Meppelse Gereformeerde Ziekenverzorging

Inleiding.

Sinds het landelijke ‘verenigingsjaar’ 1892 werden de Meppelse ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ uit de Afscheiding van 1834 en de plaatselijke ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ uit de Doleantie van 1886, vooralsnog respectievelijk Gereformeerde Kerk A en Gereformeerde Kerk B genoemd. Op 8 februari 1897 smolten beide kerken samen tot de Gereformeerde Kerk te Meppel.

De gefuseerde Gereformeerde Kerken A en B besloten heel wijs samen een nieuwe kerk aan de Groenmarktstraat te bouwen, die in 1897 in gebruik genomen werd.

Een diaconale commissie voor Ziekenvepleging (1897).

Al in hetzelfde jaar 1897 hadden de diakenen gemerkt dat ‘de dienst der ziekenverpleging’, zoals zij die in praktijk trachtten te brengen, ‘veel te wenschen overlaat, ja bijna alles te wenschen overlaat. Om hierin verbetering te brengen zijn de diakenen tot de volgende conclusie gekomen: uit hun midden werden drie personen aangewezen voor de tak van dienst ‘Ziekenverpleging’. Deze drie broeders (Brug, Huisman en Van Dijk) moeten voortaan zorg dragen voor dat deel onzer arbeid’.

Ds. T. Noordewier (1843-1913), (chr.) geref. predikant te Meppel van 29 februari 1880 tot 7 augustus 1913.

De kerkenraadsnotulen van de Gereformeerde Kerk te Meppel meldden daarover verder: ‘Hoe dat geregeld kan worden zal u blijken wanneer u gezegd wordt dat de diakenen zich voorstelden dat deze drie broeders bij de gegoede leden onzer gemeente rondgaan ten einde hun te verzoeken eens per week of eenmaal in de veertien dagen eten te koken voor zieken en zwakken. Hebben deze leden zich verbonden om alzoo hulp te bieden aan zwakke en zieke medeleden, dan ontvangen de etenkooksters en de gebruikers telkens een dag van te voren bericht wanneer men eten moet koken en waar het eten gehaald kan worden. Daardoor wordt bevorderd dat de diaconie veel geld bespaart dat anders op niet voldoende wijze tot zijn recht zou komen, aangezien vele armen geen verstand hebben om versterkend lekker eten klaar te maken’. De kerkenraad ging met dit plan akkoord.

In breder verband (1899).

Al in 1899 werd een stevig ‘verband’ gelegd met de pas opgerichte ‘afdeling Meppel’ van de Vereeniging tot Bevordering van Gereformeerde Ziekenverpleging in Nederland. Daardoor werd het werk van de ziekenverpleging in meer gespecialiseerde handen gelegd en werden de mogelijkheden voor praktische hulpverlening aanmerkelijk groter. In oktober 1900 werden drie kerkenraadsleden benoemd die namens de Meppelse Gereformeerde Kerk in het afdelingsbestuur zitting hadden. Voor extra inkomsten werd geprobeerd zoveel mogelijk ‘contribuerende leden’ te krijgen; in januari 1904 waren dat er honderd.

De Vereniging verleende allerlei praktische hulp aan zieken en verpleegden. Op haar jaarvergaderingen (in het ‘Lokaal Prinsengracht’ in Meppel) werd regelmatig meegedeeld welke activiteiten waren ontwikkeld en ook in het Kerkblaadje werden geregeld mededelingen gedaan over de werkzaamheden van de afdeling Meppel. Zo kon men vertellen dat in 1903 uitgereikt waren: ‘352 porties warme spijzen, 1.355 eieren en 111 liter melk, bovendien nog gerookt vleesch, wijn en andere versterkende middelen’.

Het beschikbare materiaal.

In het ‘Kerkblaadje’ werd geregeld verslag gedaan van de vergaderingen van de ‘Ziekenverpleging’. (Uit: ‘Kerkblaadje’, 15 juli 1916).

De Gereformeerde Ziekenverpleging had hulpmiddelen ter beschikking voor ieder die ze nodig had: in februari 1904 waren in depot: ‘1 ledikant met spiraalmatras, idem met stroomatras, 1 ziekenstoel met voorstuk, 1 ondersteker, 3 windkussens, 2 waterflesschen, 1 waterslop, 1 verbandkistje, 1 inademhalingstoestel, 1 stuk Guttapercha [Guttapercha is een product dat wordt verkregen uit het melksap van Guttaperchabomen die vooral in Zuidoost-Azië voorkomen], 1 trekpotje met lange tuit, 1 medicijnglaasje en 1 ruststoel’. In het Kerkblaadje werden de gemeenteleden opgeroepen nog meer ongebruikte, maar goed werkende hulpstukken te geven.

Ondertussen gingen het verstrekken van versterkende middelen en het verlenen van praktische hulp jaar op jaar door. In 1912 werden de ingekomen gelden door de wijkzusters en –broeders onder meer besteed aan de aanschaf van 1.588 eieren, 803 liter melk, vijgen, elf halve flesjes wijn, en bovendien werden boodschappen gedaan, werd naailoon betaald voor het maken van kleding, ‘waakloon’ uitgegeven voor het waken bij zieken en stervenden, en werden medicijnen gekocht. Helaas waren dat jaar ondanks de goede zorgen negen van de verpleegde zieken overleden.

Hernieuwde opstart na de Eerste Wereldoorlog (1919).

Ds. J. Thijs (1881-1947) stond van 22 december 1918 tot 6 juni 1926 in Meppel.

Het verstrekken van warme maaltijden was door de Eerste Wereldoorlog kennelijk in het slop geraakt, want in 1919 had ‘het bestuur alle moeite gedaan om weer een Damescomité samen te stellen hetwelk ook gelukt is, daar vijf leden van het vroegere Comité zich weer bereid verklaarden dezen arbeid te hervatten en drie nieuwe gevonden werden, welke ook dit werk ter hand wilden nemen. Waarschijnlijk kan binnen veertien dagen, nu de vleeschnood weer wat voorbij is [gevolg van de Eerste Wereldoorlog], het verstrekken van warme spijzen weer geregeld ter hand genomen worden’.

Uit: ‘Kerkblaadje’, 16 oktober 1920.

Het contact tussen het vooral praktische hulp verlenende Damescomité en de diaconie was tamelijk goed; de een wist van de ander af. Men constateerde dat jaar trouwens dat de aanstelling van een professionele wijkverpleegster geen luxe zou zijn; die wens leefde overigens al vanaf het begin van de ‘Vereeniging Gereformeerde Ziekenverzorging’. Dat zou echter wél een extra uitgave van fl. 1.000 met zich meebrengen!

De ‘wijkzusters’ zijn ontevreden en willen stoppen (1922).

Was het contact tussen de wijkzusters van het Damescomité en de diaconie aanvankelijk dus lange tijd goed, in maart 1922 moest een bestuursvergadering met wijkzusters en diakenen samengeroepen worden. ‘Er zijn namelijk zowel van de kant der diaconie als van de wijkzusters geschillen gerezen over de behandeling van kranken. (…) Enkele wijkzusters meenden reeds te moeten bedanken daar zij meenden dat er voor haar geen arbeid meer te verrichten was, daar de broeders diakenen hun steeds het werk uit de handen namen of zonder dat zij er iets van gewaar werden reeds werkzaam waren, naar het oordeel der wijkzusters op haar terrein. Zij meenden daarom dat het beter was dat dan de diaconie ook maar alles voor zijn rekening nam en zij gerust konden bedanken’.

In de kerk werd geregeld voor de Gereformeerde Ziekenverzorging gecollecteerd (uit: ‘Kerkblaadje’, 2 september 1922).

De eerder getrokken scheidslijnen tussen het werk van de diaconie en dat van de Ziekenverpleging waren kennelijk nog niet voor ieder duidelijk genoeg, zo concludeerde men. Waar ging het conflict precies om? De wijkzusters vonden het niet aangenaam wanneer zij bij hulp behoevende patiënten kwamen die normaliter niet door de diaconie financieel of anderszins ondersteund werden, zij (de zusters) hen daarom níet mochten helpen. De Ziekenverpleging – zo was destijds namelijk afgesproken – mocht niet als verkapte diaconie fungeren.

Maar, zeiden de wijkzusters, veel mensen wilden liever helemaal niet met de diaconie in aanraking komen, omdat ze zich in normale omstandigheden best zonder hulp van de diaconie konden redden. ‘De zusters meenden dat in zulke gevallen hun de vrijheid moest worden gegeven ook dáár zo nodig versterkende middelen te verschaffen’.

De vergadering besloot toen dat de wijkzusters van het Damescomité in het vervolg tóch hulp mochten bieden aan mensen die in het dagelijks leven niet door de diaconie ondersteund werden, maar die in bijzondere omstandigheden tóch even hulp nodig hadden, zoals versterkende middelen of huishoudelijke hulp. Wel werd afgesproken dat ze dit direct aan de contactdiaken zouden meedelen, zodat eventueel overleg met de diaconie gepleegd kon worden.

Het materiaal regelmatig aangevuld.

De voorraad hulpstukken werd ondertussen ook steeds regelmatig aangevuld en uitgebreid, zoals (om een willekeurig jaar te noemen) in 1922, toen ‘1 etensdrager, 1 tochtscherm, 2 ijszakken en 1 zitbad’ werden aangeboden. Dat jaar werd zestig maal van de voorraad hulpstukken gebruik gemaakt en werden 607 porties warme maaltijden verstrekt door 58 bereidwillige dames. Het ledental – gemeenteleden die door hun lidmaatschap het benodigde geld bijeenbrachten – was intussen geklommen naar 217.

Geregeld een bazaar georganiseerd.

Uit: ‘Kerkblaadje’, 24 november 1923.

Het bestuur van de Vereniging voor Gereformeerde Ziekenverpleging organiseerde regelmatig een bazaar. Gemeenteleden werden opgewekt verkoopbare spullen te brengen; maar als men iets voor de bazaar wilde máken (bijv. een taart), kon men bij de secretaresse de benodigde grondstoffen halen. In oktober 1923 werden voor de bazaar onder meer ingebracht ‘een kussen, twee schortjes, een mandje en een mutsje, een bouwdoos, drie theedoekjes, vier sjaals en een jongenspakje, vier kleedjes, drie schortjes, eenige handwerken, nóg een schortje en nóg een, een nachtzak, weer twee kleedjes, van de Singermaatschappij een kussen, een spel en een pop’.

Een paar weken later kon de Vereniging melden: ‘Gedurende de laatste twee weken is flink wat ingekomen! Het comité is in haar verwachting niet teleurgesteld. Hoewel de tijd van voorbereiding zoo kort was, zal onze bazaar goed voorzien zijn. Als er nu maar kopers en koopsters komen! We hebben er naar gestreefd de prijzen zoo billijk mogelijk te stellen. En gelijk uit de wekelijksche verantwoording is gebleken zijn er dingen te koop die in een huishouding goed gebruikt kunnen worden!’

Allerlei hulpverlening.

Opvallend was dat de Coöperatieve Bakkerij ‘De Eendracht’ (met een gereformeerde directeur) jarenlang een flinke gift deed voor het werk van de Vereniging, in 1930 bijv. fl. 415. Dat jaar werden trouwens bij hulpbehoevenden rondgebracht ‘441 liter melk, 417 fleschjes room, 1.808 eieren, 415 porties eten, wijn, rookvleesch en versnapering en 33 pond boter’, maar werd ook op andere manieren hulp verleend, bijvoorbeeld door het betalen van dokterskosten, verpleeggelden en reiskosten voor drie kinderen naar een vakantiekolonie, vervoer naar het ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen, hulp in gezinnen en reparaties aan hulpmiddelen.

De hulpmiddelen werden dat jaar, 1930, zeventig keer gebruikt en de voorraad werd ook weer aangevuld onder meer met twee katheters. Op de jaarvergadering werd dat jaar ook weer gewezen op de mogelijkheid van het uitzenden van kinderen naar de vakantiekolonie Elim op Schiermonnikoog: ‘Br. Zandbergen doet nog enkele mededeelingen over deze inrichting, waaruit wel blijkt hoe goed daar alles geregeld is en welk een gezond oord het daar is. Hij kan dan ook gerust het uitzenden naar deze vakantiekolonie van harte aanbevelen’.

Ds. Y.K. Vellenga (1896-1968) stond van 4 september 1927 tot 1 januari 1967 in Meppel.

De bekende en geliefde ‘Zuster Rientje’ was dat jaar overleden. Zij werd zeer gewaardeerd ‘om haar vele en voortreffelijke werkzaamheden, ook aan de patiënten bewezen’. Door het bestuur werd daarom een bijdrage gegeven voor een op haar graf op te richten monument.

Jammer was echter dat ‘zooveel patiënten naar andere [niet-christelijke] ziekeninrichtingen gaan, daar het Ziekenhuis Bethesda te Hoogeveen toch voor geen ander in de omtrek hoeft onder te doen. In voorkomende gevallen wordt men verzocht bij de behandelende geneesheer er op aan te dringen voor plaats in het ziekenhuis te Hoogeveen’.

In 1933 was de inventaris van de afdeling Meppel weer behoorlijk aangegroeid: ‘De volgende artikelen zijn leverbaar, voor zoover niet uitgeleend: ijzeren ledikanten met spiraal of stroomatrassen, kinderledikant met matras, zeegras- of kapokmatrassen, wollen dekens, watten dekens, Duitsche dekens, lucht- of waterbedden, windringen, rugsteunders, bedden, stel ledikantklossen, dekenboog, bedkruik, bedkwast met stander, ijszakken, onderstekers, sloffen, urineflesschen, irrigators, drinkschuitjes, spuwbakjes, inhalatietoestellen, croupketels, losse pijpjes, borstpomp, zinken zitbaden, armbad, gummizeiltjes, tochtschermen met gordijntjes, loodschraag, houten ruststoel, ijzeren ruststoel, wandelwagentjes, invalidenfiets, en diverse kleinigheden als lavementspuitje, enz.’

Na de Tweede Wereldoorlog.

Een netwerk van plaatselijke en regionale instellingen voor gereformeerd maatschappelijk werk nam een deel van het diaconale werk over.

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog zette de Vereeniging voor Gereformeerde Ziekenverpleging haar werkzaamheden zo goed en zo kwaad het ging voort. Maar na de oorlog bleek dat heel wat verplegingsartikelen uitgeleend maar niet teruggekomen waren. ‘We veronderstellen dat zij die deze middelen onder hun hoede hebben, deze wel voor onze Vereniging hebben bewaard. Van een groot gedeelte is bekend waar ze gebleven zijn, van een deel ook niet’.

Ziekenzorg wilde in 1951 ook graag lectuur ontvangen voor een aantal zieken die langdurig bedlegerig waren. ‘We hebben het oog op oude jaargangen van tijdschriften. Waarschijnlijk liggen hier en daar nog wel wat nummers van ‘Op den Uitkijk’ of een dergelijk soort blad. (…) Natuurlijk is ook andere lectuur hartelijk welkom’. Vrijwel wekelijks werd er in het Kerkblaadje op gewezen dat men gezinshulp kon aanvragen.

De opkomst van het gereformeerd maatschappelijk werk in Drenthe, na de Tweede Wereldoorlog, verdrong langzamerhand een deel de werkzaamheden van de Vereeniging voor Gereformeerde Ziekenverpleging, maar het werk werd in het nieuwe kader voortgezet. In een deel van het werk werd werd door de sociale wetten meer en meer voorzien.

Bronnen:

Archief van de Gereformeerde Kerk te Meppel. Drents Archief, Assen

G.J. Kok, ‘… Die verenigde wat gescheiden was …’. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Meppel (1835-2005) met Inventaris van het Archief. Groningen, 2014

© 2018. GereformeerdeKerken.info