De Gereformeerde Zending op Soemba (1)

Enkele flitsen uit de eerste dertig jaar gereformeerd zendingswerk op Soemba.

Sinds 1902 was het Indonesische eiland Soemba het zendingsterrein van de Gereformeerde Kerken in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel. Later sloten zich ook de Duitse Altreformierte Kirche van Benthem en Oost-Friesland bij het samenwerkingsverband aan. In het onderstaande verhaal – na een inleiding over de voorgeschiedenis – een vluchtige blik op de eerste dertig jaar (1900-1930).

Zendingskaart van Nederlands-Oost-Indië (uit ‘Ons Zendingsboek’ door dr. J.H. Bavinck).

1. Iets over de voorgeschiedenis.

De Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602-1800) bemoeide zich nauwelijks met Soemba, omdat daar voor de handel weinig voordeel te behalen was. De bevolking van Soemba kon dus lange tijd doorgaan met de praktijken van slavenhandel en strandroof zonder dat iemand er iets tegen deed, ook de latere Nederlands-Indische regering niet. Pas na 1830 kwam daarin  vooralsnog schoorvoetend enige verandering. De belangrijkste oorzaak daarvan was het feit dat de Nederlands-Indische regering vreesde dat Engeland die omgeving zou gaan koloniseren. De regering sloot met de stamhoofden op het eiland overeenkomsten waarin zwart op wit stond dat Nederland daar de dienst uitmaakte. Maar aan de vrijheden die de stamhoofden zich veroorloofden werd voorlopig niet getornd.

De bevolking van het enigszins afgelegen liggende eiland Soemba was tot 1907, toen het geregelde Nederlands bestuur er gevestigd werd, ‘woest en primitief’. Hun animistische godsdienst bestond onder meer uit het vereren en te vriend houden van de marapu’s, de plaatselijke beschermgeesten.

Resident Esser op Soemba (1861-1864).

Resident Isaäc Esser (1818-1885).

Van 1861 tot 1864 was Isaäc Esser (1818-1885) resident van Timor c.a., waartoe ook Soemba behoorde. Hij bestreed al direct bij zijn aankomst op Soemba in 1862 de strandroof op gestrande schepen die naar Australië voeren en probeerde ook paal en perk te stellen aan de gepraktiseerde slavenhandel. Vooral indringers afkomstig uit de stad Ende op het eiland Flores maakten zich aan deze misdaden schuldig en getracht werd hen aan te pakken, omdat ze hun ‘bekwaamheden’ aan de Soembanezen overdroegen.

Savoe.

In de tijd dat Esser resident van Timor was stuurde hij een Amsterdamse christenonderwijzer naar het eiland Savoe (dicht bij Soemba), die er direct de prediking van het evangelie ter hand nam. Het duurde niet lang of er ontstond een grote christengemeente op Savoe. Toen zendeling M. Teffer van het Nederlandsch Zendeling Genootschap (NZG) in 1872 een bezoek bracht aan Savoe waren op dat eiland al meer dan 250 christenen. Zendeling Teffer bleef daar met zijn zendingswerk tot 1883 doorgaan, maar kon al na twee jaar melden dat het aantal gedoopten tot ongeveer 1.000 gestegen was.

Een kaart van de wijde omgeving van Soemba (de vroegere namen worden vermeld).

In die tijd werd aan ongeveer vierhonderd bewoners van het overbevolkte Savoe toestemming verleend naar Soemba verhuizen, om te trachten daar een beter bestaan op te bouwen. Daardoor ontstonden op Soemba – nog voordat een zendeling daar een voet aan land gezet had – twee Savoenese christengemeenten: een te Melolo in het oosten en een te Kambaniroe op Midden-Soemba. Beide gemeenten kregen een eigen voorganger.

De twee Savoenese christengemeenten op Soemba (kaart: Google).

Zendeling Teffer kwam slechts hoogstzelden op Soemba, zodat de beide gemeenten en hun voorgangers min of meer aan zichzelf overgeleverd waren en het werk onder de Savoenezen verwaarloosd werd, terwijl ook de arbeid onder de autochtone Soembanezen niet ter hand genomen werd.

Controleur Roos op Soemba (1866).

Ondertussen had het bezoek van Esser aan Soemba (in 1862) aan de strandroof en de slavenhandel niets veranderd. Toen twee jaar na zijn vertrek controleur Roos in 1866 op het eiland gestationeerd werd, mocht deze zich echter met de plaatselijke bestuurszaken niet bemoeien. Hij had er dus geen enkel aanzien en men liet hem links liggen. De Soembanezen en Endenezen – oorspronkelijk afkomstig uit de stad Ende op het eiland Flores – gingen met hun moordpartijen en roof- en strooptochten gewoon door. Bij controleur Roos binnenkomende aangiften van allerlei gepleegde misdaden (zoals het met touwen wurgen van tien mensen, het doodknuppelen van een vrouw, het verbranden van drie tovenaars) haalden niets uit.

De NGZV gaat naar Soemba (1880).

‘De Heidenbode’ was het officieel orgaan van de NGZV.

De orthodox-hervormde Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging (NGZV) was in 1862 met het zendingswerk op Java begonnen en besloot op advies van de vroegere resident Esser ook op Soemba met het zendingswerk te beginnen. In 1880 werd met het Nederlandsch Zendeling Genootschap (NZG) afgesproken dat zendeling Teffer op Savoe zou blijven werken en dat de NGZV, de Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging, een zendeling naar Soemba zou sturen om onder de Soembanezen te gaan werken.

Ds. F. Lion Cachet (1835-1899).

In het tijdschrift van de NGZV, De Heidenbode (onder redactie van ds. F. Lion Cachet (1835-1899)), werd ten behoeve van de Nederlandse achterban geregeld verslag gedaan van het zendingswerk.

J.J. van Alphen (van 1881 tot 1893).

Deze eerste zendeling was J.J. van Alphen (1848-1927). Hij vestigde zich van 1881 tot 1883 in Melolo op Oost-Soemba, waar hij – naar hij meende – beter met de Soembanezen in aanraking kon komen dan in Kambaniroe op Midden-Soemba.

Zendeling J.J. van Alphen (1848-1927).

Van Alphen kwam dus in 1881 op Soemba aan, in de tijd dat het Nederlandse gezag er nog niets in de melk te brokkelen had. Weliswaar werd hij door de Soembanezen welwillend en vriendelijk ontvangen, maar toen hij hen wees op hun dagelijkse praktijken van mensenroof en slavenhandel, moord en doodslag, zedeloosheid en dronkenschap, geweld en mishandeling, was dat teveel van het goede en begon men hem dwars te zitten, zodat hij zijn zendingspost in Melolo in 1883 moest verlaten. Na een verlofperiode vestigde hij zich in 1886 in Waingapu op Midden-Soemba, onder de Savoenezen; want bij de Soembanezen was het voor hem onmogelijk een huis te laten bouwen.

Het behoorde niet tot Van Alphens opdracht zich met het zendingswerk onder de Savoenezen te bemoeien, zodat hij ondanks teleurstellingen bleef proberen met de Soembanezen in contact te komen. Toen hij op het idee kwam een schooltje te stichten voor Soembanese kinderen, mislukte dit plan omdat er geen kinderen kwamen. Daarom vatte hij het plan op om slavenkinderen vrij te kopen en aan hen in zijn schooltje onderwijs en een christelijke opvoeding te geven. De regering verbood hem dat echter, omdat men niet ten onrechte onrust onder de Soembanese bevolking vreesde. Het werken werd hem op Soemba dus eigenlijk vrijwel onmogelijk gemaakt; toen zijn vrouw en zijn pasgeboren kindje ongeveer twee jaar later stierven, vertrok hij in 1887 vanuit Waingapu naar Java.

Een Soembanese woning.

Tijdens zijn verblijf op Java zagen Rooms-Katholieke missionarissen kans een aantal missieposten op Soemba te vestigen, onder andere te Loeara. Ze hielden het er voorlopig echter maar tot 1898 vol, omdat het hun door de onveiligheid op het eiland te heet onder de voeten werd. Later kwamen ze weer terug op het eiland.

Reorganisatie van het zendingswerk (1886).

Het zendingswerk op Soemba was ondertussen in 1886 door de in financiële moeilijkheden verkerende Nederlandsche Gereformeerde Zendings Vereeniging overgedragen aan de Algemeene Zendingscommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Zendeling Van Alphen trad toen in dienst van de zending van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze kerk besloot ook de zorg voor de Savoenezen op Soemba ter hand te nemen. Sindsdien was het zendingswerk op Soemba in één hand.

Een Soembanees uit het binnenland (‘Handleiding voor Zendingsonderwijs’).

Zendeling Van Alphen weer naar Soemba (1889).

Zendeling Van Alphen keerde in maart 1889 naar Soemba terug, waar hij zich vestigde in Kambaniru op Midden-Soemba, nu dus in dienst van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Het werk onder de Soembanezen vlotte nog steeds niet, zodat hij zich in zijn werk vooral richtte op het werk onder de Savoenezen. Van intensieve arbeid kwam het door een ernstige ziekte echter niet meer. Van Alphen vertrok daarom in 1893 definitief naar Nederland. Eind dat jaar werd Van Alphen ‘eervol ontslagen’, omdat men hem ‘ongeschikt’ achtte voor het werk.

Zending van de Gereformeerde Kerken (1892).

Een kaartje van Soemba met de belangrijkste plaatsen aangegeven (uit: ‘De Zending op Soemba’).

Bij de Vereniging van de Afscheiding en de Doleantie, in 1892, ging het werk op de zendingsvelden in Indië, dus ook dat op Soemba, over in handen van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. De synode besloot de leden van de Algemeene Zendingscommissie van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Deputaten voor de Zending van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (van de NGZV) allen te benoemen tot Zendingsdeputaten. In 1896 werden de werkzaamheden van deze Zendingsdeputaten onderverdeeld; voor elke deeltaak werden deputaten benoemd. Daaronder was ook een Deputaatschap voor de Zending op Soemba.

2. De Soemba-Zending (1902-1972).

Omdat de synode van 1896 had besloten het zendingswerk niet meer te laten verrichten door zendingsverenigingen, maar door (samenwerkingsverbanden van) plaatselijke Gereformeerde Kerken werd het zendingswerk op Soemba vanaf 1902 in handen gelegd van de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel, waarbij zich later ook de Altreformierte Kirchen in het Duitse Bentheim en Oost-Friesland aansloten. Jaarlijks rapporteerden de Deputaten voor de Zending op Soemba over hun werkzaamheden aan de particuliere synodes van Groningen, Drenthe en Overijssel.

Rapport van de Deputaten voor de Zending op Soemba over 1903

Meer grip op de situatie op Soemba.

In die tijd was het op Soemba nog even onrustig, ‘wild en woest’ als de jaren daarvoor. De aanwezigheid van controleur Roos had destijds geen enkele uitwerking gehad en het eiland en de Nederlands-Indische regering had Soemba min of meer links laten liggen.

Gouverneur-generaal J.B. van Heutsz (1851-1924).

Tot In 1900 een officier als gezaghebber op het eiland geplaatst werd. Deze kon de misstanden niet met droge ogen aanzien en greep in. Toen echter op een gegeven moment een aantal slavinnen van een inlandse vorst naar zijn woning vluchtte, dezen door de inlandse vorst werden opgeëist, maar door de gezaghebber niet werden uitgeleverd, dreigde een opstand. De officier vroeg militaire hulp aan de resident van Celebes (tegenwoordig Sulawesi), die een oorlogsschip stuurde om de orde te handhaven. Nadat gouverneur-generaal J.B. van Heutsz (1851-1924) in 1904 in functie kwam, werd streng opgetreden en begon de Nederlands-Indische regering vervolgens met het verbeteren van landbouw en veeteelt op het eiland, met de bedoeling de welstand van de bevolking op te krikken.

Ds. W. Pos (van 1889 tot 1904).

Ds. W. Pos (1856-1914).

Enkele maanden nadat zendeling Van Alphen in maart 1889 naar Kambaniru was teruggekomen, kwam ds. Willem Pos (1856-1914) op 28 oktober 1889 op Soemba aan. Hij vestigde zich in 1890 in de door Van Alphen in 1881 gestichte zendingspost Melolo, waar hij van 1890 tot 1900 werkzaam was. Ds. Pos richtte in Melolo een ziekenhuisje op (ook de Soembanezen namen zijn medicijnen graag aan) en dreef bovendien een paar schooltjes, dit alles echter op zeer eenvoudige wijze. In 1900 ging hij met verlof naar Nederland.

Ds. C. de Bruijn (van 1892 tot 1927).

De synode van de Gereformeerde Kerken wilde ook het tot nog toe haperende werk onder de Soembanezen aanpakken. Men besloot ds. C. de Bruijn (1859-1932) daartoe uit te zenden. In november 1892 kwam hij in Melolo op Soemba aan, waar ook ds. Pos werkzaam was.

Ds. C. de Bruijn (1859-1932).

Omdat zendeling Van Alphen in 1893 naar Nederland teruggeroepen werd (hij kreeg, zoals al opgemerkt ‘eervol ontslag’ wegens, volgens de synode, ‘ongeschiktheid voor het werk’) moest ds. De Bruijn diens werk in Kambaniru op Midden-Soemba overnemen. Zijn ontvangst door de Savoenezen in het dorp was niet erg hartelijk. De nabijheid van de havenplaats Waingapu was er de oorzaak van dat de Savoenese christenen ‘in tuchteloosheid en bandeloosheid’ hun leven leefden. Desondanks toog de predikant aan de arbeid en probeerde naast het werk onder de Savoenezen ook contact te krijgen met de Soembanezen. Maar net als eerdere pogingen mislukte dat, zodat zijn werk zich weer vooral concentreerde op de Savoenezen. De predikant vertrok in 1903 op verlof naar Nederland.

Naar deel 2 >

© 2019. GereformeerdeKerken.info