De Gereformeerde Kerk te Leimuiden (2)

Ds. C.S. van der Voet (van 1892 tot 1914).

( < Naar deel 1 ) – Ds. C.S. van der Voet (1844-1921) was oorspronkelijk opgeleid voor onderwijzer, maar het bleek dat hij het in het onderwijs moeilijk had. ‘Mijn levendige natuur maakte het uiterst moeilijk de zoo hoog noodige rust van het klassikale schoolstelsel – en ’t waren voorwaar geen kleine klassen – te bewaren’.

Ds. C.S. van der Voet (1844-1921).

Hij ging toen studeren voor hervormd godsdienstonderwijzer, waarna hij in 1877 een aanstelling kreeg in Apeldoorn. Tien jaar lang werkte hij daar ‘in vollen lust en liefde en in de volle kracht van het mannelijke leven’.

Toen de Doleantie kwam sloot hij zich daarbij zonder aarzelingen aan, maar daardoor verloor hij wel zijn betrekking als hervormd godsdienstonderwijzer. De Dolerende kerk van Den Haag benoemde hem echter als catechiseermeester en hij kreeg bovendien toestemming zo nu en dan ‘een stichtelijk woord te spreken’. We schreven in deel 1 al over het verzoek aan Van der Voet zich te laten examineren op grond van Artikel 8 van de Kerkorde (‘singuliere gaven’), en nadat hij de vereiste examens had afgelegd kwam hij als beroepen predikant in Leimuiden terecht.

In zijn preken bereikte ds. Van der Voet geen geleerde hoogten:  “De goede Herder wist welk voedsel de schapen [in Leimuiden] behoefden. Eenvoudig als zijn weg tot den dienst des Woords [via Art. 8] was zijn bediening. Maar de prediker greep steeds naar het middelpunt der openbaring. Zijn doel was bij elke predicatie, zoals hij het zelf vaak uitdrukte: ‘God uit Zijn Woord te brengen tot de gemeente’. Zulk een prediking, al is ze allereenvoudigst van vorm, kan niet zonder vrucht blijven. Wie de gemeente van Leimuiden kent zal, mits hij onbevangen oordelen wil, getuigen dat ds. Van der Voets arbeid haar heeft opgevoed in de leer en vermaning des Heeren”.

Iets over het kerkelijk leven tot de Eerste Wereldoorlog.

De Dolerende noodkerk aan het Oosteinde te Leimuiden, ongeveer op dezelfde plaats als de latere gereformeerde kerk.

De predikant verzocht overigens al in het begin van zijn ambtsperiode in Leimuiden eens een zondag vrij te mogen hebben, waarmee de kerkenraad akkoord ging, mits hij zelf de vervanging regelde. Maar ook  voor de rest liet dominee zich niet onbetuigd. Juist in die tijd bleek dat een van de gemeenteleden op zondag (!) een bezoek had gebracht aan de plaatselijke herberg (!) en daar bovendien iemand gedwongen had te diep in het glaasje te kijken (!). Ds. Van der Voet spoedde zich naar de woning des drievoudigen zondaars om hem ernstiglijk te vermanen; niet alleen over de genoemde overtredingen, maar ook over het feit dat hij nauwelijks meer in de kerk kwam! Maar, zei de broeder, dat laatste was een vergissing van dominee, want hij ging wel degelijk naar de kerk, maar dan in Nieuw Vennep, want daar woonde zijn geliefde. Maar ds. Van der Voet merkte snedig op dat de Kerk er niet was om met een meisje te praten, maar om Gods Woord te hooren verkondigen’. Ja, daar had ‘de zondaar’ niet van  terug.

Even leek het op een botsing met de ouderlingen uit te lopen toen de predikant voorstelde de Dordtse Kerkorde ten volle te handhaven, namelijk  door de helft van het aantal ouderlingen om de twee jaar te laten aftreden ‘en daarvoor in de plaats anderen te laten kiezen’. Toen enkele ouderlingen daartegen pruttelden vroeg dominee of de ouderlingen zich dan misschien onmisbaar voelden? Nou, dat bedoelden ze niet zo, maar het leek hun het beste dat de aftredende ouderlingen wel meteen herkiesbaar zouden zijn. Dat laatste kreeg de meerderheid van stemmen.

‘Meisjes mogen niet bedienen’.

De Jongelingsvereniging Jachin wilde in november 1892 graag haar Jaarvergadering in het kerkgebouw houden. Dat vond de kerkenraad goed, maar onder voorwaarde dat het plan om de meisjes te laten bedienen (rondbrengen van drankjes, enz.) niet door zou gaan. Bovendien wilde de kerkenraad dat het feest om elf uur afgelopen was. Afgesproken werd dat dominee Van der Voet de JV’ers vanaf de preekstoel nog eens ernstig zou toespreken over hun te houden Jaarvergadering; kennelijk hadden de jongens dat nodig. Hij sprak bovendien een hartelijk dankwoord tot twee ouderlingen die alles wat op de JV gebeurde goed in de gaten hielden.

Rijnsaterwoude.

Het Dolerende kerkje in Rijnsaterwoude dat in 1887 in gebruik genomen werd. De kleine Dolerende kerk van Rijnsaterwoude werd al snel bij de kerk van Leimuiden gevoegd.

Net als in Leimuiden ontstond ook in het nabijgelegen Rijnsaterwoude een Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), en wel op 4 september 1887. Aan de Heereweg (nu nr. 84) hadden ze een houten noodkerkje gebouwd en  dat in 1887 (met zeventig zitplaatsen) in gebruik genomen. Het was en bleef een kleine gemeente, zodat de kerkenraden van Leimuiden en van Oude Wetering in opdracht van de classis de koppen bij elkaar staken om te overleggen wat het best met het kerkje van Rijnsaterwoude kon gebeuren. Daar was men betrekkelijk gauw uit. Leimuiden had immers altijd al oog gehad voor de belangen van de Dolerenden in Rijnswaterwoude, zodat men overeenkwam dat de Dolerenden van dat dorp in 1893 bij de kerk van Leimuiden gevoegd werden.

Van alles wat…

= Kermis – De kerkenraad had al eerder een broeder vermanend toegesproken over zijn bezoek aan de kermis (op zondag), maar in 1895 waren het twee jonge jongens die zich daar hadden gewaagd. De kerkenraad kwam er achter en besloot de burgerlijke gemeente te hulp te roepen door te vragen de kermis in het vervolg te verbieden, vanwege de geestelijke schade die het de mensen toebracht. Maar sommige kerkenraadsleden vonden zo’n brief niet nodig, zodat het schrijven niet verzonden werd. = Neo-Malthusianisme – Mocht de kerkenraad eigenlijk wel akkoord gaan met het promoten van geboortebeperking? In 1896 stuurde de Neo-Malthusiaansche Bond [de voorloper van de NVSH] namelijk een dergelijk schrijven aan de kerkenraad. Er was ook een tijdschrift bijgesloten dat onder de ouderlingen zou rondgaan. Maar er werd niet meer over gepraat. “Dat de problematiek groot was bewijzen de vele, vele gedwongen huwelijken, waarover wij u niet zullen verhalen”, schrijven de auteurs van het gedenkboek van Leimuiden. = Attestaties – Gemeenteleden die gingen verhuizen kregen een attestatie mee, die ze dienden af te geven bij de scriba van de kerk in hun nieuwe woonplaats. Maar dat gebeurde kennelijk nogal eens niet, waardoor de betreffende leden kerkelijk gezien spoorloos verdwenen. Vandaar dat de kerkenraad besloot de attestaties in het vervolg rechtstreeks naar de nieuwe kerk te sturen, die dan de betreffende leden zelf maar even moest bezoeken.

Een nieuwe kerk (1912).

Een oude foto van de nieuwe kerk, die in 1912 in gebruik genomen werd.

De noodkerk werd intussen te klein en bovendien was het nooit de bedoeling geweest dat deze het definitieve gereformeerde onderkomen zou zijn. Vandaar dat de kerkenraad in januari 1912 besloot op ongeveer dezelfde plaats een nieuwe, grotere kerk te bouwen. De oude kerk zou worden afgebroken en tijdens de bouw van het nieuwe bedehuis zouden de kerkdiensten in de christelijke school gehouden worden. Deze was in 1906 – naast de kerk – geopend.

Al snel kwamen verscheidene architecten vragen of zij de kerk mochten bouwen, maar architect J. de Kort uit Hazerswoude kreeg  de opdracht de tekeningen te maken en de kosten te berekenen. In maart werd meegedeeld dat die fl. 12.200 zouden bedragen, de grond niet meegerekend. De inschrijving werd gehouden en op 18 maart 1912 werd het werk gegund aan timmerman J. Kempenaar, metselaar P. Charlet, schilder Hakker, smid Berends en aan loodgieter A. Vlasman.

Besloten werd dat ds. Van der Voet de eerste steen zou leggen. De bouw vorderde uitstekend, want al op 2 oktober 1912 kon de nieuwe kerk aan de tegenwoordige dokter D. Stapenséastraat in gebruik genomen worden. Ds.  Van der Voet had de leiding bij de ingebruikneming van de nieuwe kerk. Zijn preek, naar aanleiding van psalm 48 vers 10 (“O God, wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels”) werd later in brochurevorm uitgegeven. De dienst begon met het zingen van psalm 103 vers 1 en de slotzang was psalm 72 vers 11.

Het orgel en de organisten.

Het orgel in de nieuwe kerk dat op 4 oktober 1916 in gebruik genomen werd.

In 1916 werd het oude orgel uit de noodkerk voor fl. 95 verkocht. Vermoedelijk was het een harmonium. Hoe dan ook, het orgel dat voor de nieuwe kerk aangeschaft werd had één pedaal. De organisten moesten dus gaan oefenen om het voetenwerk onder de knie te krijgen. Een van de organisten in de nieuwe kerk kreeg klachten van de kerkenraad over een naspel dat hij had gespeeld en dat volgens de eerwaarde broeders meer paste bij een werelds lied dan bij een stichtelijke psalm. De organist leek zich er niet veel van aan te trekken, want op een gegeven moment leek het naspel aan het eind van een kerkdienst helemaal nergens op, naar de mening van de kerkenraad. Ouderling Treur moest er maar eens even met de muzikant over spreken. Deze snapte niet waar de kerkenraad zich eigenlijk druk om maakte, want – zei hij – als de dominee en de kerkenraad zich na de dienst hadden teruggetrokken in de kerkenraadskamer en de mensen bezig waren de kerk te verlaten, dan kon je immers niet meer van een kerkdienst spreken? Die was dan officieel al afgelopen. Dus wat maakte dat naspel dan nog uit?

Hoewel de kerkenraad een voorstel klaar had om te bevelen ‘dat het orgel bij het uitgaan van de kerk zwijge’, werd dat uiteindelijk toch niet aangenomen. Besloten werd namelijk om de ‘orgelist’ mee te delen dat bij het uitgaan van de kerk uitsluitend koraalmuziek gespeeld mocht worden.

De gereformeerde kerk.

Ds. Van der Voet met emeritaat (1914).

“Op 1 november 1914 nam ds. Van der Voet afscheid van Leimuiden. De 70-jarige leeftijd was overschreden en lichamelijk ongemak belemmerde den herderlijken arbeid in de vrij uitgebreide gemeente. In een kleine woning in Apeldoorn, sinds vroeger verblijf zijn eigendom, zouden hij en zijn gade thans de rust van den levensavond zoeken na den welbesteden levensdag. Maar een werkzame rust”. Want in Apeldoorn werd hij tot ouderling benoemd en verzocht de kerkenraad hem te helpen bij het geven van de catechisaties aan bejaarden. Soms preekte hij er en ook hield hij bijbellezingen ‘in de buitenbuurten’. In de nacht van 15 op 16 april 1921 stierf hij.

  • In snelle vogelvlucht verder…

Nu we de geschiedenis van de kerk vanaf het begin en de opening van de noodkerk tot aan de ingebruikneming van het definitieve  kerkgebouw besproken hebben, gaan we de rest van de geschiedenis in snelle vogelvlucht bij langs, aan de hand van een beperkt aantal onderwerpen.

Ds. D. Drenth (1885-1965).

De predikanten tot 1945.

Na het vertrek van ds. Van der Voet nam de kerkenraad het beroepingswerk ter hand en werd kandidaat D. Drenth (1885-1965) beroepen, die de roeping aannam en op 19 september 1915 intrede deed. Hij was tot 1921 aan de kerk van Leimuiden verbonden. Tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog waren na hem achtereenvolgens de volgende predikanten in gereformeerd Leimuiden werkzaam: ds. D. Ringnalda jr. (1899-1976) van 1923 tot 1928; ds. R.J. van der Weerd (1898-1934) van 1928 tot 1933; ds. J.G. Aalders (1909-2002) van 1933 tot 1940 en ds. C. Gilhuis (1913-1982) van 1941 tot 1945.

Nadat in 1916 – we meldden het al – een nieuw orgel in de kerk geplaatst werd, weliswaar met pedaal, maar zonder windmotor, zodat  een orgeltrapper zich in het zweet zijns aanschijns werkte om de treden van de blaasbalg regelmatig naar beneden te drukken, werd in 1920 voor ongeveer fl. 90  een kachel in de kerk geplaatst. De kou was op het laatst niet meer te harden.

Het interieur van de kerk in de jaren 30 (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Leimuiden’).

Toen ds. Drenth in 1918 door twee kerken beroepen werd (die van Genderen en Onstwedde), maakte de predikant de kerkenraad er fijntjes op attent dat het traktement in Leimuiden wel erg laag was vergeleken met de twee beroepende kerken. De kerkenraad krikte het traktement ijlings op, zodat de predikant om die reden in ieder geval niet hoefde te vertrekken. In 1920 werd het jaartraktement opgevoerd tot fl. 2.700. Maar het jaar daarop nam hij desondanks het beroep van de kerk van de kerk van Zuidlaren aan en nam op 3 april 1921 afscheid. In datzelfde jaar werd de kerk aangesloten op het elektriciteitsnet. De aanleg kostte in totaal fl. 350.

De hal van de school naast de kerk werd in 1924 nog steeds gebruikt als parkeerplaats voor fietsen van kerkgangers; ook werden de paarden van degenen die met paard en wagen ter kerke togen nog steeds op het schoolplein uit- en na kerktijd weer ingespannen; ondertussen werkte de spijsvertering van de paarden gewoon door. Het schoolbestuur verzocht de kerkenraad daaraan een eind te maken.   Het was voor de kinderen  moeilijk om op maandag zonder vuile schoenen de school in te komen. De kerkenraad besloot daarop bij de kerk een paardenschuur te laten bouwen. De kosten daarvan bedroegen ruim fl. 4.000, maar het schoolbestuur kon in juli 1925 in elk geval tevreden zijn, want toen werd die schuur in gebruik genomen.

De paardenschuur bij de kerk (foto: ‘100 jaar Gereformeerde Kerk Leimuiden’).

Ondertussen groeide de kerk zozeer, dat in 1928 op de galerij een aantal banken extra geplaatst werd. Dat gaf weer lucht, maar de kerkenraad had intussen al wel moeten besluiten tijdens de dienst bij toerbeurt twee ouderlingen op de galerij te plaatsen om de herrie van de jeugd enigszins binnen de perken te houden. Dat heeft een paar maanden geduurd, want vanaf oktober mocht de jeugd daar niet meer gaan zitten.

Maar in die tijd vond op de galerij ook een verheugende gebeurtenis plaats: in 1928 werd het orgel namelijk aangesloten op een windmotor. De voor het geluid benodigde lucht werd door zo’n windmotor veel regelmatiger aangevoerd en bovendien was het zware werk van orgeltrapper dan ook niet meer nodig. De kosten waren niet mals: fl. 280, en een tegelijk uitgevoerde reparatie kostte bovendien nog eens fl. 425.

De Tweede Wereldoorlog  bracht ook over Leimuiden het nodige onheil. Al meteen in het begin waren slachtoffers te betreuren. Na het bombardement op Rotterdam, waarbij overigens ook twee gereformeerde kerken in vlammen opgingen, kwamen uit de Maasstad verzoeken om hulpzendingen van bedden, huisraad, kachels, dekens en wat verder maar dienstig kon zijn om de getroffen bevolking te helpen. Een kerkcollecte bracht in Leimuiden fl. 110 op en samen met die van de talloze andere Gereformeerde Kerken in het land kon met de hulpverlening in Rotterdam in ieder geval een begin gemaakt worden. Ook werden in Leimuidense gezinnen kinderen uit Rotterdam en Leiden opgenomen, om op krachten te komen.

De predikanten (1945 tot 2005).

Ds. J.G. Los (1932-2012).

Na het vertrek van ds. Gilhuis (hij nam op 12 augustus 1945 afscheid) nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand. Ds. C. Moens (1910-2002) volgde hem op en was van 1945 tot 1948 aan de kerk van Leimuiden verbonden. Na hem waren achtereenvolgens gereformeerd predikant in Leimuiden: ds. B. Oosterhoff (1924-2008) na een vacante periode van ruim drie jaar van 1952 tot 1957; ds. H.J. Koffrie (1931-1982) van 1957 tot 1962; ds. J. Baaijens (1934-1981) van 1963 tot 1967; ds. D.L. Averes (*1926) van 1968 tot 1970; ds. J.G. Los (1932-2012) van 1971 tot 1975 en ds. A.M. Los (*1948) van 1977 tot 1982; dr. C. van der Kooi (*1952) van 1984 tot 1992;  Ds. M. Koster (*1959) van 1993 tot 1998, en mevr. ds. J. Paans-Spoelstra (*1973) van 1999 tot 2005.

Het Leids Dagblad berichtte op 10 juni 1968 over de intrede van ds. D.L. Averes (*1926).

De kerk opgeknapt.

De hervormden gaven in de jaren ’70 toestemming voor het houden van gereformeerde diensten in hun kerkgebouw, toen de gereformeerde kerk gerestaureerd moest worden. Grootse plannen waren er: de entree zou vergroot worden met een garderobe, de banken zouden in lichte kleuren overgeschilderd worden, de banken aan weerszijden van de kansel werden verwijderd en vervangen door stoelen, het plafond werd olijfgroen geschilderd, de avondmaalstafel en het doopvont kwamen centraal te staan in het liturgisch centrum, de vloeren werden gebeitst, boven de kansel kwam een kruis en in de gangpaden werd vloerbedekking gelegd. De kosten waren er naar: ruim een halve ton. Gelukkig waren er veel vrijwilligers om de kosten te drukken.

De Nieuwe Leidsche Courant van 22 mei 1969 berichtte over de ingebruikneming van het gerestaureerde orgel.

In die tijd moest ook het orgel gerestaureerd en uitgebreid worden. Een proef – gezien het kostenplaatje daarvan – om het orgel te vervangen door een elektronisch instrument werd afgeblazen omdat het geen succes was. De prijzige restauratie van het orgel (fl. 16.000) en de uitbreiding leverde een instrument op met twee manualen en pedaal.

Een gemeentecentrum.

In de jaren ’80 werd door de kerkenraad een commissie in het leven geroepen om te onderzoeken of nieuwbouw van kerk en bijgebouwen mogelijk was. Dit bleek echter de duur. Nieuwbouw zou fl. 1.300.000 gaan kosten. In diezelfde tijd kwam de christelijke school naast de kerk echter te koop te staan. Besloten werd het gebouw aan te kopen en er door verbouw een kerkelijk centrum van te maken, met een doorgang naar de kerk. De gemeentevergadering was met ruime meerderheid voorstander van het plan, zodat de kerkenraad kon beginnen met de realisatie ervan. Maar dat ging veel geld kosten. Vandaar dat de gemeenteleden opgeroepen werden om op 17 september 1986 naar het voormalige schoolgebouw te komen om daar giften te doneren of obligaties te kopen, om zo het benodigde geld bij elkaar te krijgen.

De gereformeerde kerk en het kerkelijk centrum. De foto is gemaakt nadat in 2010 het dakruitertje van de kerk verwijderd was omdat dit bouwvallig geworden was.

Binnen twee uur was er maar liefst fl. 103.000 binnen! Toen ook de vermaarde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw fl. 100.000 toezegde voor het beoogde doel, was de feestvreugde compleet! In 1987 kon het kerkelijk centrum in gebruik genomen worden.

Samen-op-Weg.

De samenwerking met de hervormde gemeente begon eigenlijk in de oorlog. Een gezamenlijke Paaszangdienst in 1943, een gemeenschappelijke dienst t.g.v. het vijftigjarig jubileum van koningin Wilhelmina in 1948, en tien jaar later een gezamenlijke commissie voor het organiseren van ‘samenwerking waar zulks mogelijk is’. Er kwam weliswaar een bejaardensoos, maar een gezamenlijke jeugddienst was voor de gereformeerde kerkenraad een brug te ver. Maar toen het hervormde kerkgebouw in de jaren ’60 gerestaureerd moest worden gaf de kerkenraad meteen toestemming om hun diensten tijdens de renovatie in de gereformeerde kerk te houden.

Het interieur van de Oostenkerk in Leimuiden (foto: Reliwiki).

In het begin van de jaren tachtig ging het met de samenwerking tussen beide kerken erg moeizaam. ‘Er is veel onbegrip en het is in 1981, dat de kerkenraad zich genoodzaakt ziet een brief aan de hervormde kerkenraad te schrijven met als inhoud, dat het zo niet verder kan gaan’. Later kwam er weer toenadering, die uiteindelijk – maar ook hier gaan we kort door de bocht – leidde tot de vorming van de Protestantse Gemeente te Leimuiden, die in december 2008 plaatsvond.

Aanvankelijk werden beide kerkgebouwen in Leimuiden als protestantse kerk in gebruik. Besloten werd echter de gereformeerde Oostenkerk af te stoten en de kerkdiensten in het vervolg in de voormalig hervormde kerk te houden. De laatste dienst in de gereformeerde kerk werd gehouden op 16 december 2012. De kerk werd korte tijd later gesloopt.

Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Leimuiden.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Leimuiden tussen 1908 en 2008 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

N.N., Gemeenten en Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland (…), Leusden, 1992

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J. Smit en J.E. van der Veer, 100 jaar Gereformeerde Kerk. 1887-1987. Een wandeling door Gereformeerd Leimuiden. Leimuiden, 1987

© 2020. GereformeerdeKerken.info