De Gereformeerde Kerk te Uithoorn

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Uithoorn werd in november 1852 als Christelijke Afgescheidene Gemeente te Mijdrecht aan de Amstel geïnstitueerd door ds. S. van Velzen (1809-1896) van Amsterdam. Deze was daar in 1839 Afgescheiden predikant geworden, na zich in 1835 in het Friese Drogeham te hebben afgescheiden van de hervormde kerk.

Kaart: Google.

1. Christelijke Afgescheidene Gemeente te Mijdrecht aan de Amstel (1852-1869).

De gemeente was in november 1852 dan wel geïnstitueerd, maar men had nog geen eigen kerkgebouw. De Afgescheidenen kwamen bijeen in een turfmolmschuur, die in 1856 door schipper Marinus Nagtegaal voor de gemeente gekocht werd. Daar heeft men tot 1864 gekerkt, toen op dezelfde plaats een ‘heuse kerk’ gebouwd werd; daarover straks meer.

Niet eens zolang na de instituering kreeg de kleine gemeente al een eigen oefenaar, in de persoon van kandidaat G. van Tubbergen. Hij werd enigszins opgeleid door ds. F.A. Kok (1803-1860) van Gameren c.a., en werd in 1853 in Mijdrecht aan de Amstel in het ambt bevestigd. Maar in mei 1856 decimeerde de kleine gemeente, toen Van Tubbergen met twee derde van de gemeenteleden naar Amerika vertrok, andere Afgescheidenen achterna, zoals de vooraanstaande predikanten ds. H.P. Scholte (1805-1868) die naar Iowa reisde waar hij de stad Pella stichtte en ds. A.C. van Raalte (1811-1876), die de stad Holland in Michigan grondvestte. Oefenaar Tubbergen en zijn aanhangers schijnen ‘de meest gegoede gemeenteleden’ van Mijdrecht aan de Amstel te zijn geweest, zodat het niet zo vreemd is dat de bouw van een ‘echte’ kerk nog jaren op zich liet wachten.

Wie Van Tubbergen was.

Van de heer A. Herder in Zuid-Afrika ontvingen we – met dank! – de volgende gegevens over deze Van Tubbergen: Geert van Tubbergen werd geboren te Dalerveen op 1 februari 1826 en overleed op 27 april 1900 te Saugatuck (Michigan). Hij trouwde op 5 juni 1852 te Zuidwolde (Dr.) met Jentje Bouwman (Ruinen 15 juli 1827, Saugatuck 4 maart 1918).

Geert van Tubbergen was landbouwer. Van 1850 tot 1853 was hij oefenaar in het Drentse Zuidwolde. Hij nam in juli 1853 een beroep aan naar Andijk. In mei 1854 mislukte zijn classicaal examen, maar inmiddels was hij in 1853 dus oefenaar in Uithoorn geworden, woonachtig in Mijdrecht. Hij vertrok in 1855 naar Amerika en was in Grand Rapids enige tijd werkzaam als onbevestigd oefenaar. Hij werd in 1862 scriba van de classis Graafschap en in 1863 ouderling-afgevaardigde van de kerk in het dorp Graafschap in Michigan. In 1866 werd hij genoemd als gecensureerd en sindsdien is hij uit het oog verloren.

De eerste echte dominee: A.P. Zweedijk (1859-1867).

Hoe het zij, op 5 april 1859 werd de eerste echte predikant van de Afgescheiden Gemeente in Mijdrecht aan de Amstel in het ambt bevestigd. Het was ds. A.P. Zweedijk (1808-1867), afkomstig van Elburg, waar hij in 1851 predikant geworden was (van hem is geen afbeelding bekend). Omdat oefenaar Tubbergen al enkele jaren eerder vertrokken was en in feite een behoorlijk berooide gemeente had achtergelaten, zal er niet erg veel gestroomlijnd kerkelijk leven zijn geweest. Aan ds. Zweedijk de taak dit te organiseren.

Erkenning verkregen (1865).

Koning Willem III (1817-1890).

Een belangrijke zaak pakte hij in 1864 aan. Op 26 oktober schreef hij een brief aan koning Willem III (1817-1890), met het verzoek de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Mijdrecht aan de Amstel te erkennen, zodat de gemeente vrijheid van godsdienst kreeg. Weliswaar was van de vervolgingen tegen de Afgescheidenen na 1841 niet veel meer te merken, toch was het verkrijgen van erkenning belangrijk voor een ongestoord kerkelijk leven. Voorwaarden voor de koninklijke erkenning waren onder meer dat men beloofde geen aanspraak te zullen maken op de kerkelijke goederen van de hervormde kerk, dat de diaconie van de Afgescheiden Gemeente de eigen behoeftigen zou ondersteunen en dat men de naam ‘gereformeerd’ niet zou gebruiken (want die achtte de koning voorbehouden aan de hervormde kerk). Natuurlijk moest ook een reglement meegestuurd worden, waaruit bleek hoe de gemeente bestuurd werd.

Aan deze voorwaarden werd kennelijk niet volledig voldaan, want het verzoek kwam begin november al weer terug met de mededeling dat de vereiste papieren niet compleet waren. Vandaar dat op 19 december 1864 een opnieuw geformuleerd verzoek richting Den Haag ging. Dit was uitgebreider dan de eerste brief van ds. Zweedijk: allereerst werd het schrijven nu ondertekend door vijf kerkenraads- en tien gemeenteleden, die de vrijheid van godsdienst namens negenenvijftig geloofsgenoten aanvroegen. Ook werd in het schrijven meegedeeld dat er ‘een net gebouw’ voor het houden van de kerkdiensten was (de turfmolmschuur), ‘op meer dan 200 ellen verwijderd’ van andere kerkgebouwen ‘aan de kade van den Hoflandschen Polder ten einde van de zoogenaamde Mennonietenbuurt’ (op de hieronder afgedrukte kaart ongeveer ter hoogte van nummer 1). Het twintig artikelen tellende reglement gaf duidelijk aan hoe de gemeente in elkaar zat: hoe de kerkenraad gekozen werd (ieder jaar trad de helft van de mannenbroeders af), wanneer men lid kon worden, hoe vaak er kerkdiensten gehouden werden (twee of driemaal per zondag), enz. Deze aanvraag was in orde, en op 20 januari 1865 werd de gemeente dan ook officieel erkend.

1 = De turfmolmschuur en het kerkje van 1864 tot 1871 – 2 = De Joodse synagoge – 3 = De kerk van 1871 tot 1927 – 4 = De School met den Bijbel van 1881 – 5 = weiland voor het schapenfonds – 6 = De Kruiskerk (1927).

Een nieuw kerkgebouw (1864).

Weliswaar kon de in die tijd tweehonderd leden tellende gemeente bijeenkomen in de ‘nette’ turfmolmschuur, maar toen ds. Zweedijk beroepen werd had de kerkenraad hem beloofd dat er ‘een nieuw kerkgebouw met eene pastorij zou worden daargesteld’. Maar de predikant moest bij zijn komst zelf nog een woning zoeken in de kom van het dorp Uithoorn, want van een nieuwe kerk en een geschikte pastorie was nog geen sprake. De gemeente was te arm om de kosten voor de nieuwbouw zelf te dragen, zodat aan de classis Amsterdam (overigens tevergeefs) gevraagd werd financieel bij te springen.

De predikant liet het er echter niet bij zitten, want hij stuurde in juli 1862 een gedrukt schrijven het land in, geadresseerd aan alle Christelijke Afgescheidene Gemeenten, waarin hij dringend om financiële hulp verzocht: ‘Uit bijna alle oorden van ons Vaderland zijn ingekomen bij Z.Ew. Liefdepenningen tot het bouwen van een voor hem ruimer en geschikter kerkgebouw’. Van de ingekomen giften werd tussen 28 augustus 1862 en 19 maart 1863 in het weekblad ‘De Stem’ nauwkeurig opgave gedaan. In totaal kwam maar liefst fl. 645,67 binnen!

De dominee kreeg toen van de kerkenraad toestemming om op de plaats van de turfmolmschuur een nieuw kerkgebouw neer te zetten, ‘mits ZEw. dit geheel voor- en op zijne rekening neemt’. Een vreemde voorwaarde! Alsof dit de taak van de dominee was. De reden was natuurlijk dat de kerk er zelf geen geld voor had. Hoe dan ook, in anderhalve maand was het kerkje klaar! Op 1 augustus 1864 ging de eerste schop de grond in en op 18 september werd het in gebruik genomen.

De kosten bedroegen in totaal fl. 770,04, zodat na aftrek van de giften uit het land, de predikant moest bijspringen. Dit deed hij door de opbrengst af te staan van een door hem geschreven en uitgegeven boekje – getiteld ‘Geestelijk Kabinet’ – met vijf preken over Hooglied 4 vers 9 (“Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid! gij hebt Mij het hart genomen, met een van uw ogen, met een keten van uw hals”). Hoe goed het boekje verkocht weten we niet (het ligt niet in de Koninklijke Bibliotheek), maar de schuld van de kerk aan de dominee was daarmee in ieder geval niet vereffend: de kerk stond nog voor fl. 250 in het rood. De classis Amsterdam collecteerde toen fl. 140, zodat uiteindelijk nog een schuld van fl. 110 overbleef.

De Mennonietenbuurt ca. 1904.

Toch bleek er het jaar daarop nog geld genoeg te zijn om van J. Buys voor de prijs van fl. 300 een stuk grond te kopen ter grootte van ongeveer 200 m². Er moest immers nog een pastorie gebouwd worden! J. Buys schónk gelukkig de helft; de andere fl. 150 werd betaald door het gemeentelid Hubertus Jonker, maar die vroeg wel 4½ % rente, want voor niks gaat de zon op. De pastorie kwam er echter nog níet, want er was geen geld om het huis daadwerkelijk te bouwen.

Ook persoonlijk ging ds. Zweedijk niet alles voor de wind. In februari 1865 kwam hij volgens de notulen in de slecht begaanbare Mennonietenbuurt ten val, zodat hij de kerkenraadsvergadering niet kon leiden. En enkele maanden later, op 21 mei 1865, maakte diaken Piet Schipper een stevige ruzie met hem: hij beschuldigde de predikant – net van de preekstoel af – dat hij ‘deze week weer een streek begaan had’, want hij had aan ‘vrouw De Haas gezegd dat vader voor de gelden der kerk aansprakelijk is’ (wéér problemen over geld). De dominee ontkende dat hij dat gezegd had, maar Piet herhaalde zijn uitspraak ‘Jij met je streken’ en liep ‘allerboosaardigst’ de kerk uit, ‘zijne Bijbel van zijne zitplaats medenemende’; dat laatste duidde er op dat Piet niet van plan was weer in de kerk terug te komen.

Dat de gemeente van Mijdrecht aan de Amstel armlastig was bleek ook, toen de deputaten van de classis Amsterdam op 9 en 10 april 1867 rapporteerden over de slechte financiële toestand van de gemeente Mijdrecht aan de Amstel en haar predikant. De kerk had een tekort van meer dan fl. 200, waardoor het toch al lage traktement van ds. Zweedijk in het gedrang kwam. Daarom verzocht hij de classis een salaris van fl. 500 te garanderen. Daar kon men echter niet op ingaan. Vandaar dat de classis besloot ds. Zweedijk ‘als leeraar der gemeente te ontbinden; hem een wekelijkse toelage van fl. 5 toe te kennen en hem aan te raden zoveel mogelijk in vacante gemeenten te prediken’ (voor elke preekbeurt kreeg hij immers geld). En voor het geval ds. Zweedijk te gelegener tijd zou besluiten naar  Amerika te emigreren – kennelijk was hij met dat idee bezig, en hij was niet de enige – dan zou weliswaar de toelage beëindigd worden, maar dan zou de classis wel zijn reis naar Amerika financieel ondersteunen. Ds. Zweedijk ging met het voorstel echter niet akkoord, zodat het hele plan niet door ging. Besloten werd toen hem fl. 25 per kwartaal toe te kennen als aanvulling op zijn traktement.

Ds. Zweedijk stierf ongeveer een half jaar later, op 25 november 1867, een gezin met zes kinderen achterlatend.

2. Christelijke Gereformeerde Gemeente te Mijdrecht aan de Amstel (1869-1892).

Ds. C.S. Boss (1845-1924).

In 1869 kreeg de kerk van Mijdrecht aan de Amstel een nieuwe predikant, die op 17 oktober dat jaar in het ambt bevestigd werd. Het was kandidaat C.S. Boss (1845-1924). Maar daaraan voorafgaande moest eerst wel een rondgang door de gemeente gehouden worden, in de hoop dat voldoende zou worden ingetekend om tot het beroepen van een dominee over te kunnen gaan. Op 17 oktober 1869 was het doel dus bereikt. De gemeente, die in 1869 – door de landelijke fusie tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ – ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ was gaan heten, had nu een eigen predikant!

Een nieuwe kerk en een nieuwe pastorie (1871).

Ds. Boss trok gehoor! Al snel bleek het kerkje namelijk te klein. Zo nu en dan moesten stoelen aangeschaft worden en zelfs werd in februari 1870 de classis Amsterdam weer te hulp geroepen om tot de bouw van een kerk te kunnen overgaan. Kennelijk vond men een toegewijd oor, want in april waren er al een bestek en tekeningen voor een kerk én een pastorie. Al snel werd een stuk grond gevonden en aangekocht in de buurt van de Joodse Synagoge in de Mennonietenbuurt (op de kaart nummer 2).

De kerk die van 1871 tot 1927 in gebruik was.

Ds. Boss en zijn kerkenraad wilden eigenlijk in diezelfde omgeving hun kerk bouwen, maar omdat de rijksregels zeiden dat de afstand tussen twee kerken minstens 200 ellen diende te zijn, ging dat niet door. Vandaar dat ds. Boss en zijn kerkenraad in overleg gingen met de Joodse Gemeenschap over de vraag of ze de synagoge misschien ook konden kopen. Aanvankelijk leek men er oren naar te hebben, maar de plannen gingen niet door. Daarom werd een heel eind verderop een stuk grond gekocht (op de kaart nummer 3), en zo kon timmerman Ferweij in 1870 de benodigde tekeningen voor de nieuwe kerk maken.

Ferweij rekende voor zijn bouwwerk aanvankelijk fl. 3.850. Toen de kerkenraad er fl. 70 op wilde bezuinigen gaf dat enige wrijving, maar het eind van het verhaal was, dat alleen op de dakbedekking enigszins beknibbeld werd. In februari 1871 begon men met het karwei, dat op 11 juni door de ingebruikneming van het kerkje afgerond werd. De kerk bleef tot 1927 in gebruik. Het oude kerkje (op de kaart bij nummer 1) werd hetzelfde jaar omgebouwd tot pastorie, waar ds. Boss vanaf 23 november 1871 tot zijn vertrek naar Breukelen in 1873 woonde (al binnen een jaar vertrok hij echter naar de kerk te ’s-Gravenzande).

Enkele predikanten tussen 1873 en 1887.

Na het vertrek van van ds. Boss kwam kandidaat P.A. Nieuwenhuis (1853-1941) naar Mijdrecht aan de Amstel. Hij werd op 25 oktober 1874 in het ambt bevestigd, maar vertrok per 23 juli 1876 al weer naar de kerk te Giessendam. Zijn traktement bedroeg aanvankelijk kennelijk fl. 25 per kwartaal, wat het jaar daarop verhoogd werd.

Ds. N.J. Engelberts (1831-1918).

Zijn opvolger was de bekende ds. N.J. Engelberts (1831-1918) van Waddinxveen, die van 27 juli 1879 tot 4 mei 1884 aan de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Mijdrecht aan de Amstel verbonden was, toen hij (ook) naar Giessendam vertrok.

Een School met den Bijbel (1881).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Engelberts werd in Mijdrecht aan de Amstel op initiatief van de hervormde predikant een School met den Bijbel geopend. Al in 1873 hadden ook ds. Boss en zijn kerkenraad tijdens de huisbezoeken al gemerkt dat veel gemeenteleden voor hun kinderen verlangden naar de stichting van een christelijke school. Maar dat viel niet mee, omdat dit door de toen bestaande onderwijswetgeving erg moeilijk gemaakt werd, ook al waren er veel plaatsen waar al christelijke of gereformeerde scholen bestonden, vaak opgericht door de kerkenraad van Christelijke Afgescheidene- of (na 1869) Christelijke Gereformeerde Gemeenten. De bekostiging van de school en het onderwijs kwam echter volledig voor rekening van de ouders. Daarvan kon in Mijdrecht aan de Amstel vooralsnog geen sprake zijn.

Kappeyne van de Coppello.

In 1878 tekende de koning bovendien de Wet van Minister Kappeyne van de Coppello, die hogere eisen stelde aan de stichting van scholen: de klassen moesten kleiner, de gebouwen moesten beter, enz. Op zich uitstekende maatregelen, maar voor de christelijke scholen werden de bedragen die door de ouders moesten worden opgebracht, stukken hoger. In een landelijk door dr. A. Kuyper (1837-1920) en hoofdonderwijzer N.M. Feringa georganiseerd ‘Volkspetitionnement’ werd de koning door honderdduizenden ondertekenaars gevraagd de wet níet te tekenen. Maar de Majesteit tekende wél. De plaatselijk georganiseerde afdelingen van het ‘Volkspetitionnement’ werden daarna meteen omgezet in de (latere) ‘Unie School en Evangelie’, die jaarlijks de zgn. Uniecollecte organiseerde waaruit in nood verkerende christelijke scholen ondersteund werden.

De aanbieding van de honderdduizenden handtekeningen aan de koning (1878).

In Mijdrecht aan de Amstel waren het de hervormde predikant ds. G.J. van Limburgh en leden van diens gemeente die het initiatief namen tot de oprichting van een School met den Bijbel (verscheidenen van hen gingen later met de Doleantie mee). Het zevenjarige zoontje van de dominee, Pieter, legde in de Mennonietenbuurt op 27 maart 1881 de eerste steen voor school (op de kaart nummer 4). Op allerlei manieren werd getracht geld bijeen te brengen, zoals door de al genoemde ‘Uniecollecte’, door (net als op veel andere plaatsen) de oprichting van een suppletiefonds en in Mijdrecht aan de Amstel ook door de instelling van een ‘schapenfonds’ (waarvoor een weilandje werd gekocht, nummer 5 op de kaart) : ‘Je kon een lammetje kopen, zette het in de wei tot het volwassen was en verkocht het dan; de opbrengst was voor het schapenfonds’.

Ds. H. de Koning.

Na het vertrek van ds. Engelberts op 4 mei 1884 werd deze door ds. H. de Koning (1855-1921) van het Drentse Gees opgevolgd en deze was lange tijd aan de kerk in Mijdrecht aan de Amstel verbonden, namelijk van 19 oktober 1884 tot 18 maart 1921, toen hij na een ziekte van enkele weken in het Gereformeerd Ziekenhuis te Amsterdam overleed.

Ds. H. de Koning (1855-1921).

‘Ds. De Koning was een man van een zeer bescheiden karakter. In alle eenvoudigheid ging hij zijn weg. Nooit drong hij zich op den voorgrond, maar steeds achtte hij den ander, en voornamelijk zijn collega’s,  uitmuntender dan zichzelf. Veel meer dan noodig en wenschelijk was, koos hij voor zich de plaats in de achterste gelederen. Velerlei bezwaren vertraagden soms zijn gang en maakten hem vreesachtig in plaats van moedig te zijn als een jonge leeuw. Hoe weinig sprak hij over zichzelf. Ook over zijn geestelijk leven uitte hij zich alleen tegenover zijn vertrouwdste vrienden. Hij kende geen hooge eischen. (…) Als hij de zonden der dwalingen van onzen tijd bestrafte, dan schoten de vonken uit zijn woorden. Vooral in de catechisatie lag zijn kracht. Maar toch boven alles was hij priester, de man des gebeds’. De predikant en zijn vrouw Marijtje van Dam hadden elf kinderen, van wie er zeven jong zijn overleden.

Tuchtzaken.

Net als in alle andere kerkelijke gemeenten kreeg ook de kerkenraad van Mijdrecht aan de Amstel natuurlijk met tuchtgevallen te maken. Vooral in de jaren dat er geen predikant was (zoals tussen 1855 en 1858, 1867 en 1869 en 1876 en 1879) moest de kerkenraad zich daar zelf mee redden. Vaak stapte hij daarmee naar de classis om advies te vragen. Zo kwam men daar op de proppen met de vraag of het geoorloofd was staatssubsidie te vragen (daar zal de classis vast en zeker tégen geweest zijn); of het toegestaan was dat gemeenteleden sterke drank brouwden en verkochten; of hun op de dag des Heeren toegestaan mocht worden dat kaas of andere waren te verhandelden (op al die vragen zal de classis vermoedelijk volmondig met ‘neen’ geantwoord hebben). Kon de kerkenraad er niet uitkomen dan kon – na advies van de classis – worden overgegaan tot het inzetten van de tucht; je mocht dan als eerste maatregel niet aan het avondmaal komen totdat voor de kerkenraad berouw van de zonde was getoond (of op zondag voor in de kerk schuld belijden, als het een ‘openbare zonde’ was). Natuurlijk kwam, net als elders, ook hier de zonde tegen het zevende gebod voor, net als het samenwonen van ongetrouwde stellen, openbare dronkenschap en het werken op zondag, dan wel het geregelde bezoek aan de herberg.

3. Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Mijdrecht (1887-1892).

Ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926).

Ongeveer vijf kilometer ten zuidoosten van Mijdrecht aan de Amstel lag Mijdrecht-Dorp, later Mijdrecht. Het was inmiddels de tijd van de Doleantie geworden. Ook in de hervormde gemeente van Mijdrecht-Dorp was onrust. Daar was op 24 november 1885 de rechtzinnige ds. J.J. Westerbeek van Eerten (1856-1926) predikant geworden. Hij was vurig voorstander van de in 1880 door dr. Abraham Kuyper opgerichte Vrije Universiteit te Amsterdam. En toen op 8 maart 1886 in de kerkenraad van Mijdrecht een brief van dr. W.B. van den Bergh (hervormd predikant te Voorthuizen) besproken werd, waarin deze aankondigde met de hervormde kerk te zullen breken, kwam ook in de Mijdrechtse kerkenraad de bespreking daarover op gang, al wilde men zich in deze ‘niet haasten.’ Eensgezind koos de kerkenraad van Mijdrecht op 29 juli 1886 echter wel de zijde van de ‘tachtig benauwde broederen’ in de kerkenraad van ’s lands hoofdstad, toen dezen in hun ambt geschorst werden. Op 22 december 1886 besloot de kerkenraad van Mijdrecht – net als in Amsterdam gedaan was – in het vervolg geen aspirant-leden meer aan te nemen wanneer ze zich – kort gezegd – niet konden verenigen met de Belijdenisgeschriften van de kerk.

In afwachting van de schorsing die niet kwam…

In januari 1887 had ook de hervormde kerkenraad van Mijdrecht een uitnodiging ontvangen om het Gereformeerd Kerkelijk Congres bij te wonen, dat van 11 tot 14 januari in Amsterdam zou worden gehouden. Daar zouden 1.500 bezwaarde hervormden uit het hele land samenspreken over de vraag wat gedaan moest worden ‘om de Reformatie der kerk ter hand te nemen’. Want dát was voor de bezoekers namelijk heel duidelijk: niet voor niets verklaarde men bij binnenkomst van het Congres immers schriftelijk het ‘plichtmatig’ te achten zich af te scheiden van het hiërarchische hervormde kerkbestuur en de Dordtse Kerkorde ‘weer kracht en geldigheid te verlenen’. Eén van de kerkenraadsleden ging er heen.

De in 1857 in gebruik genomen hervormde kerk te Mijdrecht.

In Doleantie.

Weliswaar was in de kerkenraad van Mijdrecht nog niemand geschorst of afgezet, maar door de verklaringen van de kerkenraad en door de door hem genomen besluiten was zo’n maatregel wel te verwachten. Ds. Westerbeek van Eerten, de hervormde predikant te Mijdrecht, wilde daar niet op wachten en daarom ging hij op 2 mei 1887, samen met ongeveer honderdveertig andere hervormde gemeenteleden, in Doleantie. Op diaken Eikelboom na ging de hele kerkenraad daarin mee. De aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619 werd weer ingevoerd; deze was in 1816 door de overheid immers ‘op onwettige wijze afgeschaft’ en vervangen door het ‘Algemeen Reglement’ voor het bestuur van de Hervormde Kerk. Door de in dat nieuwe reglement opgenomen regelingen werd aan de vrijzinnigheid in de hervormde kerk vrije doorgang verleend en werd aan de permanente Synodale Commissie veel macht toegekend, waardoor de plaatselijke kerk het onderspit delfde. Zo ontstond in Mijdrecht de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.

Ook in Amstelhoek, ten oosten van de Mennonietenbuurt in Mijdrecht aan de Amstel, en in Uithoorn woonden Dolerenden. Zij hoorden allen bij de nieuwe Dolerende kerk van ds. Westerbeek van Eerten. De verhoudingen tussen de Christelijke Gereformeerden in de Mennonietenbuurt en de Dolerenden waren al snel goed, zodat men zelfs gezamenlijk in de christelijke gereformeerde Buurtkerk kerkdiensten hield.

4. Gereformeerde Kerken te Mijdrecht en te Uithoorn (1892-1924).

De kerk in de Mennonietenbuurt die van 1871 tot 1927 in gebruik was.

Ongetwijfeld mede dankzij de positieve invloed van de al eerder genoemde christelijke gereformeerde ds. H. de Koning verliep de samensmelting tussen de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Mijdrecht aan de Amstel en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) in Mijdrecht-Dorp zo soepel dat beide gemeenten in 1892 samensmolten tot Gereformeerde Kerk om zich daarna op te splitsten in twee zelfstandige Gereformeerde Kerken: die te Uithoorn (met de kerk in de Mennonietenbuurt) een die te Mijdrecht en Amstelhoek (waar ds. Westerbeek van Eerten tot 1893 gereformeerd predikant was). In de praktijk kwam het er vanaf de Vereniging in 1892 op neer dat de leden van de Gereformeerde Kerk van Uithoorn in de Mennonietenbuurt bleven kerken.

Ds. H. de Koning was tot zijn overlijden in 1921 consulent van de Gereformeerde Kerk te Uithoorn. Ds. Westerbeek van Eerten was vanaf de Doleantie tot 1893 predikant van de Gereformeerde Kerk van Mijdrecht; hij werd in 1893 opgevolgd door kandidaat J. Koning J.W.zn (1866-1906), die tot zijn overlijden in 1906 aan die kerk verbonden bleef. Zijn opvolger was van 1907 tot 1924 ds. J. van Loo (1875-1944) van Winsum (Frl.).

5. De Gereformeerde Kerk te Uithoorn (1924).

Na het overlijden van ds. De Koning in 1921 wilden de gereformeerden in Amstelhoek als zelfstandige Gereformeerde Kerk, los van Mijdrecht, hun kerkelijk leven voortzetten, waarbij zij zich dan wilden verenigen met de Gereformeerde Kerk van Uithoorn. Dit heeft toen nogal wat financiële moeilijkheden gegeven, omdat de kerk van Mijdrecht bang was dat zij daardoor zelf armlastig zou worden. Er is toen na drie jaar onderhandelen overeenstemming bereikt, waardoor op 1 juli 1924 de Gereformeerde Kerk te Uithoorn ontstond.

Een nieuwe kerk (1927).

De kerk met kosterswoning in de Mennonietenbuurt, en ook de pastorie, waren inmiddels verouderd en niet meer geschikt voor de nieuwe kerkelijke situatie. Daarom werd in Amstelhoek aan de Piet Heinlaan (op de kaart: nummer 6) een stuk grond gekocht. Daarop werd onder architectuur van het gemeentelid J. van den Berg een pastorie gebouwd, zodat de kerkenraad ook het beroepingswerk weer kon opstarten om een predikant te zoeken. De keuze viel op ds. H. Boswijk (1896-1982) van Gaast en Ferwoude (Frl.), die het beroep aannam en op 30 augustus 1925 in het ambt bevestigd werd. Per 17 augustus dat jaar had hij zijn intrek genomen in de nieuwe pastorie.

De Kruiskerk, die in 1927 in gebruik genomen werd.

Zoals gezegd verkeerde ook de kerk in de Mennonietenbuurt niet meer in een goede staat. Geen wonder dat steeds vaker over een nieuwe kerk gesproken werd. Vandaar dat de kerkenraad in januari 1926 een commissie benoemde die de mogelijkheid van kerkbouw ging onderzoeken. Een nieuwe kerk hield echter wel in dat de financiën voldoende zouden moeten zijn! Vandaar dat de kerkelijke bijdragen omhoog moesten en zou een rondgang door de gemeente minstens fl. 12.000 moeten opbrengen. De gemeente gaf fl. 3.000 meer. Architect B.W. Plooy (1890-1967), later een bekend bouwmeester van gereformeerde kerken, kreeg de opdracht om de nieuwe kerk in Amstelhoek te ontwerpen, die in de bouwstijl van de Amsterdamse School verrees. Aannemer De Bruin bouwde de kerk voor fl. 28.832. In de kerktoren kwam een uurwerk, waarvoor de burgerlijke gemeente fl. 750 subsidieerde en de omwonenden de rest betaalden. Het eenvoudige orgel uit de ‘Buurtkerk’ werd aanvankelijk naar de nieuwe kerk overgeplaatst, maar al in september 1926 werden de eerste stappen gezet op weg naar de aanschaf van een nieuw éénklaviers instrument, dat uiteindelijk fl. 3.070 kostte, de inruilsom van het oude orgel meegerekend. De bekende organist Jan Zwart zei later, na het orgel flink te hebben ingespeeld: ‘Het orgel is goed!’

Ook werd bij de kerk – die later ‘Kruiskerk’ genoemd werd – voor ongeveer fl. 3.000 een kleine kosterswoning gebouwd, terwijl voor de kerkgangers die met paard en wagen naar de kerk kwamen voor fl. 2.700 een paardenstal geplaatst werd.

De kerk in gebruik genomen.

Het interieur van de Kruiskerk.

De nieuwe kerk werd op 17 februari 1927 in gebruik genomen. De plaatselijke predikant, ds. H. Boswijk, hield de preek naar aanleiding van Habakuk 2 vers 20: ‘Maar de HEERE is in Zijn heiligen tempel. Zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!’; de tekst die ook in de in de kerkmuur geplaatste gedenksteen werd aangebracht. De rest van de tekst op de gedenksteen luidde: ‘5 juli 1926 werd van dit kerkgebouw de eerste steen gelegd door br. J.P. Engel en 17 februari 1927 werd hier voor het eerst Gods Woord bediend door ds. H. Boswijk met bovengenoemde tekst’.

In de Tweede Wereldoorlog en daarna.

Ds. P.J.O. de Bruijne (1903-1981) van Vrouwenpolder en Gapinge volgde de per 9 april 1933 naar de Stichting Bloemendaal te Loosduinen vertrokken ds. H. Boswijk op. Ds. De Bruijne bleef in de Tweede Wereldoorlog  en ook daarna tot 1946 aan de kerk van Uithoorn verbonden. ‘Er was in de kerk op allerlei manieren veel ondergronds verzet’. De school in de Buurt werd door de Duitsers gevorderd om tot kazerne te dienen, zodat de lessen in particuliere woningen, maar ook in de kerk gegeven moesten worden. Onder de preekstoel waren radiotoestellen verborgen die op last van de bezetters eigenlijk hadden moeten worden ingeleverd. Overigens bleef Uithoorn in de oorlog voor veel oorlogsschade bewaard.

De Vrijmaking (1944).

In het oorlogsjaar 1944 vond de Vrijmaking plaats; een klein aantal gemeenteleden te Uithoorn nam toen afscheid van de Gereformeerde Kerken, omdat ze het onder meer niet eens waren met synodebesluiten over onder meer Doop en Verbond en over de schorsing en afzetting van hoogleraren te Kampen, zoals prof. dr. K. Schilder (1890-1952) en prof. dr. S. Greijdanus (1871-1948). Hun aantal was te klein om in het dorp een zelfstandige gemeente te stichten.

In het begin van de jaren ’50 werd in Uithoorn de nieuwe woonwijk Thamerdal aangelegd, waardoor niet alleen het aantal inwoners van het dorp, maar ook het ledental van de Gereformeerde Kerk aanmerkelijk toenam. In diezelfde tijd ontwaakte ook het bewustzijn dat er meer vergadergelegenheid moest komen, vooral ook voor de jeugdverenigingen. Niet bij de Kruiskerk, maar elders in het dorp, werd door aannemer Gortemulder toen voor zo’n fl. 44.000 ‘Het Trefpunt’ gebouwd, dat op 22 april 1959 in gebruik genomen werd.

Een tweede kerk (1966) en een tweede predikant (1969)!

De Schutse.

Op 15 mei 1966 werd in het uitbreidingsplan Zijdelwaard in de De Mérodelaan een tweede gereformeerd kerkgebouw in gebruik genomen met de naam ‘De Schutse’, gebouwd naar een ontwerp van architect Kors. Twee jaar later werd in die kerk een nieuw tweeklaviers orgel geplaatst.

Ondertussen was de groei van de kerkelijke gemeente niet gestopt. Toen in 1969 het ledental op ruim 1.300 stond werd besloten de tweede predikantsplaats in te stellen. Na het vertrek van ds. De Bruijne in 1946 kwamen achtereenvolgens als predikanten naar Uithoorn: ds. H. Willems (1919-1983) van 1947 tot 1951, ds. G. Th. Rothuizen (1926-1988) van 1952 tot 1957, ds. G. van Wilgenburg (1917-2000) van 1957 tot 1960, ds. J. van Dalen (1907-1985) die van 1960 tot 1965 in Uithoorn stond, en ds. J. de Jongh (*1932), van 1965 tot 1971 aan de gemeente van Uithoorn verbonden. Tijdens diens predikantschap werd als tweede predikant beroepen ds. H.H. Grosheide (1914-1980) die van 1969 tot 1971 aan de kerk verbonden was toen hij lector in Kampen werd.

De Kruiskerk na 75 jaar gesloten (2002).

In 1997 was het zeventig jaar geleden dat de Kruiskerk in gebruik genomen werd, wat natuurlijk feestelijk herdacht werd. In datzelfde jaar besloot de gemeenteraad van ‘De Ronde Venen’ de Kruiskerk voor te dragen als Rijksmonument, waaraan in 2000 door het ministerie gevolg gegeven werd.

De Kruiskerk in 2017.

Op 17 februari 2002 – dus precies 75 jaar na de ingebruikneming – werd de Kruiskerk voor de zondagse diensten buiten gebruik gesteld. Het ledental van de kerk was na jaren van groei na 1980 (toen de kerk ruim 1.650 leden telde) weer gaan dalen waardoor het aantal kerkgebouwen – ook in het kader van het Samen-op-Wegproces met de Hervormde Gemeente – te groot werd. Ook het aantal predikantsplaatsen werd in 1990 terug gebracht van 2 naar 1½.

6. Protestantse Gemeente te Uithoorn (2006).

Op 1 januari 1997 zijn de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente van Uithoorn gefedereerd. Het betreffende federatiedocument werd in een feestelijke dienst in De Schutse op 15 december 1996 getekend.

Het interieur van De Schutse in 2012 (foto: Reliwiki, JvN).

Al sinds 2000 waren er plannen voor een verbouwing van ‘De Schutse’. Na de verkoop van de Kruiskerk (in 2002) konden deze plannen gerealiseerd worden. Er kwam een bouwcommissie die in maart 2009 de plannen aan de gemeente presenteerde.

De kerkbanken, radiatoren, de oude verlichting, de preekstoel met het klankbord enz. werden verwijderd en in de kerkzaal werden stoelen geplaatst. Ook werden een nieuw verwarmingssysteem,. nieuwe verlichtingsarmaturen en een nieuw liturgisch centrum aangebracht. Het orgel bleef op de galerij boven de ingang van de kerkzaal. In de ontmoetingsruimte van deze kerk is een hoek ingericht als kleine tentoonstellingsruimte, met diverse foto’s van voormalige kerkgebouwen in Uithoorn en Amstelhoek, inclusief een vitrine met voorwerpen uit de Kruiskerk te Amstelhoek. De verbouwing duurde nog geen half jaar en gedurende die periode werd in de (hervormde) Thamerkerk gekerkt. Tijdens een feestelijke kerkdienst op 8 november 2009 werd de vernieuwde Schutse in gebruik genomen.

De Schutse doet nog steeds dienst als protestants kerkgebouw te Uithoorn.

Ledentallen.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Uithoorn tussen 1907 en 2007

Bronnen:

J. Haitsma, Hervormd Mijdrecht in de loop van vier eeuwen van 1568 – 1973. Mijdrecht, 1982

J. Haitsma, 100 jaar Gereformeerde Kerk Mijdrecht. Mijdrecht, 1987

A. van Hilten, Kruiskerk Amstelhoek. 1927-2002. Anderhalve eeuw geschiedenis Gereformeerde Kerk Uithoorn. Uithoorn, 2002

© 2017. GereformeerdeKerken.info