De Gereformeerde Kerk te Zevenhoven

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Zevenhoven ontstond uit de Doleantie op 30 januari 1887 als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Mede aan de hand van het nieuwe boek van de heer Tj. IJtsma hieronder een historisch overzicht van die kerk.

Kaart: Google.

Van Afscheiding naar Doleantie.

De Afscheiding van 1834 ging aan het dorp voorbij, al wil dat niet zeggen dat in Zevenhoven in die tijd geen Afgescheidenen woonachtig waren. Zo maakt een rapport van de hervormde classis Leiden uit maart 1836 melding van ‘eenige weinige personen’ die de Afscheiding waren toegedaan. Van twee van hen weten we zelfs de namen, omdat zij in oktober 1836 een verzoekschrift aan de koning tekenden, waarin gevraagd werd om erkenning van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bodegraven, nl. het echtpaar ‘Ernestus de Ridder en zijn huisvrouw Wilhelmina de Kater’, met zes kinderen.

Uit ‘De Heraut’ van 2 januari 1887.

De hervormde gemeente van Zevenhoven was van 1881 tot 1903 vacant. Juist in die jaren werd een aantal belangrijke landelijke vergaderingen van verontruste hervormden gehouden, uiteindelijk culminerend in het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd. Daar bogen 1.500 hervormden uit het hele land zich over de vraag hoe de ‘reformatie der hervormde kerk’ het best kon worden bevorderd. Zowel mondeling als schriftelijk werden de bezoekers – die vooraf hadden moeten verklaren ‘de reformatie der kerk plichtmatig te achten’ – van advies gediend. Ook ds. J. Osinga (1854-1924) van Aarlanderveen had het Congres bezocht en was tot de overtuiging gekomen met de hervormde synodale hiërarchie te moeten breken.

Onder zijn leiding ging ruim twee weken na afloop van het Congres in Amsterdam het merendeel van Zevenhovens hervormde kerkenraad in Doleantie. Het waren de ouderlingen H.I. van der Bijl en D. Rijlaarsdam en diaken T. van Leeuwen. Een van de kerkenraadsleden hield zich afzijdig. Op die bewuste dag, 30 januari 1887, werd namelijk een buitengewone kerkenraadsvergadering gehouden waarin besloten werd het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’ – in 1816 ‘op onwettige wijze door de overheid aan de kerken opgedrongen’ – af te schaffen en ‘opnieuw kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerken Ordening’, in 1618-1619 door de Synode van Dordrecht ingevoerd.

Ds. J. Osinga.

Ds. J. Osinga (1854-1924).

Over ds. J. Osinga, die leiding gaf aan de Doleantie te Zevenhoven, werd door Zevenhovens schoolhoofd M. van den Berg in 1925 het volgende geschreven. “(…) hij was een man van moed en groote beslistheid, geestdriftig en krachtig in ’t handelen. En deze karaktereigenschappen, in dienst van het geloof, maakten hem in 1887 tot een zeer gewenscht voorganger en leidsman. Wat waren er in dien tijd in ons land veel predikanten, die bekend stonden als besliste ‘Kuyperianen’, voorstanders van de Vrije Universiteit, trouwe ‘Heraut’- lezers [het kerkelijk weekblad van dr. A. Kuyper (1837-1920)], mannen die er rond voor uitkwamen, dat leven onder het synodaal verband en in kerkelijken zin leven naar Gods Woord, elkaar ten enenmale uitsloot. Men schatte hun getal op 200. En wat zijn er daaronder slechts weinigen geweest, die, toen ’t er op aankwam, den geloofsmoed bezaten, om met den zondigen kerkelijken toestand te breken”.

”Waren ’t er niet dertig? Hoe ‘t zij, onder de weinigen was ook ds. Osinga. Hij was op ’t Kerkelijk Congres geweest (11-14 januari 1887) en wist dat allen, die daar geweest waren, [door het hervormd kerkbestuur] geschorst zouden worden, tenzij ze beterschap beloofden. Maar in plaats van tegenover ’t Classiaal Bestuur zoete broodjes te bakken, ging ds. Osinga naar de kerkenraad van Zevenhoven waar hij consulent was, en zei: ‘Broeders, als nu uw kerkeraad met de Haagsche Synode wil breken, zooals ge u wel eens hebt uitgesproken, dan moet het besluit vandaag genomen worden, want morgen word ik vermoedelijk geschorst en dan kan het besluit niet meer op synodaal-wettige wijze genomen worden wat, bij eventueel proces, uw kansen verslechtert”.

“En zoo geschiedde het, terwijl te Aarlanderveen het besluit om te breken naar ik meen den volgenden dag werd genomen. De gedachtenis van ds. J. Osinga behoort in de Gereformeerde Kerken van de Rijnstreek in eere te blijven”.

Een eigen dominee en een noodkerk (1887).

Ds. Reuijl overleed in 1904.

Al op 31 maart 1887 werd door 27 manslidmaten een beroep uitgebracht op kandidaat H.J. Reuijl (1862-1904), die het aannam en op 19 juni op een traktement van fl. 800 intrede deed en tot 26 mei 1889 aan de kerk van Zevenhoven verbonden was. “Ongeveer twee jaren mocht hij aldaar in den Wijngaard des Heeren arbeiden, toen de beroeping van de kerk van Overtoom, in 1889, tot hem kwam”.

Bij de komst van ds. Reuijl – van wie geen afbeelding bekend is – was er een huis dat als pastorie kon dienen, mogelijk eigendom van een van de kerkenraadsleden. Een eigen kerk was er nog niet. Waar de eerste kerkdiensten gehouden werden is niet duidelijk, maar gezien de geringe omvang van de gemeente is het niet gewaagd te veronderstellen dat men aanvankelijk in de pastorie bijeenkwam. Al snel begon men echter op de naast de pastorie gelegen braakliggende grond met de bouw van een houten noodkerk, die fl. 2.088 kostte. De timmerman ontving uiteraard het leeuwendeel van de bouwkosten (fl. 1.663). Vanaf 1890 werd de kerk ook als school gebruikt: de in 1867 geopende christelijke school verkeerde namelijk inmiddels in slechte staat.

Ds. M.L. Wijnia (van 1889 tot 1894).

Kandidaat M.L. Wijnia (1861-1921) – van wie geen afbeelding bekend is – studeerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en nam het beroep van de kerk van Zevenhoven aan, waar hij op 1 december 1889 intrede deed. Vlak voor zijn komst was in 1888 de Jongelingsvereniging ‘Eben Haëzer’ opgericht. “Op 1 december 1889 ging hij naar de pastorie te Zevenhoven, vergezeld van zijne vrouw Maria Haga, die hij al sinds verscheidene jaren had leeren kennen, met wie hij 21 november 1889 was gehuwd. En die hem als een vriendelijke, trouwe en hartelijke huisvrouw in heel zijn ambtelijke loopbaan trouw ter zijde heeft bestaan. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren”.

Ds. P.J. Wijminga (1858-1913) bevestigde ds. Wijnia in het ambt.

Ds. P.J. Wijminga [(1858-1913) van Lollum] bevestigde hem. Hij verbond zich aan de gemeente met een predicatie over Efeze 4 vers 11 [“En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars“]. Ruim vier jaar heeft hij daar met zegen en ook met veel genoegen gearbeid. Zevenhovens gemeente werd later in de gesprekken nog gedurig eens genoemd en geroemd. Hij preekte er afscheid met Hebr. 13 vers 20 en 21”. In maart 1894 vertrok hij naar het Friese Oudemirdum.

Gereformeerde Kerk te Zevenhoven (1892).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Wijnia verbond ook de Dolerende Kerk van Zevenhoven zich aan ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’, die in 1892 officieel ontstond door de samensmelting van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding van 1834 en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie.

Kandidaat Jippe Salverda (1861-1897), over wie weinig bekend is (Zevenhoven was zijn enige gemeente), stond van 1894 tot 1897 in Zevenhoven en is daar op 13 maart overleden.

Ds. C. Zwaan (1871-1938).

Kandidaat C. Zwaan (1871-1938) was van 1898 tot 1900 de opvolger van ds. Salverda. Hij gaf er echter desgevraagd de voorkeur aan in de Zending te gaan werken en volgde daarom vanaf 1900 de zendingsopleiding in Amsterdam, waarna hij naar het zendingsterrein te Djokjakarta op Midden-Java vertrok.

Ds. H. Koffyberg (1874-1925).

Kandidaat H. Koffyberg (1874-1925) volgde ds. Zwaan op en was van 1900 tot 1907 aan de kerk van Zevenhoven verbonden. ”Geboren 4 september 1874 – als zoon van ds. D. Koffyberg [1844-1911], vroeger godsdienstonderwijzer, maar sedert de Doleantie predikant, eerst te Barneveld, later te Culemborg, en zijn moeder mej. Anna Stork – studeerde hij, na met goed gevolg het gymnasium te hebben afgelopen, aan de Vrije Universiteit. Hij kwam er in 1893 en haalde zijn kandidaatsbul in 1899. Een jaar later huwde hij met mej. Agnes Bouwman, die alle pastorale lief en leed met hem deelde vanaf 25 november 1900, toen hij bevestigd werd te Zevenhoven, zijn eerste standplaats. Zijn kerk daar was een houten gebouw, in één week tijds in elkander gezet in den eersten tijd van de Doleantie. Maar dat houten kerkje liep vol, zoo vol, dat het aan den rechterkant verzakte. Gelukkig dat de prediker sterker was dan zijn kerk, want hij is noch rechts noch links afgeweken ook al heeft hij voor zijn opinie menigmaal strijd moeten voeren. Toen hij in 1907 daar in Zevenhoven afscheid nam, was hij reeds een man van naam in de pers; want hij schreef als vaste medewerker in ‘Patrimonium’ en als kroniekschrijver in het ‘Gereformeerd Jongelingsblad’. En zijn perswerk werd gewaardeerd. Hij had een humoristisch en gul karakter, hij was een open man, oprecht en trouw, strijdlustig en ijverig in alles”.

Het boekje waarin ds. Koffyberg de kritiek van dr. Kuyper beantwoordde.

Ds. Koffyberg schreef ook een behoorlijk aantal brochures en kreeg het in 1915 nog aan de stok met dr. A. Kuyper himself, de grote gereformeerde roerganger in die tijd, door commentaar te leveren op diens artikelen in ‘De Standaard’, waarvan dr. Kuyper hoofdredacteur was.

De bouw van de Witte Kerk (1909).

Een bouwtekening van de nieuwe kerk (bron: IJtsma, ‘Gesch. van de Geref. Kerk Zevenhoven’).

Tijdens de vacante periode – die duurde van 1907 tot 1911 – werd de verzakte houten noodkerk in 1909 vervangen door de huidige, onlangs gesloten, ‘Witte Kerk’ aan de Stationsweg. In november 1908 had de kerkenraad over de bouw ervan met de gemeenteleden gesproken. Enkele van de 23 aanwezige manslidmaten zouden – zo werd afgesproken – de gemeente doorgaan om de leden te vragen hoeveel ze wilden en konden bijdragen. Er was al een gegadigde voor de noodkerk: de kerkenraad van Nes aan den Amstel wilde dat gebouwtje voor fl. 240 kopen. Plannen werden gemaakt voor een kerk van ongeveer zeventien meter lang voor een bedrag van ruim fl. 4.800. De gemeenteleden brachten meer geld bij elkaar dan beslist nodig was om met de bouw te kunnen beginnen. Er werd fl. 1.600 ingezameld met uitzicht op nóg meer. Met toestemming van de classis en de Particuliere Synode werd bovendien een landelijke inzameling gehouden, waarvoor 120 Gereformeerde Kerken uit het hele land meer dan fl. 300 aan giften instuurden. Ook werden allerlei andere aanbiedingen gedaan.

Uit: ‘De Heraut’, 8 augustus 1909.

Nadat de bijgestelde plannen van de Rotterdamse architect Oliemans goedgekeurd waren en de inschrijving gehouden was (Schraverees was met fl. 3.900 de laagste inschrijver) werd de houten noodkerk afgebroken en kon op 5 juli 1909 met de bouw worden begonnen. De kerkdiensten werden tijdelijk verplaatst naar de stal van de toenmalige familie Groeneweg. “Uit zuinigheidsoverwegingen werden op de kerk twee soorten en kleuren dakpannen gelegd. Rode aan de ene zijde en blauw-grijze aan de andere kant”.

Ds. J. de Vries (1879-1952) van Nieuwveen leidde de eerste kerkdienst in 1909.

De eerste kerkdienst werd op 25 oktober 1909 gehouden. De dienst werd geleid door ds. J. de Vries (1879-1952) van Nieuwveen. Het zal toen wel koud geweest zijn; geen nood, in de beginjaren stond in het midden van de kerk een grote kachel met een pijp recht omhoog. “Rondom de kachel zaten de kerkleden met veel centen en aan de zijkanten het gewone volk”, schrijft de heer IJtsma.

De kerk en de pastorie aan de Stationsstraat.

Ds. Z. Hoek (1863-1945) uit Duisburg deed twee jaar later, op 5 maart 1911, intrede in de nieuwe kerk van Zevenhoven. Hij bleef maar kort, namelijk tot 8 juni 1913, toen hij naar de kerk van Zonnemaire vertrok.

Ds. S. Huismans (van 1916 tot 1918).

Ds. Sipke Huismans (1873-1924) van Anjum was als opvolger van ds. Hoek van 1916 tot 1918 aan de kerk van Zevenhoven verbonden. Met hem kreeg de kerk van Zevenhoven een stoere, daadkrachtige Fries in huis, die in Anjum en elders in woord en geschrift met grote aandrang het recht van het gebruik van de Friese taal in de kerkdiensten verdedigde. Omdat lang niet iedereen het daarmee eens was ontmoette hij in zijn streven veel weerstand, maar uiteindelijk werd het door hem nagestreefde doel bereikt. “Toen hij uit Anjum wegging en ik [de schrijver van het In Memoriam, dr. J. Waterink (1890-1966)] hem op reis zag, was het alsof hij een lieve doode ging begraven. Iets in zijn oog was verdoft. (…) In Zevenhoven heeft hij het goed gehad. De moeilijkste oorlogsjaren [van de Eerste Wereldoorlog] heeft die kleine gemeente hem en zijn gezin zoo goed mogelijk te dragen gemaakt. En tóch, hij gevoelde zich niet meer de oude. Hij was gewóon stérk te zijn – maar wat werd er van zijn kracht gevraagd?”

Ds. S. Huismans (1873-1924).

“Zeker, de ‘Rijnlandsche Kerkbode’ kreeg [als ‘columnist’] nu ‘de Poortwachter’. Maar hij ondervond dat hij niet voor Fríezen schreef. En voor zijn gezin bracht ook Zevenhoven niet de noodige oplossing. Immers, elken morgen voor zessen moest, ook in de barre koude van den winter van 1916 op 1917, het meerendeel van zijn kinderen met den trein naar Alphen. En dat beteekende tevens voortdurende zorg en een onrustig gezinsleven’. Toen dan ook in 1918 het beroep naar Doetinchem kwam, zag hij daarin een oplossing van zijn moeilijkheden (…)”.

De heer IJtsma geeft het volgende verhaal (hier verkort weergegeven) uit de ‘Kerkbode’ van 1 december 1917: tijdens zwaar storm- en regenweer ging ds. Huismans met paard en wagen van één van de Zevenhoofse broederen op weg van Noorden – waar hij voor zo’n dertig kerkgangers gepreekt had – terug naar Zevenhoven. De wagen gleed echter van de weg en de predikant rolde richting sloot, maar kwam op de slootkant tot stilstand. Hij klom besmeurd weer in de wagen – de menner had niets in de gaten gehad; hij had moeite genoeg de wagen op de weg te houden. Tóch was er kennelijk iemand die het had gezien, een tegenstander van de dominee nog wel (want de predikant had niet alleen vrienden in Zevenhoven). ‘Was uw maar helemaal in het water gewaait, dan had uw er wellicht niet meer uitgekomen, doch affijn uw gaat nu toch vertrekken, dat vind ik een groote zegen.  (…) Vertrek maar gouw, Poortwachter der hel!’

Hoewel de niet bijster vriendelijke anonieme briefschrijver het vast niet gedacht had, was de predikant (die voor zijn kerkbodestukjes als ondertekening ‘De Poortwachter’ gebruikte) met dit schrijven ‘recht ingenomen’. “Onze ‘dierbare’ broeder geeft mij echter toch te veel eer, en dat komt, omdat hij wél erg dierbaar, maar níet erg Bijbelvast is. Want volgens den Bijbel is Christus de Poortwachter der hel! (Openbaring 1 vers 18b).”

Dr. J.G. Ubbink (van 1918 tot 1932).

Dr. J.G. Ubbink (1875-1944).

Toen ds. Huismans naar Doetinchem vertrokken was, werd een beroep uitgebracht op dr. J.G. Ubbink (1875-1944) van Monnikendam, die in oktober 1912 gepromoveerd was op het proefschrift ‘Het pragmatisme van William James’ (Arnhem, 1912). Dr. Ubbink deed op 30 juni 1918 intrede en bleef ongeveer veertien jaar aan de kerk van Zevenhoven verbonden, namelijk tot 14 juni 1932, toen hij als predikant van Zevenhoven en van De Gereformeerde Kerken in Nederland werd afgezet, waarover straks meer.

Tijdens zijn ambtsperiode werd in 1922 de brug over de sloot voor de kerk verbreed. Maar vooral speelde in de Gereformeerde Kerken in die tijd de kwestie rond dr. J.G. Geelkerken (1878-1960), gereformeerd predikant te Amsterdam-Zuid, die in 1926 werd afgezet omdat hij in een preek gezegd zou hebben dat hij niet geloofde dat de bomen in het paradijs ‘zintuiglijk waarneembaar’ geweest waren en dat de slang in het paradijs niet zou hebben gesproken. In feite had hij zich daarover naar eigen zeggen níet zo ondubbelzinnig uitgelaten en had hij slechts verklaard ‘het niet te weten’. Ds. Ubbink stelde de synode van Assen (1926) dan ook voor een commissie te benoemen tot bestudering van de ‘Jong Gereformeerde stroming’ in de Gereformeerde Kerken, omdat hij meende dat onder de jongere predikanten dezelfde ideeën leefden als die van dr. Geelkerken (die hij ook zélf had).

Het bekritiseerde boek van dr. Ubbink.

In 1931 publiceerde dr. Ubbink een ruim 400 pagina’s tellend boek getiteld ‘De nieuwe belijdenis aangaande Schrift en Kerk’ (Wageningen, 1931). De inhoud van dat boek bracht hem in conflict met zijn kerkenraad, die van Zevenhoven. Deze schorste de predikant. Dr. Ubbink protesteerde daartegen in een schrijven van 27 november 1931, waarin hij de classis ervan beschuldigde op onwettige wijze een classicale vergadering bijeen geroepen te hebben, omdat men hem daarbij als classisvoorzitter gepasseerd had. Ook achtte hij de kerkenraadsvergadering, waar de schorsing werd uitgesproken, onwettig ‘wijl zij niet afgekondigd werd en de gemeente, met wier medewerking ik beroepen werd, eveneens geheel gepasseerd werd’.

Een van de brochures van dr. Ubbink.

Verder protesteerde hij tegen ‘de Roomsche wijze’ van schorsing: ‘niet naar den eenigen onfeilbaren regel van Gods Woord [volgens artikel VII van de Nederlandse Geloofsbelijdenis], maar om een afwijking van een wél algemeen gangbare, maar nooít door onze kerken bindend verklaarde afwijking van onze belijdenis’.

Een lidmate van zijn gemeente in Zevenhoven (mevr. Ysia van Vliet, ze ondertekende in haar brochure de brief aan de kerkenraad) nam het voor hem op in haar geschrift getiteld ‘Een eenzame stem uit de Gereformeerde Kerk van Zevenhoven (…)’.

De brochure van het gemeentelid mevrouw Van Vliet.

Daarin verklaarde zij onder meer dat zij dr. Ubbinks beklaagde boek geheel gelezen en doordacht had en dat zij gemerkt had dat de citaten in het afzettingsbesluit van de generale synode en de oorspronkelijke weergave daarvan in het boek van dr. Ubbink niet overeenkwamen. ‘Toen zag ik dat de citaten van het afzettingsbesluit veelal bij elkaar gekramde woorden zijn. De woorden staan verward, woorden zijn weggelaten, andere bijgemaakt’.

Het hielp allemaal niets; de predikant werd dus afgezet en de kerkenraad moest op zoek naar een andere predikant. Tijdelijk kwam dr. K.J. Cremer (1893-1982), emeritus-predikant te Haarlem, gedurende ruim een jaar – van juni 1934 tot juli 1935 – hulpdiensten verrichten.

Combinaties met de kerk van Noorden (vanaf 1960 Woerdense Verlaat) en Nieuwveen.

De economische crisis van de jaren ’30 (beginnend met de ‘Beurskrach‘ in 1929) greep ook in de financiën van de kerk van Zevenhoven in. Vandaar dat overleg gepleegd werd met de classis over samenwerking met de Gereformeerde Kerk te Noorden (vanaf 1960 heette die Woerdense Verlaat) bij het beroepen van een predikant. Beide kerkenraden en de classis stemden met het plan in. Deze combinatie duurde van 1936 tot 1962. Vandaar dat kandidaat Wiebe van Dijk (1909-1973) van 1936 tot 1938 als predikant aan Zevenhoven en Noorden verbonden werd. Hij deed op 22 maart 1936 intrede, maar nam op 3 juli 1938 afscheid wegens zijn vertrek naar de kerk van Oudewater.

Oorlog (1940-1945).

Ds. P. de Ruig.

Op 26 maart 1939 deed zijn opvolger, kandidaat P. de Ruig, intrede in Zevenhoven. Hij maakte er het grootste deel van de Tweede Wereldoorlog mee, want in juni 1944 nam hij afscheid. In de oorlog was de brandstofvoorraad van de kerk onvoldoende voor de zondagse kerkdiensten, en een aanvraag om een extra toewijzing werd afgewezen. Het hele dorp had trouwens te lijden van de kou want in de hongerwinter van 1944 werden naar verluidt de bomen langs de Stationsstraat in één nacht door de dorpsbewoners gekapt. Verder wordt ook in de notulen van de kerk van Zevenhoven niet veel gemeld over de oorlogsomstandigheden; men paste wel op met wat men aan het papier toevertrouwde.

Ds. De Ruig vertrok in juni 1944 naar Putten, waar hij enkele maanden later met andere mannelijke bewoners van dat dorp opgepakt werd en via Kamp Amersfoort naar Dachau werd overgebracht. De predikant keerde in mei 1945 behouden in Putten terug.

Ds. C.L. Ruben (1912-1972).

Ook ds. C.L. Ruben (1912-1972) werd als hulpprediker samen met de kerk te Noorden beroepen. Hij diende deze kerken van 1944 tot 1947. “In 1944 kwam het beroep naar Zevenhoven en Noorden. Toen kwam ook de hongerwinter, die wij, dankzij de agrarische bevolking, goed doorkwamen. Onze twee dochters werden er geboren”, zo schreef zijn echtgenote in een In Memoriam. De predikant was na zijn afscheid van Zevenhoven naar de Gereformeerde Kerk te Helpman vertrokken.

Ook in combinatie met de kerk van Noorden deed ds. L.M. Wijnia (1892-1971) van Kolhorn op 15 januari 1950 intrede. Hij was de zoon van ds. M.L. Wijnia die van 1889 tot 1894 predikant van Zevenhoven was en werd zelfs in Zevenhoven gebóren; terugkeer naar zijn geboortegrond, dus. Nog niet lang in Zevenhoven werkzaam verloor de predikant op 27 juli 1951 zijn tweede echtgenote, Huiberdina Jacoba Wolda Koekoek. Kort voor haar overlijden was zij in oktober 1950 een van de oprichtsters van de Vrouwengespreksgroep ‘Lydia’.

Ds. L.M. Wijnia (1892-1971).

In november 1952 besloot de kerkenraad in het vervolg niet meer de Statenvertaling, maar de in 1951 door het Nederlands Bijbelgenootschap uitgegeven ‘Nieuwe Vertaling’ van de bijbel te gaan gebruiken. Ook besloot de kerkenraad net als in veel andere kerken het ritmisch zingen langzamerhand in te voeren. Werden de psalmen tot dan toe altijd op lange noten gezongen, nu begon men enkele bekende psalmen ritmisch, op lange en korte noten, te zingen. Ds. Wijnia was tot 1957 aan de kerk van Zevenhoven (en Noorden) verbonden en ging in januari 1957 om gezondheidsredenen met vervroegd emeritaat.

Ds. J.W. Genuït (1930-2017).

Kandidaat J.W. Genuït (1930-2017) deed op 29 juni 1956 intrede in Zevenhoven, opnieuw in combinatie met de kerk van Noorden, welke overigens sinds 1960 was omgedoopt tot ‘Gereformeerde Kerk te Woerdense Verlaat’. Ds. Genuït bleef tot juni 1962 aan deze kerken verbonden, toen hij afscheid nam in verband met zijn vertrek naar de Gereformeerde Kerk te Drachten.

Restauratie van de Witte Kerk (1966).

Op 13 oktober 1963 deed ds. H.G.A. Meinders intrede in Nieuwveen en Zevenhoven, omdat in maart 1962 met die kerk overeengekomen was samen een predikant te beroepen, nu dus een keer niet met de kerk van Noorden. Ds. Meinders bleef tot 1969 aan beide kerken verbonden.

De gereformeerde kerk met pastorie.

Tijdens diens ambtsperiode werd uitvoerig beraadslaagd over restauratie van de Witte Kerk. Aanpassing van het kerkgebouw was een wens van jaren her; zo gaf de kachel te weinig warmte af en ook moesten de banken nodig worden vernieuwd. In 1966 werden plannen besproken en acties bedacht en uitgevoerd om geld bijeen te brengen. Een rondgang door de gemeente bracht meteen al ruim fl. 12.000 op (later verhoogd naar fl. 20.000) en de diaconie leende een bedrag van fl. 5.000 voor het gestelde doel. Dat de verbouwing c.q. restauratie grondig was kan worden afgeleid uit de mededeling van de heer IJtsma, dat ‘alleen de muren bleven staan’. De verkoop van oude banken – fl. 10 per stuk – droeg ook bij aan de financiering van de plannen. Op 15 juli 1966 kon de vernieuwde kerk weer in gebruik genomen worden. De totale restauratie had uiteindelijk ongeveer fl. 44.000 gekost. In het tekort van fl. 14.000 werd voorzien door het houden van extra collecten, terwijl ook een lening werd afgesloten.

Er veranderde behoorlijk wat: het halfronde ‘plafond’ verdween; de plaatsing van de banken veranderde: niet meer met een aflopende vloer (“Als je een pepermuntje liet vallen, kon je hem voorin de kerk terugvinden”); de lange collectestokken verdwenen en werden vervangen door doorgeefzakjes; het oude psalmbord (ingevuld met bordkrijt) verdween; ook het groene lampje op de preekstoel was na de verbouwing niet meer nodig om aan te geven dat de gereserveerde plaatsen ‘vrij’ waren.  Dat waren ze na de restauratie namelijk allemaal. In april 1968 werd op Tweede Paasdag een gezamenlijke dienst met de hervormde gemeente gehouden in de gereformeerde kerk aan de Stationsstraat.

Hulpdiensten.

Van 1969 tot 1994 werd de kerk van Zevenhoven voornamelijk gediend door hulppredikanten, c.q. pastoraal assistenten. Zo kwam de heer W. van Leeuwen van 1978 tot 1982 als hulpprediker naar Zevenhoven, waarna hij in 1982 in gedeeltelijke dienst officieel als predikant van de kerk beroepen werd. Hij deed dit werk in combinatie met zijn werk voor de kerk van Rotterdam-Delfshaven.

De gereformeerde kerk en de nieuwe pastorie.

Hij kon een nieuwe pastorie betrekken, want in 1977 besloten kerkenraad en gemeente een nieuwe predikantswoning te bouwen op de plaats van de oude. Tussen de kerk en de pastorie werd bovendien een gemeenschapsruimte gebouwd (het latere ‘Middelpunt’, dat in 1997 trouwens verbouwd en uitgebreid werd). Na het vertrek van ds. Van Leeuwen in september 1983 naar de kerk van Ruinerwold-Koekange, verrichtte de heer L. Vermeer in 1983 en 1984 hulpdiensten als pastoraal assistent. Hij studeerde voor predikant op grond van Artikel 6 (‘singuliere gaven’). De heer Vermeer werd benoemd in combinatie met de kerk van Woerdense Verlaat. In 1984 moest de kerkenraad wegens een ‘hoog opgelaaid conflict’ overgaan tot ontslag.

In februari 1985 werd de heer M. Schreuder benoemd tot pastoraal assistent te Zevenhoven, ook nu weer in combinatie met de kerk van Woerdense Verlaat. Hij bleef tot september 1992 aan de kerk verbonden. Op 11 april 1987 werd het honderdjarig bestaan van de kerk gevierd tijdens een herdenkingsdienst met een reünie en een broodmaaltijd. Verder werden in 1987, vooralsnog op proef, collectebonnen ingevoerd en in 1989 kwam er een geluidsinstallatie in de kerk.

Nadat de heer Schreuder in 1992 vertrok, volgde ds. J. Swager (*1969) hem van 1994 tot 2000 op in combinatie met de kerk van Woerdense Verlaat. Ds. M.J. Zandbergen (*1967) was van 2001 tot 2008 aan de kerk van Zevenhoven en Woerdense Verlaat verbonden, terwijl deze in 2009 door ds. R. Mager (*1981), opnieuw in combinatie met Woerdense Verlaat, werd opgevolgd.

Protestantse Gemeente Zevenhoven (2015).

Ondanks de aanvankelijke moeizame toenadering tussen de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente, kwam langzamerhand meer contact en samenwerking tot stand. Ook kwam na verloop van tijd de verkoop van de Witte Kerk ter sprake, waartoe uiteindelijk besloten werd. De hervormde kerk zou ingrijpend worden verbouwd, waarna de kerkdiensten daar in het vervolg gehouden zouden worden. Op 25 maart 2015 werd de fusieovereenkomst tussen de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente getekend. Op 28 januari 2018 werd in de Witte Kerk de laatste dienst gehouden.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zevenhoven.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Zevenhoven tussen 1895 en 2015. In het landelijk kerkelijk Jaarboek wordt voor 1925 een ledental van 800 genoemd, wat ongetwijfeld een drukfout is (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

J.G. Bout, De Gereformeerde Kerk van Nieuwveen. Nieuwveen, g.j. [1987]

N.N., Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland, Goes, div. jrg.

C. Smits, De afscheiding van 1834, Zevende deel, Dordrecht, 1986

Tj. IJtsma, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk en Historie van de Witte Kerk te Zevenhoven. Zevenhoven, 2018

© 2018. GereformeerdeKerken.info