Van evangelisatiepost naar Gereformeerde Kerk Paterswolde

Inleiding.

Jaren lang behoorde het dorp Paterswolde tot het werkterrein van de gereformeerde Particuliere Synode Drenthe.

Kaart: Google.

Door de provinciale evangelisatiedeputaten werden in opdracht van de synode gedurende lange tijd colporteur-bijbellezers de provincie ingestuurd om zo mogelijk in een bepaald gebied het evangelie te brengen. Zo kwam colporteur H. Hogewind onder meer in Paterswolde terecht. Vrij uniek is, dat diens brieven over zijn verblijf in dat dorp nog steeds bewaard worden in het Drents Archief te Assen.

Het evangelisatiewerk werd later voortgezet door de Gereformeerde Kerk te Haren (Gr.). Voor bijzonderheden over het werk in die tijd moeten we het archief van de gereformeerde Particuliere Synode Groningen raadplegen, omdat Haren tot dat kerkelijk ressort behoorde.

Colporteur Hogewind naar Paterswolde.

Dorpsgezicht op Paterswolde.

Eind oktober 1901 kwam colporteur H. Hogewind met zijn gezin in Paterswolde aan. “’t Was al tegen de avond toen we over waren”, zo schreef hij aan de eerwaarde predikanten van het Drentse provinciale Deputaatschap voor de Inwendige Zending (c.q. Evangelisatie). In Paterswolde had hij een geschikte woning gevonden: “’t Is geen overgroote woning, maar nog wel geriefelijk. Ze bestaat uit een kamer en keuken, kelder, pomp en schuur, enz. Ook is er een stukje groen langsbij ter grootte om er een schaap op te kunnen weiden”; in Borger, zijn vorige woonplaats, “werd het [wonen] te bezwaarlijk’. Het lag namelijk ver buiten het hem aangewezen arbeidsveld (Odoorn en omgeving). “Hiermede” – zo schreven de deputaten in hun Jaarverslag over 1901, toen ze Hogewinds verhuizing naar Paterswolde vermeldden – “Hiermede is [opnieuw] een nieuw arbeidsveld betrokken, iets wat oorspronkelijk niet in de bedoeling van deputaten lag”. Inderdaad, want men probeerde al lange tijd hem in ‘het goddeloze Odoorn’ aan het werk te zetten. Daar kon hij echter geen woning vinden.

Paterswolde ‘het Nazareth van Drenthe’…

Ds. H.A. Dijkstra (1856-1941) van Diever was jarenlang evangelisatiedeputaat in de provincie Drenthe.

Redacteur ds. H.A. Dijkstra (1856-1941) van Diever wist in zijn Jaarverslag over 1901 veel over de historie van Paterswolde te vertellen (verslingerd als hij was aan de regionale geschiedenis). Na een verhaal over lang vervlogen tijden te hebben opgedist, gaat hij als volgt verder: “Nog steeds staan de bewoners [van Paterswolde] niet hoog aangeschreven. Tijdens de Republiek, toen iedere provincie in zekeren zin soeverein was, kon men zulks ook opmerken in de grensplaatsen dier gewesten, zoals Paterswolde. Dit waren voor allerlei slag misdadigers veelal toevluchtsoorden. De verbannenen uit Groningen, eene straf die toen veel werd toegepast, hielden zich veel te Paterswolde op en leerden er de inwoners weinig goeds. Schavuiten die zich in Groningen aan eenig misdrijf schuldig gemaakt hadden, weken uit naar Paterswolde, zoo de justitie het hun te benauwd maakte. Aldaar waren zij onder de jurisdictie van een ander gewest en het had toen heel wat voeten in de aarde hen aldaar voor eene in een ander gewest begane euveldaad te straffen. Op die wijze ontliep menig misdadiger de straf der gerechtigheid, doch de plaatsen die dit janhagel herbergden, kwamen in kwaden reuk. Geen wonder, dat Paterswolde langen tijd als het Nazareth van Drenthe bekend stond”, gedachtig aan het Bijbelwoord ‘Kan uit Nazareth iets goeds komen?’.

Het ondertekeningsformulier voor colporteur-bijbellezers van de Drentse particuliere synode. We kennen van Hogewind geen foto, maar wel z’n handtekening!

“Niet slechts op zedelijk, maar ook op godsdienstig gebied was het berucht. Daartoe heeft men de kerkelijke archieven van Drenthe slechts in te zien. Tijdens en lang na de Reformatie van Drenthe hielden de verdreven roomsche geestelijken er zich veel op. Voor deze lieden was het eene geschikte schuilplaats, want werden zij door de Groningers vervolgd, door even over de grenzen te wippen waren zij buiten het bereik hunner vervolgers. Ditzelfde haalden zij ook weer uit als zij door de Drentenaren in het nauw werden gebracht. Aldaar confereerden zij met de zich in Drenthe schuilhoudende roomschen en bedienden er mis en doop. De kerken zonden vele roerende klachten tot den Drost en Gedeputeerden, “verzoekende op deze gementioneerde paapsche conventiculen te invigileeren en de delinquanten op de goorspraken aan te brengen” (een goorspraak was een soort rechtszitting waar burgers uit de regio, dingspil genaamd, inbreuken op hun rechten konden melden).

En dan, gelukkig, verlost ds. Dijkstra ons van de angst dat Hogewind zich midden in een uiterst gevaarlijk crimineel gebied had gevestigd: “Met dit ongunstige verleden heeft Paterswolde thans gebroken. Het is nu een net en welvarend dorp. Doch het is wél noodig dat de kennis der zaligheid er verbreid wordt. Zo de Gereformeerde Kerken verwaardigd werden, daartoe mede te werken, zullen zij een goed werk doen’.

Aan de slag dus…

Colporteur Hogewind moest natuurlijk eerst zijn woninkje een beetje op orde brengen, want “het is eerst een hele drukte voor alles weer wat op streek is”. Maar toen begon hij dan ook met de deputaten te vragen om traktaatjes voor de kinderen, “bijvoorbeeld van die gekleurde traktaatjes met een plaatje er op of zo iets”.

“Naar de gereformeerde kerk te Vries….?”

Ook wilde hij graag weten waar hij zélf het best naar de kerk kon gaan: in Haren? Paterswolde viel onder Haren en de afstand tot Haren was ook korter dan die naar Vries. Hoe dan ook, hij zou in elk geval ds. G.H. Zahn (1856-1911) van Vries een bezoek brengen en met hem overleggen. En wat Paterswolde en omstreken betreft, schreef hij in november 1901: “Veel kan ik er nog niet van melden, omreden ik er nog maar pas ben, en nog slegts met enkelen heb kennis gemaakt. Een onbekend arbeidsveld ligt thans voor mij. ‘k Hoop dat het een gezegend arbeidsveld moge zijn, een arbeidsveld waarop ik met vrucht zal kunnen arbeiden aan de uitbreiding van ’s Heeren Koninkrijk”.

De traktaatjes ontving hij per kerende post en Hogewind begon meteen met uitdelen. “Wat het godsdienstig leven aanbetreft over het algemeen in deze omgeving: treurig is het er mede gesteld. Mijn eerste plan is om zoodra ik maar kan tot het oprichten eener zondagsschool over te gaan. ’t Gaat echter zeer moeijelijk om er een woning voor te vinden, waar men zondagsschool houden kan. In den zomer zou men gebruik kunnen maken van eene schuur. En die zou er wellicht voor te vinden zijn, doch nu het tegen de winter gaat is dit te koud voor de kinderen. Indien ik een keuken of zoo iets had kunnen machtig worden, dan was ik hier alreede met een zondagsschool begonnen”.

Op zoek naar onderdak voor de zondagsschool.

“(…) Verleden week [eind oktober 1901] heb ik een gebouwtje bezichtigd, dat tot dusverre in gebruik was geweest tot stalling van wedrenpaarden. Dit gebouwtje (ter grootte van een flinke schuur) was geheel van hout opgetrokken. Twee fatsoenlijke deuren zaten er in, enkele glazen raampjes waren er in, ook boven iedere deur was een glazen raampje. Ook was het van een flinke nieuwe zolder voorzien. De ruimte die het bevatte was wel groot genoeg om plm. honderd menschen te kunnen bergen. Dit gebouwtje, dat naar het mij voorkwam slechts een paar jaar dienst had gedaan, bood hier een timmerman te koop aan. Het moest worden afgebroken omreden het voor dat doeleinde geen dienst meer deed. Toen ik daar naar toe ging om het te bezichtigen deed ik dit met de gedachte: misschien zou zoon dingetje mooi geschikt wezen voor het houden van zondagsschool, enz., en misschien voor een kleine som te koop. Toen ik het echter bezichtigd had, bleek het mij dat het wat ruimte betrof eigenlijk te groot was, want wanneer een derde van de lengte er af was, zouden er nog wel tachtig menschen in kunnen. Ook viel de gevraagde prijs mij niet mee. Want hij vroeg er fl. 125 voor”. Dat schreef Hogewind allemaal in november 1901. Om een lang verhaal kort te maken: hij vond het te duur en te groot.

Ds. G. van Halsema (1856-1940) van Nijeveen, een van de jarenlange deputaten voor de Evangelisatie in Drenthe.

Toch vond hij een geschikt onderdak om de zondagsschool te houden. “Ook in deze plaats [ Paterswolde] bestaat volgens mij groote behoefte aan een zondagsschool. Wat localiteit aanbetreft om dat er voor te krijgen, dat valt op een vreemde plaats eerst niet mede, doch met eenige moeite is een en ander toch van stapel geloopen. Het eenige waar ik thans behoefte aan heb, dat is aan banken, maar ik hoop dat ook dit zonder veel kosten van stapel zal loopen, ‘k Heb pogingen aangewend om er banken voor te leenen”. Dat lukte kennelijk.

Er kwamen aanvankelijk ruim vijftig kinderen op de zondagsschool af. In januari 1902 schreef Hogewind: “Het getal kinderen zou vast en zeker hoger zijn, als ik niet veel tegenwerking van de zijde van de hervormde predikant te Eelde ondervond; iets waar men weinig of in het geheel niets tegen kan doen. Toch neemt het niet weg, dat er ook nog enkelen gevonden worden, die tegenwerking grootelijks afkeuren en het nut van een zondagsschool eenigermate inzien”.

Maar gelukkig deden de kinderen die er wél kwamen goed hun best: “Wat hun leeren op de zondagsschool aanbetreft, hierover heb ik echter volstrekt niets te klagen. Bijbelcolportage geeft hier in deze maanden weinig. Het bepaalt zich slechts maar tot een enkel exemplaar dat men verkoopen kan. ’t Is echter thans ook winter, en verreweg de meesten hebben er ook geen geld voor”.

In 1903 had Hogewind nog ongeveer tweeëntwintig kinderen op zijn zondagsschool. Maar het jaar daarop, in 1904, werd de zondagsschool in Paterswolde opgeheven, want Hogewinds benoeming werd dat jaar niet meer verlengd.

De kerk van Haren mocht het werk voortzetten.

Vervolgens zwijgt het archief van de Particuliere Synode Drenthe een paar jaar over Paterswolde. Maar in 1909 vroeg de kerkenraad van Haren (Gr.) de medewerking van de deputaten inzake de evangelisatie in Paterswolde. Men wilde graag een evangelisatiegebouwtje plaatsen en de kerkenraad van Haren wilde haar verantwoordelijkheid voor het werk in Paterswolde serieus nemen. De overweging dat Paterswolde geografisch weliswaar tot Drenthe behoorde, doch de aldaar wonende leden der Gereformeerde Kerk tot Haren gerekend werden, deed de deputaten besluiten, dat de bearbeiding van die plaats allereerst door Haren zélf diende te geschieden. “Zo Haren er begint met den arbeid, willen deputaten wel eens overwegen of zij niet in een of ander opzicht steun kunnen bieden”.

Ds. W.W. Smitt (1869-1935) van Assen was van 1900 tot 1903 provinciaal deputaat voor de evangelisatie.

In juni 1910 vroeg de kerkenraad van Haren opnieuw om steun. De deputaten besloten dat “geschreven zal worden dat zij in elk geval de arbeid te Paterswolde kunnen beginnen en dat dán deputaten wel genegen zijn in overweging te nemen om die arbeid te steunen”. Daarna zwijgt het Drentse provinciaal archief echter verder over Paterswolde. We moeten namelijk archief van de Particuliere Synode Groningen raadplegen om meer te weten te komen. Haren lag immers in de provincie Groningen.

Een evangelisatielokaal (1911).

Het ‘werkterrein’ Paterswolde werd als ‘moeilijk’ omschreven en men ondervond ook tegenwerking van hervormde zijde. Verder ervoer men het ontbreken van een christelijke school als een groot gemis; de School met de Bijbel werd vaak als een onmisbaar onderdeel van het evangelisatiewerk beschouwd. Naarmate er meer christelijke scholen kwamen, werd de betekenis van de zondagsschool weliswaar geringer, maar het jeugdwerk in Paterswolde bleef nog heel lang bestaan.

Door de kerk te Haren werd in 1911 dus zelfs een evangelisatiegebouwtje aan de Duinstraat 20 aangekocht om van daaruit de evangelisatieactiviteiten te kunnen uitvoeren. Ondertussen werd ouderling Bulthuis van Haren enige tijd vrijgesteld van het normale ouderlingenwerk om de leiding van het werk in Paterswolde op zich te kunnen nemen. Samen met meester Rozendal hebben ze veel werk verzet. Vaak was het moeilijk om hele middagen te verzorgen voor niet-kerkelijke kinderen en gesprekken te voeren met niet-kerkelijke ouders. Erg veel werk gaf het ook om geschikte personen te vinden en uit te nodigen die in het lokaal aan de Duinstraat een avond wilden komen evangeliseren.

Het evangelisatiekerkje aan de Duinstraat staat er nog, al is het hier niet helemaal te zien.

Juist door dat moeilijke werk werd ook betreurd dat het werk te weinig door de gemeenteleden gedragen werd. “Op de evangelisatieavonden in Paterswolde lieten de eigen kerkmensen dikwijls verstek gaan”. Medewerkers verloren nogal eens de moed, ‘omdat het zaad nauwelijks zichtbaar wortel schoot’.

Auto-evangelisatie?

Hoe dan ook, de kerkenraad van Haren wilde ook voor het werk in Paterswolde de beste voorhanden zijnde middelen gebruiken. Vandaar dat de broeders in 1928 aan de Particuliere Synode Groningen voorstelden te overwegen “of het niet gewenscht is, in gemeenschap met de kerken in de andere provinciën, een Auto-Evangelisatiedienst te organiseren”. De kerkenraad wist wel dat de Synode daarover in 1922 al zeer uitvoerig gesproken had en ook dat in 1924 besloten was dat de kerken beter gebruik konden maken van de diensten van de al bestaande ‘Vereniging voor Autozending’ te Amsterdam. Maar toch wilde de kerk van Haren die kwestie opnieuw overwegen. De synode gaf het verzoek ter beoordeling in handen van de deputaten. Tijdens de Particuliere Synode van 1929 werd opnieuw geadviseerd en besloten, “nu de evangelisatiearbeid zich allerwegen uitbreidt, mee door huisbezoek in vele plaatsen, de auto-evangelisatiedienst voorlopig niet in te voeren, temeer daar contact met de [landelijke] ‘Vereeniging voor Autozending’ in Amsterdam open blijft’. Met andere woorden: een eigen auto-evangelisatiedienst was niet alleen niet nodig, maar ook te duur; men kon beter gebruik maken van de eerdergenoemde landelijke Vereniging. Wat later dan ook af en toe zou gebeuren.

De heer en mevrouw Schotvanger (en de chauffeur) bij de evangelisatiewagen van de Amsterdamse ‘Vereeniging voor Autozending’.

Een evangelisatiepredikant (1946).

De kerk van Haren bleef ondertussen met zondagsschoolwerk en lectuurverspreiding in Paterswolde actief. Men vond zelfs dat het werk te zijner tijd uitzicht bood op de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk! Daarom vroeg de kerkenraad in 1944 aan de Particuliere Synode te overwegen een evangelisatiepredikant te beroepen voor de zich steeds uitbreidende arbeid in Paterswolde: “Intensieve bearbeiding kan daar leiden tot kerkinstituering. Dan is een predikant nodig”. De classis Groningen juichte het inmiddels uitgewerkte plan van Haren toe en ondersteunde het verzoek.

Op 22 mei 1944 werd het goed onderbouwde voorstel haarfijn uitgelegd aan de synodeleden. De kerkenraad had een begroting van fl. 5.000 opgesteld. Zelf wilde de Kerk van Haren maar liefst fl. 1.800 voor haar rekening nemen (“drie zevende deel van alles wat Haren aan evangelisatie uitgeeft”). De classis Groningen, al even enthousiast, zegde fl. 800 toe. En “de resterende fl. 2.400 wordt nu door Haren met steun van de classis Groningen gevraagd van de provincie, voor slechts één jaar; daarna zou een andere regeling getroffen kunnen worden, omdat de classis Groningen dan misschien meer kan geven”. De Synode ging akkoord en steunde de uitvoering van het plan met een toezegging van pecunia, maar…. het geld zou pas worden overgemaakt zodra Haren een predikant gevonden had, wiens arbeid voor een groot deel uit evangelisatiearbeid te Paterswolde bestond. Welnu, de gevraagde evangelisatiepredikant zou zich zelfs geheel aan de evangelisatiearbeid te Paterswolde wijden!

Ds. D. Drenth (1885-1965) van Zuidlaren was van 1927 tot 1944 een van de provinciale deputaten voor de evangelisatie.

Het duurde even, maar tijdens de synode van 1945 werd gemeld dat Haren “kandidaat G.E. Arnold (1912-1977) had beroepen, die dit aannam en binnenkort bevestigd wordt”. Dat laatste gebeurde op 15 september 1946 (kandidaat Arnold had in Haren trouwens al vanaf 1944 hulpdiensten verricht ten behoeve van het werk te Paterswolde. Men wist dus wie men beriep en ds. Arnold wist wat hem te wachten stond!). Vanaf dat moment kreeg de kerk van Haren de gevraagde fl. 200 per maand uitgekeerd, zijnde fl. 2.400 per jaar. De evangelisatiearbeid kon toen stevig aangepakt worden.

Per 12 september 1950 werd de predikant trouwens tijdelijk afgestaan in verband met zijn benoeming tot legerpredikant. Mej. C. de Bruin werd toen door de kerkenraad als evangeliste voor Paterswolde aangesteld. In 1951 vertrok zij echter naar Eenrum (Gr.), net toen ds. Arnold ‘uit dienst’ terugkwam, ‘zodat werk zonder onderbreking kan doorgaan’. Maar de Kerk van Haren kampte juist in die tijd jarenlang met een tekort op de begroting, dat onder meer veroorzaakt werd door… de evangelisatiearbeid te Paterswolde. Al met al geen ideale situatie om het werk aldaar met kracht voort te zetten.

Aan het Paterswoldsemeer. Ook voor kerkelijke verenigingen in Drenthe en omgeving een gewilde
ontspanningsplek.

Perspectieven.

In 1953 werd in een uitvoerig rapport over het evangelisatieterrein te Paterswolde een sfeertekening gegeven. We citeren daaruit enkele gedeelten: “Paterswolde wordt wel genoemd ‘het moderne Sodom’. Die term is wellicht niet onaanvechtbaar, maar bevat helaas toch veel waarheid. Verreweg het grootste deel der bevolking hoort vaak slechts in naam bij de hervormde kerk, die vrijzinnig liberaal geleid wordt, zowel geestelijk als stoffelijk. Het Evangelie des Kruises waarin de genade Gods wordt aangeboden aan verloren zondaren, met de belofte des eeuwigen levens en de dreiging van de eeuwige ondergang, wordt in zó’n slappe vorm gepredikt, dat de goddeloze er niet door verontrust en de zoekende er niet door vertroost wordt. Het genadeaanbod is vrijblijvend ‘op zicht’. Als geestelijke kracht is zij door dans en bioscoop verdrongen”.

Maar ondertussen zou de evangelisatiearbeid in de toekomst zelfs uitbreiding behoeven, doordat in het nabijgelegen Eelde de Rijks Luchtvaart School gevestigd zou worden. “Eelde krijgt daardoor een belangrijke uitbreiding van 170 gezinnen, waaronder ongeveer vijftig rooms-katholieken, waarschijnlijk enkele gereformeerden en de rest ‘protestant’. Dit brengt voor het evangelisatiewerk consequenties met zich mee. Zoals de burgerlijke gemeente uitbreidingsplannen maakt, zo zal ook de kerk geestelijk alles moeten doen wat op haar weg ligt om de samenleving voor verdere verachting van de genade te bewaren”, schreef men in het rapport.

Ds. Boorsma was van 1936 tot 1940 een van de Deputaten voor de Evangelisatie in Drenthe.

‘Een krachtige geestelijke kern…’.

Ds. Arnold hoefde bij zijn terugkomst uit militaire dienst geen medewerking van de hervormde predikant te verwachten. Daarom ging hij, “samen met een aantal rechtzinnig hervormde personen, over tot de vorming van een krachtige geestelijke kern. In zekere zin is dat gelukt”. Er werd een politieke ‘kiesvereniging’ opgericht, waarin de krachten van de CHU [Christelijk Historische Unie] en de ARP {Anti-Revolutionaire Partij] werden gebundeld. De ‘hervormde CHU’ en de ‘gereformeerde ARP’ waren de twee protestants-christelijke partijen die later samen met de KVP, de Katholieke Volks Partij, het CDA zouden gaan vormen.

Ook werd een Werkcomité voor het christelijk onderwijs opgericht met drie hervormde en drie gereformeerde leden. “Het is voor het kerkelijk leven in de toekomst van levensbelang dat er een goede christelijk-nationale school komt met leerkrachten die het als hun roeping zien het evangelie van Jezus Christus uit te dragen onder de jeugd. Leert de ervaring niet dat ouders via het kind veel makkelijker te bereiken zijn en dat ze op die manier eerder hun wantrouwen jegens de kerk afschudden?” Maar dat laatste zou nog jaren duren, zo dacht men, want het wantrouwen tegenover de ‘Cocksen’ was in deze omgeving zeer groot, ook al werd de predikant vriendelijk tegemoet getreden.

Sinds 1945 werden in Paterswolde tweemaal per zondag kerkdiensten gehouden, er was een jongensclub, een mannenclub en een vrouwenvereniging waar ook niet-gereformeerden kwamen. Wekelijks werden evangelisatiebladen verspreid, er waren plannen in de maak om te komen tot het stichten van een christelijke school, er was straatprediking en kioskwerk en er werd huisbezoek gedaan door de predikant en door huisbezoekers. Niet dat daaruit kerkgang voortkwam, want doordat men bang was te worden aangezien voor iemand die ‘met de dorpsgemeenschap brak’, waren ‘de weerstanden tegen het evangelie zo sterk dat pas na lange jaren hierin verandering te verwachten is. Het is veelal ploegen op de rotsen’. En daarom moest ijverig doorgeploegd worden!

Dit alles zou veel geld kosten terwijl Haren toch al met tekorten te maken had. Daarom stelde de kerkenraad aan de Particuliere Synode Groningen voor om het geld voor de evangelisatie in Paterswolde in het vervolg voor rekening van alle kerken in de provincie te laten komen, ook al zou de kerk van Haren zich zelf uiteraard niet zou terugtrekken. De synode stemde in met een gezamenlijke financiële impuls voor het werk in Paterswolde.

‘Een begin van gereformeerd leven…’.

De christelijke school te Paterswolde.

Men arbeidde dus gestaag voort. En zo kon in 1955 geconstateerd worden dat deze arbeid ‘heeft mogen leiden tot het begin van gereformeerd kerkelijk leven’. Naast de evangelisatiepredikant werkten er nu twee ouderlingen en een diaken in Paterswolde. Deze ‘wijkraad’ kwam regelmatig bijeen. ‘Het aantal zielen onzer Kerk groeide tot honderdtwintig’. Met nieuw ingekomenen werd contact gezocht: de vestiging van de Rijks Luchtvaart School had de doelgroep van het evangelisatiewerk omvangrijker gemaakt. Voor leerlingen van die school was een gesprekskring opgezet en… in oktober 1955 kon de pas opgerichte christelijke school aan de Brinkhovenlaan haar nieuwe gebouw in gebruik nemen! Deze christelijke school werd door veel kinderen uit onkerkelijke gezinnen bezocht. ”Toch is de situatie nog moeilijk. Er is [door de bevolkingsaanwas in Paterswolde] een grote vermeerdering van onkerkelijkheid te ontwaren en ook moet niet vergeten worden de actie van rooms-katholieke zijde”: er waren een rooms-katholieke kerk én een katholieke school in aanbouw!

De evangelisatiearbeid moest dus met kracht worden voortgezet. Dat was de reden dat al enige tijd pogingen in het werk gesteld werden om een geschikt bouwterrein voor een kerk te vinden. De evangelisatiepredikant was namelijk gehuisvest in een gehuurde woning, die op den duur ontruimd moest worden. Bovendien lag ‘het toch al povere evangelisatiegebouw’ zeer ongunstig. Tot tweemaal toe bood de burgerlijke gemeente een stuk grond aan, dat echter niet geschikt werd geacht voor het beoogde doel. In augustus 1955 werd een perceel-met-woning aangeboden, dat uitermate geschikt leek en gelegen was op de hoek van de Hoofdweg met de Raadhuislaan. De kerkenraad kon niet anders doen dan dit voor fl. 28.500 te kopen. ”Zo hebben we nu de beschikking over een pastorie en een daaraan grenzend bouwterrein in het centrum gelegen, waar, naar we hopen, eerlang een representabele kerk zal verrijzen. Dit is van groot belang voor Paterswolde en omgeving”, zo constateerde men.

Welk werk tot de instituering leidde…

De rapporten, die sinds 1949 aan de Particuliere Synode Groningen werden gezonden, geven een vrij duidelijk beeld over de aard en de omvang van het evangelisatiewerk in Paterswolde dat uiteindelijk in 1957 zou leiden tot de instituering van de Gereformeerde Kerk aldaar.

Allereerst werden sinds 1945 tweemaal per zondag kerkdiensten gehouden in het gebouw aan de Duinstraat 20, met in totaal gemiddeld tussen de zestig en negentig bezoekers per zondag, waarbij de ochtenddienst het ‘drukst’ bezocht was. Ook kwam ‘voor en na’ een klein aantal niet-kerkelijken naar de diensten, maar het bleek moeilijk om deze mensen tot geregeld kerkgaan te bewegen.

De eerste kennismaking met de kerk ging natuurlijk vaak via de lectuurverspreiding, die de ‘springplank tot huisbezoek’ vormde! Vandaar dat al die jaren zo’n 250 exemplaren van ‘De Goede Tijding’, soms ook nog honderd exemplaren van de ‘Elisabethbode’, en meestal ongeveer honderd scheurkalenders met bijbelteksten-plus-korte-verklaring, werden verspreid. Om te horen of de mensen de lectuur ook lazen, en zo ja, wat ze ervan vonden, maar ook gewoon om contact met de mensen te krijgen, bezochten ds. Arnold en zijn huisbezoekers regelmatig zo’n vijftig gezinnen, soms drie of vier maal per jaar.

Het gereformeerde Tractaatgenootschap ‘Filippus’ gaf jaarlijks ter verspreiding bij het evangelisatiewerk onder meer een  scheurkalender uit, waarvan hier het schild.

Door dat contact met de mensen konden ook de kinderen bereikt worden. Er werd immers zondagsschool gehouden en er was clubwerk! Al in 1948 waren er twee zondagsscholen met vijfenveertig kinderen als regelmatige bezoekers, ook al liep dat aantal aanvankelijk terug; maar vlak voor de kerkinstituering in 1957 kon toch geconstateerd worden dat de zondagsschool van veertig naar zestig kinderen gegroeid was. ‘Al is Paterswolde geen wonderboom en blijft het een zeer zwaar terrein, we zijn dankbaar dat toch contacten gelegd en behouden zijn’.

Behalve zondagsschool werd ook aan clubwerk gedaan. In 1949 werd vastgesteld dat ”het praktisch onmogelijk is in deze omgeving beslag te krijgen op de rijpere jeugd. Men is georganiseerd in de moderne sportbeweging en men danst. Voor iets anders is weinig of geen belangstelling”. Over de meisjesclub(s) met twaalf tot twintig meisjes lazen we elk jaar, maar de jongensclub werd kennelijk niet elk jaar gehouden wegens gebrek aan belangstelling of door het ontbreken van geschikte leiders.

De jeugd kon natuurlijk ook de catechisatie bezoeken; dat deden over het algemeen zo’n tien jongeren, en soms kregen volwassenen huiscatechese. Voor zowel mannen als vrouwen was er dan nog een Bijbelkring, die over het algemeen trouw bezocht werden door tien tot twintig leden.  Ook werd zo nu en dan in de zomer, vooral aan het Paterswoldsemeer, het zogenaamde kioskwerk gehouden, met medewerking van de Bijbel Kiosk Vereniging. “Van daaruit werd lectuur verspreid onder de duizenden bezoekers”.

De Gereformeerde Kerk te Paterswolde (1957).

Op 1 juli 1957 werd, zoals gezegd, de evangelisatiepost geïnstitueerd al zelfstandige Gereformeerde Kerk te Paterswolde, met ds. Arnold als haar predikant. Dit was mogelijk dankzij grote steunbedragen van de Kassen van de Deputaatschappen Hulpbehoevende Kerken en Evangelisatie. Tót de instituering in 1957 lag de nadruk van het werk zoals we zagen uiteraard op evangeliserende activiteiten; het aantal gereformeerde gezinnen was gering, zodat de meeste aandacht naar ‘buiten’ gericht kon zijn. Ná 1957 was er een sterke groei van de Gereformeerde Kerk. Daardoor moest veel meer gedacht worden aan de opbouw van het eígen kerkelijk leven.

Ds. G.E. Arnold (1912-1977) legt de eerste steen voor de nieuwe kerk te Paterswolde (foto: ‘Kerkmensen onderweg’).

Allereerst werd in 1960 een nieuw kerkgebouw – De Hoeksteen genaamd – in gebruik genomen, dat door de architecten E. en L.H. Reitsma aan de Raadhuislaan was gebouwd. Het verving het kerkgebouwtje aan de Duinstraat. Op 26 maart 1960 was door ds. Arnold de eerste steen gelegd voor de nieuwe gereformeerde kerk. De tekst op de steen luidde: ‘Laat u zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis’ (de predikant was trouwens niet alleen gemeentepredikant van Paterswolde, maar was van 1957 tot 1972 ook werkzaam in het pastoraat onder de schippers.)

Nieuw ingekomenen werden al spoedig betrokken bij een of andere taak van het kerkenwerk. Van de oorspronkelijk hier wonende gereformeerden is echter weinig overgebleven. De meerderheid van de gemeente was ‘import’. Bovendien kwamen er veel forenzen. Veel meer dan de helft van de leden bestond aanvankelijk uit de jongere jeugd.

De gereformeerde kerk te Paterswolde (foto: Reliwiki).

“Verscheidene personen traden in loop der jaren toe tot de gereformeerde kerkgemeenschap, bijvoorbeeld door huwelijk. Ook hele gezinnen kwamen over. Met diegenen die door hun huwelijk in de kerk komen bestaat nauw contact. Er is een kring van ‘ouderen’ (sommigen dooplid, sommigen niet). De bedoeling is hen tot het doen van openbare belijdenis te brengen. Op wijkbijeenkomsten werd steeds gesproken over de roeping die leden van christelijke kerk hebben in de wereld. De gereformeerden in Paterswolde houden zich niet afzijdig van wat er in het dorp aan de hand is. Door betrokken te zijn bij onder andere de ‘samenwerkende gezinszorg’ komen ook dieper liggende vragen aan orde’.

Het ledental van de Gereformeerde Kerk te Paterswolde zakte na verloop van tijd langzaam, al was het niet dramatisch. In het kader van het Samen-op-Weg-proces met de Hervormde Gemeente te Eelde werd de gereformeerde kerk De Hoeksteen in 2004 buiten gebruik gesteld en in 2009 – samen met de aangebouwde pastorie – verkocht.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Paterswolde.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Paterswolde tussen 1957 en 2006 (bron: Jaarboeken GKN. Het laatst vermelde ledental is afkomstig uit het landelijk Jaarboek van de Protestantse Kerk. Daarvoor steken we – naar de ervaring leerde – onze hand niet in het vuur).

Bronnen onder meer:

Archief Particuliere Synode Drenthe. Drents Archief, Assen

Archief Particuliere Synode Groningen. Groninger Archieven, Groningen

G.J. Kok, ‘Een geheel bijzonder arbeidsveld…’. De evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Groningen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1878-2004). Groningen, 2010

—, ‘Vaak was het ploegen op rotsen…’. De evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Drenthe van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1893-1993). Groningen, 2013

J.A. Niemeijer (eindred.), Kerkmensen onderweg, wat heeft ze bezield? 150 jaar Gereformeerde Kerk Haren. Haren, 2002

© 2018. GereformeerdeKerken.info