… en daarna.
De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Aarlanderveen werd op 1 februari 1887 geïnstitueerd als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’.
Iets meer dan een jaar daarvoor had de hervormde kerkenraad van Aarlanderveen op 10 december 1885 een beroep uitgebracht op ds. J. Osinga (1854-1929) van het Friese Idsegahuizum. Hij was nog niet lang predikant, want Idsegahuizum was zijn eerste gemeente, waar hij in 1882 intrede gedaan had. De predikant nam het beroep van de kerkenraad van Aarlanderveen aan en deed daar op 21 maart 1886 intrede.
De Doleantie.
Juist in die tijd was de Amsterdamse hervormde kerkenraad in een conflict gewikkeld geraakt met de kerkelijke besturen, vanwege zijn voortdurende strijd tegen de vrijzinnigheid in de Hervormde Kerk. Naar veler overtuiging werd de steeds toenemende invloed van de vrijzinnigheid veroorzaakt doordat de overheid in 1816 ‘op onwettige wijze‘ het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’ aan de kerk had opgelegd. Dit reglement kwam in de plaats van de aloude Dordtse Kerkorde, vastgesteld door de Synode van Dordrecht, die in de jaren 1618 en 1619, tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), bijeenkwam. Het ‘Algemeen Reglement‘ liet voor het binnen marcheren van onorthodoxe denkbeelden alle ruimte.
De kerkelijke strijd in Amsterdam werd overal in het land met grote aandacht gevolgd, en ook in Aarlanderveen hoorde de kerkenraad over wat in ’s Lands hoofdstedelijke hervormde gemeente gebeurde. Toen de kerkelijke problemen in Amsterdam het hoogtepunt naderden (vijf predikanten en tachtig kerkenraadsleden waren geschorst, onder wie (toen ouderling) dr. A. Kuyper (1837-1920)), zond de Aarlanderveense kerkenraad op 5 januari 1886 een brief aan de ‘benauwde broederen’ te Amsterdam, met de bedoeling hen een hart onder de riem te steken. Verder trachtte de kerkenraad donateurs te werven voor de door dr. Kuyper c.s. gestichte Vrije Universiteit te Amsterdam.
Bovendien werd een schrijven gericht aan de synode waarin de kerkenraad dringend verzocht de belijdenis te handhaven, wat naar zijn oordeel al lange tijd niet meer of althans te weinig gebeurde. Om in dat opzicht helemaal duidelijk te zijn stuurde de kerkenraad geen afvaardiging meer naar de hervormde classis, omdat men ‘niet nog meer schuld op zich wilde laden’ ten aanzien van de vrije doorgang van de vrijzinnigheid in de kerk.
De kerkvoogden steunden deze houding van de kerkenraad. Omdat het gevaar dreigde dat de predikant, ds. Osinga, uit het ambt en dus uit de pastorie zou worden gezet zodra de Aarlanderveense gemeente zich zou ontdoen van ‘het juk van de synodale hiërarchie’ (c.q. van de almacht van de synode), verhuurden de kerkvoogden de predikantswoning aan de predikant persoonlijk. De kerkenraad besloot ondertussen bovendien in het vervolg geen leden meer in te schrijven voordat men zeker was van de rechtzinnigheid van het aspirant-gemeentelid.
‘In Doleantie’ (1 februari 1887).
Op 31 januari 1887 wierp de kerkenraad de binding aan het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk’ af en ‘verleende aan de aloude Dordtse Kerkorde weer kracht en geldigheid’. De kerkvoogden werd gevraagd ervoor te zorgen dat de kerkelijke goederen (het kerkgebouw, het archief, de gelden en de andere bezittingen) ter beschikking van de (Dolerende) gemeente bleven – deze was naar hun stellige overtuiging immers de rechtmatige voortzetting van de hervormde gemeente. Zowel de kerkvoogden als de notabelen voldeden aan dat verzoek. Natuurlijk werden de burgemeester en de Koning van de veranderde kerkelijke toestand in Aarlanderveen op de hoogte gebracht. Met de afwerping van het ‘juk der synodale hiërarchie’, c.q. de afschaffing van het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, was Aarlanderveen per 1 februari 1887 in Doleantie gegaan.
Nadat de classis het besluit van de kerkenraad ontvangen had, besloot zij met ingang van 4 februari 1887 de ‘ongehoorzame kerkenraadsleden’ J. van der Bijl en L. Schiller (ouderlingen) en de diakenen C. Breeveld en C. van Egmond provisorisch (voorlopig) te schorsen.
Toen op 6 februari 1887 de zondagse kerkdienst zou beginnen stond ds. Osinga al lang en breed op de preekstoel, zodat de ‘ringpredikant’, die door de classis ongetwijfeld naar Aarlanderveen zou worden gestuurd, geen bezit van de kansel kon nemen. Ook de burgemeester was in de overvolle kerk aanwezig, ongetwijfeld om het ordelijke verloop van de dienst in de gaten te houden. Daarbij werd hij trouwens bijgestaan door ds. Osinga zelf, want deze vermaande de kerkgangers zich rustig te gedragen en de orde niet te verstoren. De burgemeester kon dus niet anders dan de Commissaris van de Koning berichten dat de dienst rustig verlopen was, al werd ds. Osinga in dit ambtsbericht als ‘dweepziek’ afgeschilderd.
De hervormde kerk bleef vooralsnog de thuisbasis.
Toen ds. Osinga en de vier kerkenraadsleden op 24 februari 1887 door het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland uit het ambt gezet werden en enkele maanden later, op 21 april, door de Algemeene Synodale Commissie bovendien uit het lidmaatschap van de Hervormde Kerk werden ontzet, had dat voor de Dolerenden vooralsnog geen gevolgen voor de praktische gang van zaken in de hervormde gemeente van Aarlanderveen. De Dolerende gemeenteleden bleven kerken in het hervormde kerkgebouw, de kerkenraad bleef haar normale werk doen, geschorst of niet, en ds. Osinga ging gewoon met zijn ambtsbezigheden voort.
Ondertussen werden de Dolerenden en de ‘synodalen’ (zij die trouw bleven aan de synode) van weerszijden benaderd met vlugschriften over de kerkelijke situatie in het dorp. Daarin trachtte men elkander van het eigen gelijk te overtuigen. Ook het classicaal bestuur nam aan deze activiteiten deel. Zo werden zij die niet met de Doleantie meegingen alsnog vermaand die stap ook in de toekomst niet te zetten.
De meerderheid ‘in Doleantie’.
Op 21 maart 1887 riep de Dolerende kerkenraad de ruim honderd hervormde manslidmaten op mee te doen aan een stemming over de vraag of de door de kerkenraad genomen beslissing om in Doleantie te gaan als wettig beschouwd werd. Niet iedereen kwam opdagen, maar toch gingen van de tachtig aanwezigen maar liefst negenenzeventig akkoord met de houding van de Dolerende kerkenraad. Degenen die bij de stemming niet aanwezig waren geweest en de Dolerende kerkenraad niet erkenden, werden alsnog vermaand op hun schreden terug te keren. Tot die tijd mochten ze niet meer aan het avondmaal deelnemen.
De hervormde ringpredikant niet toegelaten.
Het hervormde classicaal bestuur nam natuurlijk geen genoegen met de ontstane situatie. Zij kon niet toestaan dat de kerkelijke goederen (de kerk, de archieven, de financiën en de andere bezittingen) door de Dolerenden aan de hervormde kerk onttrokken werden. Vandaar dat men de weg naar de rechter insloeg om tot een gerechtelijke uitspraak te komen.
De eerste fase van deze gang van zaken nam op zondag 19 juni 1887 een aanvang, toen de hervormde ringpredikant, ds. T.J. Jansen Schoonhoven uit Woerden in opdracht van het classicaal bestuur zou voorgaan in de kerkdienst in het hervormde kerkgebouw. Burgemeester A.P. Zaalberg, notaris J. van der Lee en een tweetal veldwachters waren meegekomen.
De Dolerende (uit het ambt ontzette) kerkvoogden P. van Leeuwen en D. van Egmond waren van hun komst tevoren op de hoogte gesteld. Samen met de dolerende hoofdonderwijzer H. Houtman stelden ze zich bij de hoofdingang van de kerk op en weigerden de predikant tot de kerk toe te laten. Van deze gebeurtenis werd namens het classicaal bestuur door notaris J.A. van der Lee proces-verbaal opgemaakt. De predikant, de burgemeester, de notaris en de veldwachters vertrokken en gingen ieder huns weegs. Overigens: in de kerkdienst ging ditmaal niet ds. Osinga voor, omdat hij aanwezig was bij de bevestiging van zijn collega ds. J.H. Reuijl (1862-1904) te Zevenhoven.
Naar de rechter.
Met de door de notaris opgestelde akte in de hand werd de rechter ingeschakeld. Om al eerder genoemde redenen – de pastorie was aan ds. Osinga privé verhuurd – viel de eigendom van de predikantswoning vooralsnog buiten deze procedures. De bezitter van de sleutels van het kerkgebouw – kerkvoogd P. van Leeuwen – werd als privé-persoon gedagvaard.
De strijd verloren.
Terwijl de Dolerenden gebruik maakten van het hervormde kerkgebouw, kwamen de aan de synode trouw gebleven hervormde gemeenteleden vanaf februari 1887 bij elkaar in het koetshuis van de al eerder genoemde notaris J.A. van der Lee. Overigens was bij hen van berusting in de bestaande situatie geen sprake. Op zondag 9 oktober 1887 kwam de hervormde ringpredikant P.T. van den Berg van Nieuwkoop naar de hervormde kerk van Aarlanderveen, waar ook hij werd opgewacht en tegengehouden door de Dolerende kerkvoogd P. van Leeuwen. Van Leeuwen vond dat men de uitspraak van de rechter diende af te wachten. Ds. Van den Berg wendde toen de steven naar het koetshuis van notaris Van der Lee.
Die rechterlijke uitspraak was er ongeveer een jaar later, op 23 juni 1888. De kerkelijke goederen werden toegewezen aan de hervormde kerk. Van Leeuwen moest de sleutels van het kerkgebouw teruggeven. De hervormde groep, die ongeveer 150 leden telde, kon toen weer terug naar de oude kerk, terwijl de Dolerenden plannen maakten om een eigen kerk te bouwen voor de toen ongeveer 380 kerkgangers (terwijl ze toen nog geen negentig leden hadden). In de christelijke school kon men de kerkgangers nog maar nauwelijks herbergen.
Een eigen kerkgebouw (1888).
Aan de Dorpsstraat kocht de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ half juli 1888 voor fl. 2.000 een stuk grond dat in september werd uitgebreid met een tweede aankoop er direct naast; dit perceel kostte fl. 1.000. De bouwplannen van De Kerkelijke Kas werden al in juli 1888 aanbesteed en het werk toegewezen aan de ‘meester timmerlui’ D. Janszen en A. van Vliet, aan metselaar W. Barreveld, smid L. Schuller en aan de schilders Ziegelaar en Meijers. Ze berekenden samen fl. 7.618 voor de bouw- en schilderkosten.
De vervoerder van de heipalen – “waarschijnlijk een ‘liberaal’ die de gereformeerden een hak wilde zetten” – liet zich niet van zijn beste kant zien. Hij wilde beslist op zondag, de rustdag, leveren en verlangde dwingend dat de schuit ook op de rustdag zou worden geleegd. Deze gang van zaken werd in de plaatselijke krant ijverig besproken.
De bouwtekening van A. van Vliet liet ook een toren zien, die er echter niet kwam. De bouw verliep kennelijk in een noodtempo, want al op 11 november 1888 kon de nieuwe Dolerende kerk (17 meter lang en 11 meter breed) in gebruik genomen worden. Door het rondgaan met een intekenlijst kon de kerk ook nog worden voorzien van een kachel, want de winterperiode deed zich voelen. De kerk beschikte in het begin niet over een echt pijporgel. Zo’n instrument werd in 1891 geplaatst.
Enkele predikanten.
Ds. Osinga had op 31 maart 1889 afscheid genomen van de kerk van Aarlanderveen en vertrok naar de kerk van Gouda. Na een vacante periode van ongeveer vijf jaar en na meer dan twintig vergeefse beroepen op anderen werd ds. J. Verhave (1838-1906) van Anna Jacobapolder op 3 juni 1894 aan de kerk van Aarlanderveen verbonden; ruim zeven jaar later, op 1 december 1901, nam hij afscheid wegens emeritaat. Daarna dienden achtereenvolgens de volgende predikanten de kerk van Aarlanderveen: dr. J. van Lonkhuyzen (1873-1943) van Wilnis van 1902 tot 1908; ds. P. Warmenhoven (1866-1918) van Zetten van 1908 tot 1916; ds. L. van Loon (1874-1943) van Koudekerke van 1916 tot 1923; ds. H. Moolhuizen (1890-1974) van Krommenie van 1925 tot 1949 en ds. W.J. van Hoek (1902-1968) van Zuilichem van 1952 tot zijn emeritaat in 1968 (hij overleed kort daarop). Tijdens het predikantschap van ds. Van Hoek kwam de nieuwe kerk tot stand, op dezelfde plaats als waar de oude kerk stond.
De kerk verbouwd.
Ter afsluiting van dit verhaal de verdere gang van zaken in vogelvlucht, tot de ingebruikneming van dat nieuwe kerkgebouw.
Na een aanvankelijke daling van het ledental groeide de Gereformeerde Kerk van Aarlanderveen na de Tweede Wereldoorlog gestaag. Direct na de wereldbrand besloot de kerkenraad de kerk stevig te verbouwen om haar aan te passen aan de veranderde situatie. Zo zou onder meer het aantal banken worden vergroot en de preekstoel worden aangepast en ook het exterieur van de kerk zou een verandering ondergaan. Men dacht zelfs aan een tien meter hoge toren op de kerk! De meeste plannen werden eind jaren ’40 tot stand gebracht, maar van de bouw van een toren zag men af.
Een nieuwe kerk (1967).
Al voor de oorlog had men echter al gemerkt dat in de muren van de kerk scheuren ontstonden, en ook in de jaren ’50 waren verzakkingen opnieuw oorzaak van scheurvorming in de stenen kerkmuren. Vandaar dat men uiteindelijk begin jaren ’60 tot de slotsom kwam dat het beter was een nieuwe kerk te bouwen in plaats van aan restauratie veel kosten te besteden, al gingen de gedachten eerst nog wel uit naar restauratie van de kerk. Maar de voorgevel bleek bij nader fundamentonderzoek aan één kant maar liefst 35 cm. te zijn verzakt. Ook een andere gevel was twintig centimeter verzakt. “Het hoogteverschil tussen de linkerhoek aan de voorgevel en rechterhoek aan de achtergevel bedroeg 55 cm.”
Er bleef toen een aantal mogelijkheden over: de fundering verbeteren, zodat het hele gebouw misschien weer rechtop kwam te staan, of over te gaan tot nieuwbouw van de kerk met behoud van een tweetal vergaderlokalen en hergebruik van de banken. In februari 1963 werd echter besloten tot algehele nieuwbouw – de derde mogelijkheid. Een rondgang door de gemeente zou enkele duizenden guldens moeten opbrengen en bovendien werden andere acties gehouden. Ook werd de leden gevraagd de kerkelijke bijdrage op te krikken.
Uiteindelijk kreeg architect D. Dondorp uit Heemstede opdracht voor de bouw van een nieuwe kerk met 250 zitplaatsen, zonder galerij. Wel moest voorin de kerkzaal ruimte zijn voor de avondmaalsviering aan tafels. Na overleg met de gemeenteleden kon in februari 1967 definitief besloten worden de nieuwbouw te doen plaatsvinden. De eerste paal werd op 5 mei 1967 de grond in gejaagd terwijl ruim een maand later, op 23 juni, ‘de eerste steentjes’ gelegd werden met de woorden ‘geloof’, ‘hoop’, ‘liefde’ en een datumsteen. Op de in de kerkmuur ingebouwde toren (toch!) kwam het embleem van kruis en anker. Op 20 december 1967 werd de nieuwe kerk aan de Dorpsstraat in gebruik genomen.
Nadat ds. Van Hoek op 1 februari 1968 afscheid van Aarlanderveen had genomen (en kort daarna overleed), werden achtereenvolgens verscheidene andere predikanten aan deze kerk verbonden.
Het kerkgebouw aan de Dorpsstraat wordt door de Gereformeerde Kerk (PKN) te Aarlanderveen nog steeds als plaats van samenkomst gebruikt.
Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Aarlanderveen.
Bron:
A.J.J. van ’t Riet, Verhalen en Beelden. 125 jaar Gereformeerde Kerk Aarlanderveen (1887-2012). g.p., 2012
© 2019. GereformeerdeKerken.info