De Gereformeerde Kerk te Drachten (4)

Deel 4 – Oorlog en Vrijmaking (1940-1945).

Inleiding.

In deel 1 (de jaren 1844-1892) beschreven we onder meer de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, de ingebruikneming van de Noorderkerk en de ambtsperioden van de eerste predikanten, van wie ds. Scheuning ten Have lang aan de kerk van Drachten verbonden bleef –  te lang?

Kaart: Google.

In deel 2 (de jaren 1892 tot 1929) verhaalden we over de relatief rustige jaren die daar op volgden: het predikantschap van ds. Oegema, ds. Siertsema, ds. Hakman en ds. Kuiper en natuurlijk de ingebruikneming van de tweede kerk in 1925, de Zuiderkerk aan de toenmalige Zuiderstraatweg. In deel 3 beschreven we de rampzalige jaren 1929 tot 1940, waarin de kerk van Drachten verscheurd werd door interne problemen.

De eerste tijd in 1940.

Het was te begrijpen dat na de rampzalige jaren tussen 1929 en 1940 ‘de liefde voor de kerk verkoelde en ook de koorden der portemonnee gesloten werden’, zoals Gietema schreef. De financiële zorgen waren groot, ook verergerd door de economische crisis die de wereld in die jaren trof. Er waren gemeenteleden die hun kerkelijke bijdrage niet meer betaalden, omdat ze het oneens waren met beslissingen van de kerkenraad. Dat de financiën daardoor in het slop raakten is licht te begrijpen: de kerkenraad had al die jaren de handen vol gehad aan het beheersen van de kerkelijke crisis en nauwelijks tijd gehad om de financiën in het gareel te krijgen.

Vandaar dat op 17 juni 1937 – nog midden in de kerkelijke troebelen – een nieuwe, uit twintig leden bestaande Commissie van Beheer werd geïnstalleerd. Deze moest trachten de financiën op orde te brengen, ‘maar het was vaak ploegen op de rotsen’. De driemaandelijkse kerkelijke bijdragen bedroegen in 1928 fl. 13.136, maar liepen geleidelijk terug naar fl. 8.466 in 1940. De kerk kreeg met tekorten te maken. Er moest bezuinigd worden. Maar hoe? De commissie stelde voor om in de vacante periode gedurende dertien zondagen geen predikanten te vragen om voor te gaan, maar ouderlingen een preek te laten lezen. Een maatregel die de kerkelijke meelevendheid niet zou bevorderen, zodat de kerkenraad daarmee niet akkoord ging. Wel liepen in de jaren tussen 1928 en 1940 de schulden terug; deze bedroegen respectievelijk fl. 56.810 en fl. 40.765.

Weer twee predikanten.

Ds. D. Ringnalda (1899-1976).

Het was dan ook met grote blijdschap dat de kerkenraad van ds. D. Ringnalda (1899-1976) van Weesp bericht kreeg dat hij de roeping van de kerk van Drachten had aangenomen. Ds. Ringnalda wist van de toestanden in de Drachtster kerk, want de kerkelijke problemen waren ook in de landelijke pers (en niet alleen de kerkelijke!) breed uitgemeten en wie wilde zich vrijwillig in een wespennest begeven? In ieder geval wilde ds. Ringnalda dat. ‘Tranen hadden broeders ouderlingen in de ogen toen het blijde nieuws werd vernomen’. Op 3 november 1940 deed ds. D. Ringnalda intrede in de kerk van Drachten, na ’s ochtends bevestigd te zijn door zijn broer ds. A. Ringnalda (1895-1945), geestelijk verzorger van de Stichting Veldwijk.

Nadat ds. Staal per 1 mei 1941 met emeritaat ging kon ook de tweede predikant worden beroepen. Dat ging niet van een leien dakje. Ds. B. Bouma (1899-1988) van Noordwijk aan Zee werd beroepen, maar bedankte. Toen ds. Ringnalda ‘ietwat ontmoedigd’ met vakantie vertrokken was naar zijn vroedere woonplaats Weesp, ontmoette hij daar zijn vroegere classis-collega ds. J.A. Schep (1897-1972) van ‘het deftige Bussum’. Ds. Ringnalda vroeg hem of hij dan misschien een goede dominee voor Drachten wist. Ds. Schep antwoordde: ‘Dan moet je mij beroepen!’. De volgende zondag stond ds. Schep op uitnodiging van de kerkenraad voor een ‘proefpreek’ op de preekstoel en enkele dagen later, op Koninginnedag 31 augustus 1941, werd hij bij acclamatie beroepen. Niemand had daartegen bezwaar.

Uiteraard nam ds. Schep het beroep aan en zo werd hij op 19 oktober 1941 door ds. Ringnalda in het ambt bevestigd en de week daarop, 26 oktober, deed hij intrede: ‘Toen u zocht, vond u niet, toen u niet zocht, vond u’, zo begon hij zijn toespraak. ‘Wie had kunnen denken dat Drachten weer zulke predikanten van zulk formaat zou ontvangen’, schreef Gietema in zijn ‘Geschiedenis’. Ds. Ringnalda had bovendien een deftige zwarte toga met witte bef. Hij had er zelfs nog één over! Toen collega ds. Schep naar Drachten kwam was deze dus ook meteen voorzien!

Ds. J.A. Schep (1897-1972).

De predikanten hadden zeker in de begintijd hun handen vol aan het op orde brengen van de gemeente, te trachten het vertrouwen te winnen, ook van hen die nog steeds problemen hadden met de uitspraken van de generale synode in de kwesties die de kerk de voorgaande jaren in hun greep hielden. ‘Men is steeds de bezwaarden tegemoetgekomen tot de uiterste grens’. Veel werd in de smalle kerkenraad vergaderd over de aanpak van de problemen (acht van de eenendertig ‘smalle’ kerkenraadsvergaderingen waren ‘bijzondere’ vergaderingen, die uitsluitend over de kerkelijke problemen van de voorgaande jaren gingen). Bezwaarden werden daar uitgenodigd of kwamen gezamenlijk; er werd zelfs serieus gesproken over ‘eerherstel’.

Maar eind maart 1941 waren er nog steeds tweeënvijftig gezinshoofden die weigerachtig waren hun kerkelijke bijdrage te voldoen, en vijfendertig anderen die wel weer wilden gaan betalen maar de achterstallige bijdragen níet wilden voldoen. Zelfs tot 1945 werd aan weigerachtigen nog een brief gestuurd om het alsnog goed te maken. Velen hebben het dat jaar toen met de kerk in orde gemaakt.

De Tweede Wereldoorlog.

Allerlei maatregelen werden door de Duitsers ingevoerd die het er ook voor de kerk niet makkelijker op maakten. De kerkenraadsvergaderingen van de brede kerkenraad moesten bij de Duitsgezinde Procureur-Generaal worden aangevraagd. Ook moest aanvankelijk worden opgegeven waarvoor gecollecteerd werd: de kerkenraad vroeg daarover advies aan de Generale Deputaten voor de Correspondentie met de Hooge Overheid; zij adviseerden voorlopig geen stappen te ondernemen. De NSB stelde de ‘Winterhulp’ in, bedoeld om de behoeftigen door middel van financiële en materiële hulp onder haar invloed te brengen. De Diaconie was daar tégen en adviseerde ‘de eigen armen’ dringend zich niet om bijstand tot de Winterhulp te wenden. Ook de beide kerkgebouwen moesten verduisterd worden. Op de consistorie moest het bordje ‘Verboden voor Joden’ hangen, tenzij het uitsluitend om kerkelijke vergaderingen ging. Het bordje heeft er niet gehangen.

‘Het heeft er niet gehangen’.

Ondertussen werd besloten dat de beide predikanten zouden trachten de kerkelijke problemen uit de jaren ’30 tot een goed einde te brengen. Zij tweeën zouden de bezwaarden uit die tijd (ze waren er nog steeds!) bezoeken en trachten ook met hen tot vreedzame verhoudingen te komen. In verband met het grote belang van die bezoeken werd eerst een korte gebedssamenkomst met de ouderlingen belegd. Toch waren de resultaten van al dat moeilijke werk gering. Nogal wat gezinnen onttrokken zich in 1942 aan de Gereformeerde Kerk van Drachten.

Hulppredikanten.

In de oorlogsjaren waren trouwens achtereenvolgens zes hulppredikanten aan de kerk van Drachten verbonden. Van januari 1940 tot oktober 1941 was als hulppredikant werkzaam kandidaat D. Kuiper (1911-1981); nadat ds. Schep aan de kerk van Drachten verbonden werd vertrok hij als predikant naar Kollum. Kandidaat Kuiper was door de kerkenraad gerechtigd alle smalle kerkenraadsvergaderingen bij te wonen, werd zelfs op voorstel van ds. Ringnalda benoemd scriba van de smalle kerkenraad en nam deel aan de afwikkeling van tuchtgevallen.

Van juli 1942 tot september 1943 was kandidaat R. de Roos (1914-1989) als hulppredikant aan de kerk van Drachten verbonden. Dat kwam goed van pas, want in die tijd – van 6 oktober 1942 tot 15 april 1943 – moest ds. Ringnalda onderduiken om uit handen van de bezetter te blijven.

Ds. S.E. Wesbonk (1897-1992).

In januari 1943 kreeg Drachten zelfs een tweede hulppredikant in de persoon van ds. S.E. Wesbonk (1897-1992). Toen 35.000 inwoners van IJmuiden geëvacueerd moesten worden kwamen vandaar ook honderdtien gereformeerden naar Drachten, samen met ds. Wesbonk, die daar van 1932 tot 1948 werkzaam was. Hij voelde zich als geboren Fries prima op zijn plaats in Drachten. De kerkgangers luisterden graag naar zijn preken. De verzetsstrijder Pieter Wybenga (in de oorlog ‘Geale’) stelde de kerkenraad toen voor op Paasmaandag 26 april 1943 kandidaat Wesbonk te laten preken in een Friese dienst. De mannenbroeders waren er echter in grote meerderheid op tegen. Desgevraagd deelden de broeders mee dat het besluit wegens principiële kerkrechtelijke bezwaren genomen was. Die kerkrechtelijke bezwaren golden kennelijk niet toen op 27 juli 1943 wél toegestaan werd een jeugddienst in het Fries te houden, die echter beslist geen gewone kerkdienst mocht heten.

Hoe dan ook, behalve de genoemde drie hulppredikers kwamen ook de volgende hulppredikers naar Drachten: missionair predikant ds. H. van den Brink (1904-1982) van april 1944 tot en met september 1945 (hij verving zijn zwager ds. Ringnalda), kandidaat A.J. de Bakker (1916-1986) van december 1944 tot en met januari 1945 (hij kwam naar Drachten in de plaats van ds. Van den Brink), en missionair predikant ds. P.G. van Berge (1914-1998), die van 20 januari tot 18 juni 1945 aan de kerk van Drachten verbonden was, als opvolger van kandidaat De Bakker. Toen de oorlog uitbrak hadden de missionair predikanten Indië verlaten en keerden – ‘toen de weg naar Indië weer open lag’ – naar het zendingsveld terug.

Ds. A.J. de Bakker (1916-1986) rond 1950.

Een derde predikant?

Een derde predikant werd zo langzamerhand noodzakelijk geacht. De kerk van Drachten telde inmiddels 2.600 leden. Daarom werd in 1943 door kerkenraad en Commissie van Beheer afgesproken de gemeente rond te gaan om te zien in hoeverre dit plan door de leden ook financieel werd ondersteund. Om een derde predikant te kunnen beroepen zouden de kerkelijke bijdragen met minstens fl. 3.250 verhoogd moeten worden. Het resultaat van de ‘actie’ was echter dat slechts 248 gezinshoofden de bijdragen met fl. 2.400 konden of wilden verhogen. 446 gezinshoofden konden of wilden niet verhogen. Speelden daarbij, behalve de moeilijkheden in de voorgaande periode, ook een rol de donkere wolken die zich in die tijd over de ‘leergeschillen’ boven de Gereformeerde Kerken samenpakten?

De Noorderkerk met de pastorie.

Ook een in diezelfde tijd gehouden actie om financiële middelen te verkrijgen voor de aanschaf van twee nieuwe kerkorgels werd gestaakt: de Zuiderkerk had nog steeds geen orgel (Crescendo blies daar elke zondag de begeleidende muziek) en het orgel in de Noorderkerk was aan vervanging toe. Daarom was in de kerkenraad (met een krappe meerderheid van twaalf tegen tien stemmen!) besloten tot de vorming van een orgelcommissie die een en ander zou moeten regelen. Maar in verband met de tijdsomstandigheden – de oorlog – en omdat bovendien geen geschikt orgel leverbaar was, werd de actie in maart 1943 stopgezet.

De liturgie flink aangepast.

Kort na de intrede van ds. Schep stelden beide predikanten in 1941 enige veranderingen in de liturgie voor.

(1) Ten eerste werd afgesproken dat het gebed door alle mannen in de kerk staande zou worden aangehoord. (2) Na de lezing van de Tien Geboden en de Apostolische Geloofsbelijdenis zou de gemeente staande gaan zingen. Maar als gastpredikant moest je daarvan natuurlijk wel op de hoogte zijn. En dat was hulpprediker ds. Van den Brink enkele maanden later kennelijk niet; hij verzocht de gemeente de Geloofsbelijdenis ‘staande aan te horen’. Dat was niet de bedoeling, tikte de kerkenraad hem na de dienst vriendelijk op de vingers. (3) Sinds 1844 was in de kerk van Drachten – en daar niet alleen – een voorlezer actief. Deze las vanaf ‘het voorlezersbordje’ voor de preekstoel de Wet en deed de Schriftlezing. Deze gewoonte werd zonder dat iemand er bezwaar tegen maakte afgeschaft. Gietema herinnerde zich dat het voorlezersbordje daarna nog tweemaal werd gebruikt: ten eerste op 28 mei 1945 toen ds. T.H. Meedendorp (1901-1982) van Ureterp namens de classis weigerde een classicale boodschap voor te lezen waarin de gemeente opgeroepen werd de ‘schismatieke bijeenkomst’, waar de ‘vrijgemaakte’ ds. Douwe van Dijk (1887-1985) van Groningen zou spreken over de noodzaak van Vrijmaking, niet bij te wonen; de bijeenkomst werd trouwens in de Christelijke Gereformeerde kerk gehouden.

Ds. D. van Dijk (1887-1985) van Groningen kwam in Drachten voorlichting geven over de Vrijmaking.

Meedendorp was zelf ook bezwaard, wilde dus aan die waarschuwing niet meewerken en weigerde de afkondiging voor te lezen. Vandaar dat een van de ouderlingen het deed.

De tweede keer dat het voorlezersbordje nog werd gebruikt was op 8 juli 1945, toen ds. J. Wijmenga (1894-1951) van Scheveningen in de Noorderkerk voorging. Niet omdat hij iets weigerde of zo, maar omdat zijn gezondheid niet toestond meer te doen dan strikt nodig. ‘Toen stond ouderling J. Gietema voor het bordje’. (4) De vierde wijziging in de liturgie was de collecte. Deze werd normaliter net als op veel andere plaatsen tijdens de preek gehouden (sic!), maar in 1941 werd afgesproken dat de predikant tijdens de collecte zou wachten met spreken.

Ds. Ringnalda vertrekt (1944).

In januari 1944 ontving ds. Ringnalda een beroep van de kerk te Amsterdam-Centrum. ‘Sterke banden trekken naar de hoofdstad’, schreef Gietema. Op 26 maart 1944 nam de kerk van Drachten afscheid van ‘de zeer geliefde dominee, nog steeds hoog geacht om de verscheurde kerk in 1940 te komen dienen’. Ds. Schep beschreef hem als iemand met eigenschappen als ‘besluitvaardigheid, soepelheid, humor en daarnaast grote ernst’. De predikant had het niet makkelijk met zijn beslissing. Hij beloofde: ‘Broeders, ik blijf met zulke banden aan Drachten gehecht; ik wil hier elk jaar komen preken, zonder bezwaar der schatkist. Pro Deo’.

De kerkelijke verdeeldheid met woorden bestreden.

In de jaren ’30 waren in de Gereformeerde Kerken meningsverschillen ontstaan over verscheidene punten betreffende de leer. Onderwerp van de discussie waren onder meer de pluriformiteit van de kerk (bestaat naast en buiten de Gereformeerde Kerken nóg een ware kerk?), hoe men dacht over doop en Verbond, over de ‘algemene genade’, over de onsterfelijkheid van de ziel en over de vereniging van de beide naturen (‘God en mensch’) in Christus. Voor- en tegenstanders – meest, maar lang niet alleen, theologen – bestookten elkaar daarover in de kerkelijke pers, waarbij het er helemaal niet altijd zachtjes aan toe ging.

Door die publicaties raakten de gemoederen overal in het land steeds meer verhit. Ook in de Drachtster kerk werd stijgende onrust gesignaleerd. Ds. Schep liet daarom in zijn preken niet alleen ‘de noden van land en volk’ aan de orde komen, maar ook die van de kerken. Zo preekte hij volgens Gietema op 23 juli 1944 over 1 Corinthiërs 1 de verzen 11 tot 13: “Er zijn twisten onder u: ik ben van Paulus, ik van Apollos en ik van Cefas en ik van Christus”. In zijn preek daarover, met als thema ‘Partijzucht in de kerk rondom mensen’, schetste hij dat de strijd om de Waarheid Gods ontaard was in een strijd om bepaalde personen. ‘Kampen noch de VU maken ons zalig. (…) God zij onze Kerken genadig, onze Drachtster kerk. Amen’. In die dienst liet ds. Schep zingen psalm 122 vers 3 en psalm 133 vers 3.

Op 27 augustus 1944 bad ds. Schep dat de ‘scheurmakers’ tot inkeer zouden komen (overigens tot ergernis van velen in de kerk). Op 3 september dat jaar preekte hij uit Efeze 4 vers 3: ‘U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes, door de band des Vredes’. In die preek wees hij er op dat ‘wij één kudde schapen zijn, een eenheid, met één zelfde herder, op éénzelfde heide en éénzelfde weg, uit éénzelfde kooi, gaande achter die ene zelfde Herder. Alle groepsvorming in de kerk is uit de duivel. Ze is het breekijzer zetten in de eenheid der kerk. Groepsvorming wil imponeren door het getal. Gemeente, wees gewaarschuwd tegen ieder die groepsvorming wil. Hebt ge nóg niets geleerd door het verleden? De kerkeraad zal de schuldige naar de orde vermanen’.

De gereformeerde Zuiderkerk (foto: Reliwiki, Marlie van Oostveen).

Op 1 oktober 1944 handelde zijn preek in de middagdienst over Zondag 39: ‘Het gezag in de kerk’. Als inleiding op zijn preek waarschuwde hij: ‘Ik móet spreken over het gezag in de kerk van Christus. Dat is roeping, vooral nú! Neem geen ergernis waar ik geen ergernis geef’. Hij ging verder met er op de te wijzen dat de kerkenraad niet regeerde bij de gratie van ‘het ambt der gelovigen’, maar dat Christus de kerkenraad regeermacht geschonken had, desnoods dwars tegen de begeerte der gemeente in. ‘Tegen de kerkenraad opstaan is revolutie, is opstand tegen het wettig gezag’. En: ‘Wie het wettig gezag van de generale synode ‘hiërarchie’ noemt, maakt zich schuldig aan schelden’.

Ook hulpprediker ds. Van den Brink hield de kerkelijke spanningen niet buiten zijn preken. Op Oudjaarsavond van 1944 (de landelijke Vrijmaking was op 11 augustus dat jaar begonnen toen dr. Schilder in Den Haag zijn ‘Acte van Vrijmaking’ had voorgelezen) sprak hij: ‘1944 is als een stormwind door onze vingers heen geglipt. Scheuring in de kerk is een bittere aanklacht. Wat een ontnuchtering voor onze dochterkerken, nu de moederkerk zich verscheurt om geringe dogmatische geschillen en kerkrechtelijke nuanceringen’.

Ds. Schep krijgt een beroep.

Eind september 1944 ontving ds. Schep een beroep van de door de Vrijmaking geheel verscheurde Gereformeerde Kerk te Assen. Aanvankelijk werd zijn beslissing uitgesteld, maar in februari 1945 werd de roeping aangenomen. Omdat hij meende dat in de Drachtster kerk geen acuut gevaar voor een kerkscheuring bestond kon hij dat beroep aannemen. Pas op 20 mei 1945 preekte hij afscheid.

Bevrijd!

Want nog daarvóór werden ‘de boeien van de Duitse tyrannie verbroken. Zaterdag 14 april 1945 rolden de Canadese tanks Drachten binnen. De zondag was vol van rumoer. Kerkdiensten werden niet toegestaan, daarvoor was de toestand nog te onzeker. Maandag 16 april werd nu als zondag gevierd. De morgendienst in de Noorderkerk werd een onvergetelijke dienst. Alleen al de gezongen psalmen op het psalmbord gaven duidelijk aan de onuitsprekelijke blijdschap en grote dank voor Gods geschonken genade in de bevrijding’: psalm 66 vers 4; psalm 119 vers 33; psalm 118 de verzen 4, 6 en 11; en psalm 105 vers 24.

In de Zuiderkerk preekte hulpprediker ds. P.G. van Berge. Zijn tekst was uit psalm 66 vers 20: ‘Geloofd zij God, die mijn gebed niet heeft afgewend, noch zijne goedertierenheid van mij’.

Ds. P.G. van Berge (1914-1998) op latere leeftijd.

Eerst werd echter in beide kerken voorgelezen een kanselboodschap van de gezamenlijke Kerken, waarin gewezen werd op ‘de oordelen die gekomen waren door onze ongerechtigheid’; werd God lof en dank gebracht voor het sparen van Oranje; werd weemoed uitgesproken over allen die heengingen, ‘ook in de concentratiekampen en het onrecht de Joden aangedaan’; werd opgeroepen om zich ‘te bekeren in Christus, de Weg en de Waarheid’, dat geen individuele wraakneming mocht worden ondernomen of gekoesterd; dat rechtshandhaving aan de overheid voorbehouden was! Dat de geestelijke strijd tegen ‘de macht van heidendom en stofaanbidding’ voortgezet zou worden.

In de Noorderkerk sprak na de dienst een ondergedoken ‘zoon van Israël’. Hij bedankte ook namens zijn volksgenoten allen die geholpen hadden de ondergedoken Joden uit handen van de vijand te houden. Hij getuigde daar van zijn eigen bekering en zijn belijdenis doen in 1943, in de Noorderkerk.

De in beide kerken gehouden collecte voor de nabestaanden van de gevallen strijders van Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten bracht bijna fl. 5.000 op.

Afscheid van ds. Schep.

Op Eerste Pinksterdag, 20 mei 1945, preekte ds. Schep afscheid. In zijn preek vroeg hij de gemeente alles op alles te zetten om in deze tijd van kerkelijke spanningen als gemeente bij elkaar te blijven: ‘Uit elkaar gaan móógt ge niet, ook niet tijdelijk, tenzij de kerk geen kerk des Heren mocht zijn, tenzij er fundamentele kwesties met voeten worden getreden. Wat ons verbíndt in de kerk is oneindig meer dan wat ons verdeelt’. Maar ook in de Drachtster kerk was de slagschaduw van de Vrijmaking al te bemerken.

De Vrijmaking te Drachten (8 juni 1945).

De schorsing in 1943 van prof. Schilder van Kampen – die zich niet wilde onderwerpen aan de door de synode genomen besluiten aangaande de leergeschillen – veroorzaakte ook in de kerk van Drachten onrust. Aanvankelijk was ds. Schep trouwens een trouwe aanhanger van Schilder. Zo weigerde hij bijvoorbeeld een ‘voorlichtingsvergadering’ over de leergeschillen te bezoeken, waar synodelid dr. K. Dijk (1885-1968) zou spreken.

Dr. K. Dijk (1885-1968).

Toen echter de kerk van Siegerswoude bij de classis een bezwaarschrift indiende tegen de schorsing van prof. Schilder, werd ds. Schep aangewezen dat bezwaarschrift te onderzoeken en daarover op de classis te rapporteren. Door de leergeschillenkwestie diepgaand te bestuderen kwam hij tot de overtuiging dat de zaak anders lag dan hij eerst altijd gedacht had. Als gevolg daarvan stelde hij op de Drachtster kerkenraad voor in een schrijven aan de synode het schorsingsrecht van de synode te erkennen, maar tóch te vragen om opheffing van de schorsing van dr. Schilder. Het zou de spanningen in de kerk aanzienlijk kunnen verminderen. Wel moest dan onder meer aan twee voorwaarden voldaan worden: (1) prof. Schilder diende een uitvoerig bezwaarschrift tegen de synodebesluiten aan de synode te sturen (hij diende de door de kerkorde voorgeschreven ‘kerkelijke weg’ te gaan); (2) prof. Schilder moest geen brieven meer aan de kerkenraden sturen, zoals hij tot dan toe enkele keren had gedaan. De kerkenraad was het met het voorstel eens.

Een vraag waar de kerkenraad zich ook voor gesteld zag, was de ‘ligging’ van de te beroepen opvolger van ds. Ringnalda en later ook die van ds. Schep. Hoe moest diens houding ten aanzien van de synodebesluiten zijn? De kerkenraad vond uiteindelijk dat de nieuwe predikant pal achter de synode moest staan.

Nadat op 11 augustus 1944 in Den Haag de ‘Vrijmakingsvergadering’ had plaatsgehad, begonnen zich langzamerhand ook in Drachten de tegenstellingen toe te spitsen. Op 8 september 1944 schreef iemand aan de kerkenraad, dat het hem onmogelijk was de komende zondag het avondmaal te vieren omdat hij voor 100% achter de afgezette en geschorste predikanten stond en hoopte dat men ook in Drachten de ‘Acte van Vrijmaking’ zou tekenen.

Langzamerhand kwamen meer brieven van die strekking binnen. Als gastpredikanten op de Drachtster kansels op een of andere manier duidelijk sympathie met prof. Schilder betuigden, volgden ogenblikkelijk  bezwaarschriften van gemeenteleden. Gastpredikanten kregen in het vervolg dan ook een briefje thuis waarin stond dat – als zij de uitnodiging tot een preekverzoek aannamen – zij beloofden zich op de preekstoel buiten de kerkelijke strijd te houden. Maar ook als ds. Schep gepeperde uitdrukkingen gebruikte (‘Scheurmaken is erger dan doodslag’ en ’groepsvorming is duivelswerk’), ook dan regende het protestbrieven aan de kerkenraad.

Verder kwamen lange schriftelijke verhandelingen over de kerkelijke troebelen bij de kerkenraad op tafel, geschreven door theologisch onderlegde gemeenteleden, waarvan de grondige beantwoording door de kerkenraad veel inspanning en tijd kostte.

Op 2 april 1945 werd door een gemeentelid aan de kerkenraad gevraagd een van beide kerken te mogen gebruiken voor een vergadering waarin een ‘bezwaarde’ predikant voorlichting zou geven over de heersende leergeschillen. Dat verzoek werd door de kerkenraad geweigerd. Maar wel degelijk werd contact gezocht met de groep bezwaarden om over de problemen te spreken, ten einde een kerkscheuring in Drachten te voorkomen. Zo spraken de drie predikanten (ds. Schep en de hulppredikanten Van den Brink en Van Berge) op 5 april en 9 april 1945 langdurig en diepgaand met een van de meest invloedrijke personen van de anti-synodegroep.

Toen kwam de bevrijding; ieder had even andere zaken aan zijn of haar hoofd dan de leergeschillen. Maar meteen na het vertrek van ds. Schep, in mei 1945, werd – we schreven het hierboven al – door tegenstanders van de synode in de christelijke gereformeerde kerk een debatavond georganiseerd, waar de op 25 september 1944 vrijgemaakte ds. Douwe van Dijk uit Groningen de Vrijmaking verdedigde. Ook de gereformeerde kerkenraad werd uitgenodigd. Deze antwoordde daarop met een waarschuwing aan de gemeenteleden die vergadering niet te bezoeken.

De kerkenraad wilde de voorlichting over de leergeschillen uiteraard in eigen hand houden, in plaats van deze over te geven in handen van ‘buitenstaanders’. Tweemaal sprak ds. Van den Brink de gemeente over dit onderwerp toe; ook werd zij een keer door ds. Ringnalda voorgelicht (toen inmiddels predikant te Amsterdam), en eenmaal door synodelid dr. L. van der Zanden (1897-1961) van Groningen.

Dr. L. van der Zanden (1897-1961).

Ondanks de waarschuwingen van de kerkenraad op 28 mei 1945 de ‘bezwaarde’ voorlichtingsvergadering met ds. D. van Dijk niet te bezoeken, gingen misschien wel juist daardóór velen richting de christelijke gereformeerde kerk om uit nieuwsgierigheid te horen wat daar besproken werd. In ieder geval kwam een week later een door 79 personen ondertekend schrijven bij de kerkenraad binnen, waarin werd gevraagd ‘zich voorlopig vrij te maken van de uitspraken, beslissingen en handelingen van de synode, en de eenheid te zoeken met die kerken, die voor hun samenleving geen andere grondslag aanvaarden dan die van Gods Woord, de Drie Formulieren van Eenigheid en de Kerkorde’ (waarmee de Vrijgemaakte kerken bedoeld werden).

Ds. W. Reeskamp (1910-1984).

Consulent ds. W. Reeskamp (1910-1984) van Garijp was ziek, kon niet steunen en adviseren. Maar er was haast geboden, want a.s. zondag zou het avondmaal worden gevierd. Vóór die tijd moesten alle tachtig ondertekenaars bezocht en vermaand worden om zich verre te houden van elke schismatieke akte. Hun handtekening moesten ze terugnemen wilden ze zondag aan het avondmaal toegelaten worden. Iets meer dan twintig ondertekenaars namen de handtekening ook terug. De anderen werden gecensureerd en konden de zondag daarop niet aan het avondmaal deelnemen.

In de lokalen van de christelijke school aan het Oosteinde (‘Het Bopperein’!), de school van meester Homan, werd alle gelegenheid gegeven de ‘Acte van Vrijmaking’ die op 11 augustus 1944 in Den Haag door dr. Schilder was uitgesproken, te tekenen. Zo ontstond op 8 juni 1945 ook in Drachten de Vrijgemaakte kerk. De gereformeerde kerkenraad stuurde een vermanend schrijven aan de vijf gemeenteleden die tot ambtsdrager in de Vrijgemaakte kerk gekozen en bevestigd waren, maar kort daarna antwoordden zij – ieder afzonderlijk – dat de gereformeerde kerkenraad niet precies wist waarover hij het had, en dat niet zij, maar híj zich aan de gemeenschap der Gereformeerde Kerken had onttrokken en dat de kerkenraad zich diende te bekeren en zich onder het opzicht van de ‘Gereformeerde Kerk onderhoudende artikel 31 der Kerkenordening’ – de Vrijgemaakte kerk – diende te stellen.

Op 12 juli 1945 kregen alle kerkenraadsleden een schrijven van de Vrijgemaakte kerkenraad waarin gevraagd werd of zij bereid waren zich te stellen onder opzicht en tucht van de kerkenraad der Gereformeerde Kerk te Drachten [c.q. de Vrijgemaakte kerk] en of men zich wilde vrijmaken van de schorsings- en afzettingsbesluiten van de synode. Als de kerkenraadsleden die vragen positief konden beantwoorden, zouden ze in hun ambt gehandhaafd worden, maar anders zouden ze worden afgezet.

Twee weken later vroeg de Vrijgemaakte kerkenraad om medegebruik van een kerkgebouw. De kerkenraad besloot (niet unaniem, maar met vijf stemmen tegen) te antwoorden dat daartoe beide kerken elkaar eerst als Gereformeerde Kerk dienden te erkennen. Daarop werd niet geantwoord.

De meer dan honderd gemeenteleden die zich als eersten vrijmaakten en de diensten van die kerk bijwoonden werden allemaal bezocht. Blééf men bij het ingenomen standpunt van Vrijmaking, dan kreeg men een brief thuis, waarin de kerkenraad met droefheid constateerde dat ze zich niet meer wensten te stellen onder opzicht en tucht van de kerkenraad der Gereformeerde Kerk, en dat de kerkenraad aan de gemeente zou moeten bekendmaken dat zij zich aan de gemeenschap met de Gereformeerde Kerken hadden onttrokken. Vaak kwam antwoord terug, waarin meegedeeld werd dat men juist gereformeerd gebléven was door lid te worden van de Gereformeerde Kerk die zich vrijgemaakt had van ‘de zondige besluiten der generale synode’.

De breuk in de kerkenraad (1 augustus 1945).

‘Op 1 augustus 1945 kwam de breuk in de kerkenraad’, schreef Gietema. Twee ouderlingen en vier diakenen deelden mee dat ze met hun gezinnen overgingen naar de Vrijgemaakte kerk. De mededeling was vervat in een lange brief, die de volgende dag samen met ds. Reeskamp in de Zuiderkerk bestudeerd werd. Er was geen andere mogelijkheid dan op zondag 5 augustus 1945 af te kondigen dat de vijf ambtsdragers ‘metterdaad de gemeenschap met de Gereformeerde Kerken hebben verbroken’.

Gebouw Pro Rege, later de vrijgemaakte Rehobothkerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Toen van mr. Hummelen, de raadsman van de Vrijgemaakte kerkenraad, een verzoek binnenkwam om een minnelijke schikking ten aanzien van het medegebruik van de Noorderkerk en van een der pastorieën, ging de kerkenraad op dat schrijven niet in. De Vrijgemaakten kerkten aanvankelijk in het Gebouw voor Christelijke Belangen ‘Pro Rege’ aan de Torenstraat, maar dat gebouw was ‘voor de grote schare kerkgangers’ niet groot genoeg. Het schrijven was gericht aan de scriba, niet aan de kerkenraad der Gereformeerde Kerk. Vandaar dat de scriba meedeelde dat de brief weliswaar ter kennis gebracht zou worden van de kerkenraad, maar dat de kerkenraad vast en zeker niet zou ingaan op een particulier schrijven aan de scriba.

In 1946 kwam nogmaals een nu correct geadresseerd schrijven binnen waarin gevraagd werd om een minnelijke schikking betreffende de verdeling van de kerkelijke goederen op basis van het wederzijdse aantal leden (2.100 gereformeerd, 650 vrijgemaakt). De kerkenraad deelde mee op het verzoek niet te kunnen ingaan. Kort daarop kwam daarop antwoord binnen, waarin gevraagd werd om de redenen van de weigering te vermelden. De gereformeerde juristen mr. G.A. Grosheide en mr.dr. J. Donner adviseerden ‘uit billijkheidsoverwegingen een tegemoetkoming in geldswaarde’ uit te keren.

Mr. dr. J. Donner (1891-1981).

Streven naar hereniging.

De kerkenraad wilde echter niet direct berusten in het uiteengaan van de Gereformeerde Kerk van Drachten, en nodigde de vrijgemaakte broeders op 1 mei 1950 uit een ‘broederlijke samenspreking’ te houden ‘over al die dingen die ons tot heden gescheiden houden en ook over wat ons plaatselijk gescheiden houdt’. Daarop kwam op 7 juni dat jaar een uitvoerig schrijven van de Vrijgemaakte kerkenraad binnen. Daarin werd meegedeeld dat een samenspreking nutteloos leek. Verder werd in de brief uitvoerig stilgestaan bij de besluiten van de generale synodes met betrekking tot de leergeschillen en over de schorsing en afzetting van de hoogleraren dr. K. Schilder en dr. S. Greijdanus (1871-1948) van Kampen. Ook werd gewaagd van ‘hiërarchie in Christus’ kerk’, waarmee gedoeld werd op het schorsen en afzetten van ambtsdragers ‘met volkomen uitschakeling van de plaatselijke kerk’. Het schrijven eindigde met de oproep zich alsnog ‘vrij te maken van de zondige synodebesluiten’. ‘Lokt ons níet in gevangenschap terug!’. De kerkenraad beantwoordde dat schrijven met een korte reactie.

Intussen kochten de Vrijgemaakten het Gebouw voor Christelijke Belangen ‘Pro Rege’ aan de Torenstraat. Omdat het gebouw eigendom was van de Gereformeerde Kerk van Drachten, werd overeenkomstig de statuten en de reglementen van de aankoopsom een evenredig deel aan de Gereformeerde Kerk uitbetaald.

Ds. B. Slingenberg (1908-1975) was predikant in de wijk Noord.

Ondertussen was het beroepingswerk weer ter hand genomen. Dit had resultaat. Al vrij spoedig werden twee predikanten beroepen die de roeping aannamen: ds. B. Slingenberg (1908-1975) van Bierum, en ds. P.J.O. de Bruijne (1903-1981) van Uithoorn. Daarover in het volgende hoofdstuk meer.

Ds. P.J.O. de Bruijne (1903-1981) was predikant van wijk Zuid.

Naar deel 5 >>

© 2017. GereformeerdeKerken.info