeenten op Walcheren liet de kerkenraad er geen misverstand over bestaan dat hij niet met de Hervormde Kerk, maar slechts met het hiërarchische bestuur van de hervormde kerk gebroken had. In dat schrijven werd de andere Dolerende Kerken verzocht ‘om goede correspondentie op den onder ons eenig mogelijken grondslag der Belijdenis’.
De redactie van de Zeeuwsche Kerkbode (c.q. ds. Klaarhamer) voegde er nog aan toe: ‘Hieruit blijkt opnieuw hoe onwaar de beschuldiging is, dat zij die de antichristelijke organisatie afwerpen, zich afscheiden van de kerk’.
Als afgevaardigden van de kerkenraad van Vrouwenpolder woonden de ouderlingen C. de Kam en P. Geerse het van 28 juni tot 1 juli in 1887 gehouden Synodaal Convent bij (de voorbereidende Dolerende Synode).
Ds. Klaarhamer gaf in de kolommen van de Kerkbode ook nog een afkeurende beoordeling van het optreden van ds. Peter, na diens dubbelhartige houding zowel in Serooskerke als in Vrouwenpolder: ‘(…) Op 6 oktober 1886 [op de classicale bijeenkomst van Walcherse hervormde gemeenten] was het: voor Koning Jezus, tegen de synode’. Op 3 april 1887: ‘Tegen Koning Jezus, voor de Synode. Welk een tegenstelling nietwaar?’
De hervormde kerk gesloten…
Nadat de kerkenraad zijn beslissing had meegedeeld aan de Burgemeester als hoofd van de politie, en aan de politie had gevraagd hen tegen ‘mogelijke bemoeilijking’ te beschermen, gebeurde iets heel anders: ‘Een paar dagen later komen er een stuk of drie predikanten, en zonder eenige voorafgaande kennisgeving of iets van dien aard aan kerkeraad of kerkvoogden, sluiten zij voor kerkeraad en kerkvoogden, in het bijzijn van den burgemeester, de kerk en de kasten die er in zijn. Natuurlijk hadden toen kerkvoogden onmiddellijk die sluiting er weer af kunnen nemen of laten nemen. Doch zij deden dit niet. Nu hebben feitelijk de dominees de kerk, maar of zij recht hebben de kerk van Vrouwenpolder te bezitten, en of de manier waarop zij zich in het bezit stelden, voor de wet kan bestaan, zie, dat zijn nog vragen die de rechter zal moeten beantwoorden’.
De kerkvoogden wachtten nog met het aanspannen van een proces. Eenzelfde geval had zich in Serooskerke voorgedaan en daarover zou de rechter op korte termijn beslissen. Afhankelijk van die rechterlijke uitspraak zouden kerkvoogden eventueel actie ondernemen. ‘Het zou geld vermorsen zijn hierover nu nog weer een rechtsgeding op te zetten’.
Een eigen kerk (1887).
Begin juni 1887 gaf de kerkenraad van Vrouwenpolder opdracht de bouw van een houten ‘hulpkerk’ aan te besteden. Men had aan de huidige Schoolstraat een stuk grond gevonden dat daarvoor geschikt leek. Overigens voegde de kerkenraad er aan toe, dat dit ‘allerminst [gebeurde] om daarmee het recht van de gemeente op zijn gebouwen prijs te geven, maar om tot de rechterlijke uitspraak onder dak te zijn en indien die ongunstig mocht zijn, een blijvende vergaderplaats voor de gemeente te hebben’.
Ondertussen werden de diensten in een schuur van een der gemeenteleden gehouden. We kwamen in de tijd waarin het kerkje gebouwd werd diverse ‘voorgangers’ tegen. Zo ging op 19 juni 1887 ‘de heer Van Leeuwen’ voor, op 26 juni ‘de heer J.D. van der Velden, theologisch candidaat’, op 3 juli de heer K. Werner (uit Amsterdam) en op 17 juli ds. Klaarhamer himself, die toen meteen ook een kind doopte.
De genoemde voorgangers waren meestal (nog) geen predikant. Zij gingen dus voor in een leesdienst, waar preken van ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw, gelezen werden. Theologisch kandidaat J.D. van der Velden (1859-1947) mocht echter wel preken en dat beviel kennelijk goed, want half juli 1887 werd hij door de kerkenraad beroepen. De kandidaat nam het beroep echter niet aan, want in 1887 werd hij de eerste predikant van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Buitenpost (Frl.).
Maar soms kwam er dus een ‘echte’ predikant, zoals ds. Klaarhamer. Zoals op zondag 2 september 1887, ’s middags om 2 uur. Een wel heel bijzondere dag voor de Vrouwenpolderse ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’! Toen werd namelijk door de predikant de houten hulpkerk aan de Schoolstraat ‘ingewijd’. Over hóe dat ging worden we niet nader ingelicht, maar het gebeurde in ieder geval, en zo kon de gemeente iets comfortabeler bijeenkomen.
Intussen was ook een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. Omdat een Dolerende Kerk volgens de toen geldende regels geen overheidserkenning en dus geen rechtspersoonlijkheid kon krijgen, die echter wel nodig was om een ordentelijk kerkelijk leven te leiden (voor financiële en andere transacties was immers het hebben van rechtspersoonlijkheid noodzakelijk), werd – net als in alle andere Dolerende Kerken – De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht, die die erkenning wel kon verkrijgen. Zo besloot ook de kerkenraad van Vrouwenpolder tot de oprichting van ‘De Kerkelijke Kas’ over te gaan. De Zeeuwsche Kerkbode meldde dat pas in september 1887, maar ongetwijfeld zal die vereniging op of direct na de instituering zijn opgericht.
Ondertussen gingen de kerkdiensten in de hulpkerk gewoon verder. Op 16 oktober 1887 ging J. Brederveld uit Velsen voor, op zondag 13 november waren er twee leesdiensten door een van de ouderlingen, en tijdens de ‘weekdienst’ op woensdagavond 16 november om 7 uur preekte ds. Klaarhamer van Middelburg.
De rechtszaak.
Half november 1887 eiste het hervormde classicaal bestuur van Middelburg, ‘doende wat des kerkeraads van Vrouwenpolder is’, de afgifte ‘van alle gelden, goederen en boeken en andere bescheiden, die aan de diaconie dier kerk behoren. Mochten de diakenen daartoe op een daartoe vastgestelde dag niet bereid gevonden worden, dan zou het classicaal bestuur wel wenschen dat zij ertoe genóodzaakt zullen worden -zowel door inbeslagneming en verkoop hunner goederen tot een bedrag van éénduizend gulden, als door lijfsdwang met veroordeling van gezegde personen – om het aldus bepaalde saldo tevens aan verzoekers [de classis] uit te keeren, en met uitvoerbaarverklaring van het vonnis voor zoveel dit saldo betreft bij lijfsdwang, en in privé in de kosten van het rechtsgeding’.
Kort en goed: de diakenen dienden de genoemde spullen snel aan de classicale vertegenwoordigers over te dragen. Op 7 december 1887 werd de zaak voor de Arrondissementsrechtbank Middelburg in behandeling genomen. Mr. C. Lucasse (1852-1926) was de advocaat van de diakenen, die meteen drie weken uitstel aanvroeg.
Om een lang verhaal kort te maken: de hulpkerk bleef het onderdak van de Dolerende gemeenteleden. Het classicaal bestuur won de rechtszaak en het hervormde kerkgebouw werd aan het restant van de hervormde gemeente toegewezen.
De eerste predikant.
Ondertussen ging het beroepingswerk door. Op zondag 4 maart 1888 werden de gebruikelijke twee diensten gehouden: ’s ochtends een preeklezing, en ’s middags onder leiding van voorganger K. Werner uit Amsterdam. Verderop in de week, op de weekdienst van vrijdag 9 maart om zeven uur, ging ds. F.W.J. Wolf (1860-1944) van Axel voor. En in dezelfde tijd nam een andere ds. Wolf, namelijk diens oudere broer J.H.M.F. Wolf (1859-1907), het beroep van de Dolerende Kerk van Serooskerke c.s. aan. Deze was gedurende zijn vierjarige ambtsperiode daar (van 1888 tot 1892) tevens consulent van de Dolerende Kerk te Vrouwenpolder.
Het duurde nog tot 1899 voordat de kerk van Vrouwenpolder haar eerste eigen predikant kreeg. Enkele beroepen waren uitgebracht, waaronder een op ds. C. Oranje (1870-1907) van Berkel, die in januari 1899 voor het beroep bedankte en naar Den Haag vertrok. Maar kort daarna had de kerkenraad beet. Men kende hem van jaren eerder nog wel: ds. F.W.J. Wolf van Axel. Bekend vanwege zijn principiële strijd voor de afschaffing van de synodale hiërarchie in Axel en ander plaatsen in het zuiden van de provincie. Hij bleef lange jaren in Vrouwenpolder! Tot zijn emeritaat in 1922 was hij als predikant aan de gemeente verbonden. Helaas kennen we geen foto van hem.
Een nieuwe kerk (1903)!
Tijdens zijn ambtsperiode voltrokken zich enkele opvallende zaken. Allereerst veranderde in 1892 de naam van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ in ‘Gereformeerde Kerk’. Landelijk waren de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie op 17 juni 1892 overeengekomen tot ineensmelting over te gaan onder de naam ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. In Vrouwenpolder ging dat zonder problemen: er was immers geen ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ in het dorp, dus de scriba had wat dat betreft als enige taak in het nieuwe notulenboek te beginnen met de verklaring dat de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder’ vanaf 1892 behoorde tot ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Welnu, dat was gauw geregeld.
Van meer belang was de nieuwe kerk die in 1903 in gebruik genomen op vrijwel dezelfde plaats als de houten hulpkerk aan de Schoolstraat. Architect Guillaume uit Vlissingen maakte de plannen. Het werd een vrij opvallende kerk, waarin twintig jaar later een nieuw orgel geplaatst werd, afkomstig uit Ermelo, in 1896 gebouwd door J. Proper. (Overigens: in 1903 verdween de laatste houten hulpkerk uit Zeeland, die van Aagtekerke).
De Eerste Wereldoorlog gaf de predikant veel werk. Veel heeft hij gedaan voor de soldaten die onder de wapenen kwamen. Ook zette hij zich in voor het christelijk onderwijs in het dorp. In 1914 kwam een jarenlang voortdurend grensgeschil met de Gereformeerde Kerk te Serooskerke tot een voorlopig einde, maar niet dan nadat de Generale Synode van Den Haag 1914 daarover het verlossend oordeel sprak.
Het ging om een gezin waarvan de classis op 8 november 1911 had uitgesproken dat dit tot de kerk van Vrouwenpolder zou behoren.
Maar pas in 1959, na 47 jaar, kwam het grengeschil helemaal tot een goed einde. Toen werd door beide kerken overeenstemming bereikt dat dit gezin inderdaad tot de kerk van Vrouwenpolder zou worden gerekend.
2. De Vrijmaking (1945).
In Vrouwenpolder werd als opvolger van ds. Wolf in combinatie met de kerk van Gapinge beroepen ds. C. von Meyenfeldt (1899-1975). Deze diende de kerk van Vrouwenpolder van 1924 tot 1927 en vertrok daarna naar de kerk van Feijenoord.
Ds. P.J.O. de Bruijne (1903-1981) – eveneens in combinatie met de kerk van Gapinge – was van 1928 tot 1933 als predikant aan de Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder verbonden. Zijn opvolger was ds. J.W. Tunderman (1903-1942) die (nog steeds in combinatie met Gapinge) die de kerk van Vrouwenpolder van 1933 tot 1938 als predikant diende. Diens opvolger, ds. J.J. de Vries (1914-1985), was tijdens het grootste deel van de Tweede Wereldoorlog aan de kerk van Vrouwenpolder verbonden, namelijk van 1939 tot 1944.
Na het vertrek van ds. De Vries werd het beroepingswerk ter hand genomen. Dat door de kerkenraad in juli 1944 met de beroepen kandidaat J.J. Arnold (1916-2008) uit Zuidhorn, die daar hulpdiensten verrichtte, gesproken werd over ‘de ernstige moeilijkheden in ons kerkelijk leven, die misschien ook hun invloed zouden kunnen doen gelden op de uitslag van het examen’, was niet zo vreemd. Kandidaten die predikant wilden worden moesten een verklaring ondertekenen dat ze het eens waren met de besluiten die de Generale Synode van 1942 over de leergeschillen had genomen. Hulpprediker Arnold maakte duidelijk dat hij zo’n verklaring niet zou tekenen, wélke gevolgen dat voor hem ook zou hebben. Die houding zou voor de uitslag van het laatste examen van de kandidaat dus doorslaggevend kunnen worden.
Vanwege een Duits bombardement van de dijken van Walcheren liep bijna het hele eiland onder water. Uit het ondergelopen Gapinge kwamen veel gemeenteleden naar Vrouwenpolder, vergezeld van hun predikant ds. J.M. Bloemkolk (1914-1997). Deze was tijdens de vacature consulent in Vrouwenpolder. Dat zou duren totdat de inmiddels beroepen kandidaat Arnold als predikant aan Vrouwenpolder verbonden kon worden.
Kandidaat Arnold maakt zich vrij. De kerkenraad ook.
In Zuidhorn vond in januari 1945 de Vrijmaking plaats, onder leiding van de predikant W.J. van Otterlo (1906-2003). Kandidaat Arnold deed dat ook. Hij rekende er op ‘dat ook de kerkenraad van Vrouwenpolder op de basis waarop hij was beroepen, Gods Woord en de Drie Formulieren [de drie belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerken] en op die basis alléén, zou blijven staan’. De kerkenraad stond dus nu voor de beslissing zich net als kandidaat Arnold vrij te maken óf het beroep in te trekken. Van 19 tot en met 21 juni 1945 is daarover langdurig vergaderd. Consulent ds. Bloemkolk vond dat kandidaat Arnold, door zich vrij te maken, in feite de band met de Gereformeerde Kerk van Vrouwenpolder had verbroken.
Aan het eind van de vergadering op 21 juni viel de definitieve beslissing. De kerkenraad maakte zich vrij met één stem tégen en één onthouding. ‘(…) De kerkeraad, na de gemeente gehoord te hebben, besluit [na de toeleidende redenen vermeld te hebben] a. zich te blijven stellen op den ouden grondslag, nl. Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid en de Dordtse Kerkenordening; b. de kerkelijke gemeenschap op te zeggen met de Generale Synode en alle meerdere vergaderingen en Kerken, welke zich in haar vertegenwoordigd achten, totdat – geve de Heere – de Generale Synode de gewraakte besluiten en tuchtmaatregelen moge hebben teruggenomen en aldus het thans verbroken kerkverband wordt hersteld; c. kerkelijke gemeenschap te zoeken met al die Kerken, welke zich willen stellen en metterdaad stellen op den door den kerkeraad gehandhaafden grondslag’ (…).
Het besluit van de kerkenraad werd vervolgens aan de op 22 juni 1945 bijeengeroepen gemeentevergadering voorgelegd. De meerderheid van de gemeenteleden stemde tégen het besluit van de kerkenraad en bleef in de Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder. Een behoorlijke minderheid volgde de grote meerderheid van de vrijgemaakte kerkenraad en vormden de vrijgemaakte Gereformeerde Kerk, met toen in totaal rond de 190 leden.
Dat de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk trachtte de vrijgemaakte broeders en zusters terug te roepen spreekt voor zich. Men stuurde een brief rond, die bij gereformeerden en vrijgemaakten in de bus gegooid werd. Dit schrijven was ondertekend door de consulent van Vrouwenpolder, ds. M.W.J.C. de Kluis (1900-1975) van Serooskerke, en door drie kerkvisitatoren, namelijk de predikanten A. Koning (1895-1967) van Sint Laurens, G. Smeenk (1904-1971) van Vlissingen en J.E. Visser (1899-1989) van Domburg en Westkapelle.
In de brief merkten ze op dat ze geschokt waren door het besluit van de meerderheid van de kerkenraad, ‘dat beteekent een breken met het verband, met de gemeenschap der Gereformeerde Kerken. We betreuren dat niet alleen ernstig, maar wij zeggen u uit het diepst van ons hart: DIT IS ZONDE VOOR GOD’. In hoeverre dit schrijven én de artikelen in de Zeeuwse Kerkbode invloed op de vrijgemaakte gemeenteleden had, is niet precies duidelijk.
De kerkelijke goederen.
Uiteraard volgde een juridisch gevecht om de kerkelijke goederen (de kerk, het archief, de gelden, enz.). Op grond van het feit dat de meerderheid van de kerkenraad zich had vrijgemaakt werden de kerkelijke goederen door de rechter aan de vrijgemaakte kerk toegewezen. Het betekende dus onder meer dat de kerk aan de Schoolstraat 9 in het vervolg bij de vrijgemaakte Kerk in eigendom was.
3. Een nieuwe kerk (1953).
Aanvankelijk kerkten de gereformeerden en de vrijgemaakten, tót de uitspraak van de rechter, gezamenlijk in de kerk aan de Schoolstraat, zij het dat zij aparte diensten hielden. Maar toen de definitieve uitspraak van de rechter bekend werd was dat meteen afgelopen: ‘Per 1 februari 1952 stond de gemeente op straat’. Vandaar dat de kerkenraad op zoek ging naar een vervangende locatie. De kerkenraad van de hervormde gemeente stelde zijn kerkgebouw gastvrij ter beschikking van de gereformeerden.
Intussen maakte de kerkenraad plannen voor de bouw van een nieuwe kerk-met-pastorie. Een rondgang door de gemeente (‘Kerk dicht, beurzen open’) leverde meteen al ruim fl. 32.000 aan toezeggingen op, terwijl de generale ‘Deputaten voor Hulpverlening aan Gescheurde Kerken’ een bedrag van fl. 37.500 toezegden, in totaal dus al bijna fl. 70.000! Architect Rothuizen uit maakte de plannen voor de bouw van een kerk met een pastorie op de toenmalige Korteweg, later Fort den Haakweg geheten. De aanbesteding werd op 12 december 1952 gehouden en de fa. Walraven uit Middelburg was de laagste inschrijver, zodat die de kerk voor fl. 67.800 zou gaan bouwen.
In gebruik genomen.
De mooie kerk werd op donderdagavond 19 november 1953 in gebruik genomen. De voorganger in de dienst was ds. Okke Jager (1928-1992), die in 1952 intrede had gedaan en tot 1956 aan de kerk te Vrouwenpolder verbonden bleef. Hij preekte bij de ingebruikneming van de kerk naar aanleiding van Openbaring 17 vers 8 (“Het beest dat gij gezien hebt was en is niet”).
Aanvankelijk was in de kerk een elektronisch orgel geplaatst, dat niet altijd vlekkeloos functioneerde. Na jarenlang de gebreken van het instrument te hebben aangehoord ging de gemeentevergadering in februari 1964 akkoord met de aanschaf van een heus pijporgel van ongeveer fl. 25.000. Het jaar daarop kon het nieuwe instrument – gebouwd door de fa. Pels en Zoon – worden geplaatst.
Na verloop van tijd kwam er steeds meer ruimtegebrek, niet alleen in de kerk zelf, maar ook voor wat betreft de bijgebouwen. Architect Jobse uit Vlissingen maakte plannen voor een kerkelijk centrum, de aannemer ging aan de slag en zo kon de Ontmoetingsruimte in februari 1972 in gebruik genomen worden.
4. Afgestoten (2004).
Uiteindelijk werden in het kader van het Samen-op-Wegproces ook in Vrouwenpolder de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente in mei 2004 samengesmolten tot de Protestantse Gemeente Vrouwenpolder. Op zondag 2 mei 2004 werd in de gereformeerde kerk de laatste dienst gehouden. Vanaf de week daarop werd gekerkt in de voormalig hervormde kerk, ook aan de Fort den Haakweg, die ter gelegenheid van het samengaan was omgedoopt tot ‘Pelgrimskerk’, waarbij in 2004 een bijpassende ruimte werd gebouwd, ‘De Ontmoeting’.
Een historisch overzicht betreffende de kerk van Vrouwenpolder.
Over de geschiedenis van de nieuwe kerk en van het kerkelijk leven aan de Fort den Haakweg stelde ds. L.J.G. IJkel – van 1969 tot 1974 gereformeerd predikant te Vrouwenpolder – een mooi boekje samen, dat in 2015 verscheen onder de titel ‘Een huis van hout en steen’. Een kleine geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Vrouwenpolder tussen 19 november 1953 en 2 mei 2004’. Naast een kort overzicht van de voorgeschiedenis van de Gereformeerde Kerk ter plaatse, worden onder meer ook de predikanten aan het woord gelaten die hun herinneringen aan de kerk te Vrouwenpolder ten beste geven. In het interessante boekje kunt u de geschiedenis van deze kerk uitvoerig lezen!
De in kleur geïllustreerde publicatie is nog steeds verkrijgbaar via e-mail: marliencorbijn@zeelandnet.nl. De prijs is € 6,50 (zolang de voorraad strekt).
Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder.
Bronnen onder meer:
L. Bouma (e.a. red.), Zeeuwsch Kerkblad. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Middelburg, 1903 tot 1913
Joh. Francke, Uit kracht der waarheid vrijgemaakt. De geschiedenis van de Vrijmaking binnen de Gereformeerde Kerken in Zeeland in 1945. Terneuzen, 1978
J. Geerse (e.a.), Telt haar torens. De Geschiedenis van de Vrijmaking der Gereformeerde Kerk te Vrouwenpolder. Vrouwenpolder, 1956
P.J.W. Klaarhamer (red.), Zeeuwsche Kerkbode. Weekblad gewijd aan de belangen der Gereformeerde Kerken. Middelburg, de jaargangen 1887 tot 1893 en 1915 tot 1924. De jaargangen na 1893 stonden deels onder redactie ds. L. Bouma.
A. Koning e.a., Broeders en Zusters in onzen Heere Jezus Christus, Leden der Gereformeerde Kerk van Vrouwepolder. Vrouwenpolder, 1945
N.N., Acta van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, 1914
J.C. Rullmann, De Doleantie in de Nederlandsch Hervormde Kerk der Negentiende Eeuw. Amsterdam, 1917
L.J.G. IJkel, Een huis van hout en steen. Een kleine geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Vrouwenpolder tussen 19 november 1953 en 2 mei 2004. Apeldoorn, 2015
© 2017. GereformeerdeKerken.info
(Met dank aan ds. L.J.G. IJkel voor de medewerking.)