Doleantie te Zuidwolde (Gr.) – 2

( < Naar deel 1 ) – Net als in andere plaatsen werden de verhoudingen tussen rechtzinnige en vrijzinnige hervormden in het Groningse Zuidwolde vooral na 1870 steeds minder aangenaam.

Gezicht op Zuidwolde met de hervormde kerk.

Ook in Zuidwolde waren veel jongelui die bij een vrijzinnig-hervormde predikant in omliggende dorpen naar catechisatie gingen om zich, nadat ze daar belijdenis gedaan hadden, te laten inschrijven in de gemeente te Zuidwolde. Zo kon op een gegeven moment het aantal stemgerechtigde vrijzinnig hervormde gemeenteleden de meerderheid krijgen. In Zuidwolde voelden de rechtzinnigen zich daardoor min of meer bedreigd.

“De rechtzinnigen hadden dit eigenlijk ook deels aan zichzelf te danken”: vrijzinnige jongelui gingen tamelijk snel over tot het doen van belijdenis, terwijl de rechtzinnige jeugd veelal aarzelde die stap te zetten. Zuidwoldes vroegere rechtzinnige hervormde predikant ds. Sijpkens had al op dit gevaar gewezen. Bij zijn afscheid had hij daarom gepreekt over Openbaring 3 vers 11: ‘Ik kom spoedig. Houd wat hij hebt, opdat niemand uwe kroon neme’. Toch viel het bij de verkiezing voor de vervulling van een tweetal vacatures in het College van Notabelen in november 1886 nog mee; de krant meldde dat “tot veler hartelijke blijdschap de rechtzinnige partij eene volkomen overwinning behaalde. Van groot gewicht is deze uitslag. De notabelen toch benoemen de kerkvoogden en bij dezen berust het recht tot verkiezing van een predikant”.

Ds. J. Hulsebos (1844-1904).

Kort daarvoor had ds. J. Hulsebos (1844-1904) van Oostwold (Old.) op 4 juli 1886 intrede in Zuidwolde gedaan; daarover schreven we reeds eerder. We schreven ook al over het Gereformeerd Kerkelijk Congres, dat van 11 tot en met 14 januari 1887 in Amsterdam gehouden werd, kort nadat in Amsterdam op 16 december 1886 de Doleantie plaatsvond – de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk – en daar de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) geïnstitueerd werd. Ds. Hulsebos en zijn collega ds. J. Teves (1854-1913) van Wetsinge-Sauwerd bezochten dat Congres, en stelden zich daarmee duidelijk aan de kant van de Doleantie, van de ‘reformatie der kerk’. Dat wilde zeggen: de afschaffing van het door de overheid in 1816 in de hervormde kerk ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, en het ‘wederom kracht en geldigheid verlenen’ aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619.

Zoals eerder opgemerkt beschouwden de hervormde kerkelijke besturen het bijwonen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres als een daad van revolutie en een poging onrust te zaaien in de kerk. De classes kregen vanuit de Algemeene Synode in Den Haag opdracht maatregelen te nemen tegen ambtsdragers die dit Congres hadden bijgewoond. Het mocht geen verrassing heten dat ds. Hulsebos al snel bezoek kreeg van een bode van het classicaal bestuur, die hem een officieel schrijven overhandigde. Daarin werd de predikant meegedeeld dat hij zou worden gehoord door het Classicaal Bestuur, omdat de classis ‘geruchtmakende bezwaren van ergerlijken aard’ over hem vernomen had. Duidelijk was dat ds. Hulsebos zich aan het bestuur zou moeten onderwerpen door spijt te betuigen, en zijn verklaring bij de ingang van het Congres over ‘het plichtmatig achten van de reformatie der kerk’, diende in te trekken. Het alternatief was schorsing en afzetting.

De aankondiging van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ te Amsterdam (uit ‘De Heraut’, 2 januari 1887).

De kerkenraad hoefde niet lang na te denken over de vraag of men de predikant zou afvallen of dat men zich achter hem zou plaatsen. “Men kon voor Gods aangezicht niet anders dan het laatste kiezen. Maar dan bleef er geen andere weg over, dan deze fatale [synodale] organisatie ter zijde te zetten en onze eigene gereformeerde Kerkorde van 1618/19 wederom te aanvaarden, waartoe de kerkeraad het volle recht had, en dat nu ook ongehinderd kon geschieden. Veel werd geworsteld en gestreden in den gebede, want de bezwaren waren vele; doch ziet, op den juisten tijd kwam de gewenschte hartelijke eenparigheid, zoodat de geheele kerkeraad met instemming van allen, van wie men dit in de eerste plaats wenschte, met beslistheid tot de groote zaak kwam”.

Toen de kerkenraad op 30 januari 1887 bijeen kwam – voordat de classis de volgende dag zou vergaderen! – besloten de broeders, alvorens in Doleantie te gaan, een brief te zenden aan de collatoren, die het recht hadden predikanten ter beroeping voor te stellen. Men deelde hun mee dat de kerkenraad van plan was de Dordtse Kerkorde ‘wederom kracht en geldigheid te verlenen en het juk van de synodale hiërarchie af te schudden’, maar dat men alvorens daartoe over te gaan eerst de mening van de heren collatoren wilde weten. Zij gingen er zonder meer mee akkoord.

Het Doleantiebesluit van Zuidwoldes kerkenraad.

De eerste uitgave van het ‘Algemeen Reglement’ van 1816.

En zo kwam het dat de kerkenraad op die 30ste januari 1887 besloot “om voor de geheele Hervormde Gemeente te Zuidwolde de Kerkenorde, ingevoerd bij Koninklijk Besluit van 1816, van dit oogenblik af alle kracht en geldigheid te ontzeggen, en van nu af weer kracht en geldigheid te verlenen aan de Dordtse Kerkenorde, die hier vóór 1816 gold” (…). De broeders overwogen “dat de kerkeraad onder den knellenden band der Synodale Organisatie van 1816 gedurig buiten macht gesteld wordt naar Gods Woord te handelen; dat de jongste bemoeiingen van het Classikaal Bestuur van 25 januari niet de strekking hadden om het handelen naar Gods Woord gemakkelijk te maken, maar integendeel om de Kerken te demoraliseeren”.

Uit: ‘De Heraut’, 6 februari 1887.

“Overwegende dat uit de handelingen der kerkelijke hiërarchie, inzake het Amsterdamsche conflict [de Doleantie te Amsterdam], gebleken is, dat uit eene procedure voor de kerkbesturen, om recht te verlangen, geen het minste heil te verwachten is; dat de besluiten door de Algemeene Synode in die [Amsterdamse] zaak genomen, alsmede haar schrijven aan de kerkeraden en leden der Nederlandse Hervormde Kerk, op 1 december 1886, ontwijfelbaar aantonen dat op eene eerlijke schikking geen uitzicht bestaat en dat de eenige modus vivendi welke zij toelaat zulk eene is, waarbij de trouwe dienaars van onzen Heere en Koning uitgeworpen worden; dat alzoo noch het blijven voortleven in dezen Godonteerenden toestand, noch het vinden van eenig middel om bij het behoud der tegenwoordige kerkorde daaruit te geraken, mogelijk is”.

Een herinnering aan het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

Bij dit alles, en ook bij de volgende verrichtingen van de Dolerende kerkenraad, werden nauwgezet de adviezen gebruikt die door het Gereformeerd Kerkelijk Congres, waar ds. Hulzebos samen met ds. Teves geweest was, opgevolgd. Dat deden ze aan de hand van de door het Congres gepubliceerde  documenten, zoals ‘alle brieven die te schrijven zouden zijn’ om de Doleantie in het hele land ordelijk te doen verlopen. Deze documenten werden gepubliceerd in zgn. Modellenboekjes, die door het Congres in orde gemaakt waren.

Een brief aan de koning en aan ‘de anderen’.

De koning was sinds 1816 het hoofd van de Hervormde Kerk, die dus in feite een staatskerk was, en centraal bestuurd werd vanuit Den Haag, volgens het door de overheid in 1816 opgelegde Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk. Dus ook de koning kreeg van de kerkenraad van Zuidwolde een schrijven, waarin hem meegedeeld werd dat de kerkenraad van Zuidwolde, “ontwarende hoe, door langer onder deze Kerkenorde te blijven, de Gereformeerde Kerk haar gereformeerd karakter ten eenenmale verliezen en dus zich zelve als stichting vernietigen zou, besloten heeft, krachtens zijne oorspronkelijke, hem nimmer ontnomene bevoegdheid, zijn plaatselijk kerkgenootschap opnieuw te regelen”, het Algemeen Reglement had afgeschaft en opnieuw kracht en geldigheid verleend had aan de Dordtse Kerkorde, “die in hare belijdenis geworteld en historisch uit haar leven ontwikkeld was”.

Het Boterdiep te Zuidwolde (Gr.).

Ook werd een kennisgevingsbrief verzonden aan de burgemeester van de gemeente Bedum, waarin de ‘wisseling van kerkorde meegedeeld’ werd. En ook de hervormde kerkvoogden werden niet vergeten; zij hadden immers officieel het beheer over de kerkelijke goederen, zoals het kerkgebouw. Zij werden door de kerkenraad uitgenodigd “wel zorg te willen dragen, dat de goederen onder hun beheer niet aan hare bestemming worden onttrokken, maar vóór als ná ten dienste van hem, de kerkenraad, moge verblijven en wel met name, om het kerkgebouw op a.s. zondag op de gewone uren en vervolgens voor de openbare eerediensten in de door hem verordende godsdienstoefening, open te stellen”. De kerkenraad voegde er nog aan toe: “Het behoeft er wel niet bij te voegen, dat geen gebruik hoegenaamd van enig gebouw of goed der Kerk, al ware het slechts tijdelijk, aan eenige aanhanger der Synodale Organisatie mag worden afgestaan”.

Op 31 januari 1887 antwoordde de kerkvoogdij met het besluit van de kerkenraad in te stemmen, “en dat zij niet zullen toelaten, dat eenig bestuur van de zijde der Synodale Organisatie zich in hun beheer menge.” Ook de burgemeester zou van dat antwoord op de hoogte gesteld worden.

De brief aan de gemeenteleden.

In dit boekje legde dr. A. Kuyper (1837-1920) uit hoe de Doleantie in Amsterdam tot stand gekomen was.

Natuurlijk werden ook de gemeenteleden allen op de hoogte gesteld, door middel van een gedrukt schrijven, opgesteld door de predikant zelf. Daarin werd uiteraard eerst het besluit tot Doleantie meegedeeld, en gaf de kerkenraad daarna aan dat de aanleiding tot ‘de afschaffing van de synodale hiërarchie’ gelegen was in het feit dat ‘moderne’ (c.q. vrijzinnige) lidmaten in opdracht van de kerkelijke besturen moesten worden ingeschreven; en verder dat ‘de Amsterdamsche broederen’ door de kerkelijke besturen waren afgezet; verder speelde mee het feit dat de kerkelijke besturen “nu met onverbiddelijke strengheid optreden tegen hen, die voor het Koningschap van Jezus en tegen de macht der Synode durven opkomen”.

Een van die slachtoffers, zo ging de kerkenraad verder, was de predikant zélf, ds. Hulsebos. Zijn trouw aan de ‘benauwde Amsterdamsche broederen’ en het bijwonen van het Gereformeerd Kerkelijk Congres, waren voor de kerkelijke besturen aanleiding ‘hem uit het ambt te stooten’. Dat was voor de kerkenraad aanleiding “waartoe het in iedere waarlijk Gereformeerde Kerk vroeg of laat moet komen: terugkeren in de regering der kerk tot de gehoorzaamheid aan Gods Woord, het weder aanvaarden van de Gereformeerde Kerkenorde”.

En om misverstanden vóór te zijn of tégen te gaan, deelde de kerkenraad mee dat het afwerpen van het ‘juk der synodale hiërarchie geene afscheiding van de plaatselijke kerk’ was, maar juist een poging de verwaarloosde kerk weer op te bouwen; dat ‘geene revolutie wordt gepleegd, maar juist de revolutie gestuit, die wij jaren lang in onzen heerlijken Koning en Zijn Woord hebben gepleegd”.

Het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ van 11 tot 14 januari 1887 te Amsterdam. Ds. Hulsebos en ds. Teves waren hier ook  aanwezig.

“Voor driehonderd jaar werd met de pauselijke inzettingen gebroken, thans met menschelijke vonden”. De predikant riep de gemeenteleden op: “Verbreekt óók het juk der zonden en hoort de roepstem des goeden Herders: Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart, en Gij zult rust vinden voor Uwe zielen”.

De reacties.

Het besluit van de kerkenraad vond instemming bij een groot deel van de hervormde gemeente van Zuidwolde. Bij de kerkenraad kwamen sympathiebetuigingen binnen van achtenveertig stemgerechtigde (belijdende) manslidmaten, van negenentwintig vrouwelijke lidmaten (tevens uit naam van vierenveertig minderjarige doopleden) en van eenennegentig meerderjarige doopleden, die mede honderdvijftien minderjarigen vertegenwoordigden. In totaal 327 zielen.

Dat de classis Onderdendam not amused was, spreekt voor zich. De predikant werd geschorst en de gemeente werd vacant verklaard. Voortaan zouden de ‘ringpredikanten’ de kerkdiensten in de hervormde kerk leiden, zo besliste de classis. De eerste ringpredikant zou op 6 februari 1887 naar Zuidwolde komen in de persoon van ds. J. Santé Nieweg. De classis had de burgemeester van zijn komst op de hoogte gesteld. Consulent ds. N. Lofvers verzocht de burgervader erop toe te zien dat alles ordelijk zou verlopen.

Ds. N. Lofvers.

De burgemeester wist niet wat hij er mee aan moest, en stuurde de brief door aan de officier van justitie in Groningen. Deze schreef nog dezelfde dag terug, dat – als de kerkvoogdij [op de hand van ds. Hulsebos] aan ds. Santé Nieweg de toegang tot het kerkgebouw zou weigeren, deze zich niet met geweld en evenmin met hulp van de politie toegang mocht verschaffen. De politie moest uitsluitend proces verbaal opmaken. Niet meer en niet minder.

De eerste kerkdiensten van de Dolerenden.

Op 6 februari hadden enkele politieagenten in de kerk plaatsgenomen, maar ze hoefden verder niet in te grijpen. “Ds. Hulsebos sprak met vuur en overtuiging eene belangrijke rede uit naar aanleiding van Jeremia 5 vers 21: ’Hoor nu dit, gij dwaas en harteloos volk, die oogen hebben maar zien niet, die ooren hebben, maar hooren niet’. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat hij in het vervolg in deze kerk zou voorgaan en dat hij zich bleef beschouwen als predikant van de gemeente van Zuidwolde, omdat hij, de kerkenraad en de gemeente zich hadden losgemaakt van de synodale hiërarchie, nog vóórdat het classicaal schorsingsbesluit genomen was.

Toen de ochtenddienst afgelopen was bleef ds. Hulsebos op de preekstoel zitten, om te voorkomen dat een of andere ringpredikant zijn plaats op de kansel zou overnemen. Zijn echtgenote bracht hem zijn lunch op de preekstoel. De kerkenraad paste ook een handigheidje toe: de middagdienst was al begonnen toen de kerkklok geluid werd. Op dat moment kwam de ringpredikant, ds. Santé Nieweg van Middelstum, binnen, overzag de situatie en ging onverrichter zake heen.

“Zijn niet vriendelijke blik op den preekstoel gericht…”

‘… Vooral op den predikstoel was zijn niet zeer vriendelijke blik gericht…’ (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Op zondag 8 maart liep het een beetje anders: “Even was de godsdienstoefening aangevangen en had de rustig nederzittende schare het psalmgezang aangeheven of de heer [ds.] J.A. van der Scheer van Onderdendam verscheen in het kerkgebouw, op eenigen afstand gevolgd door twee veldwachters. Fiere blikken wierp de ringpredikant van zijne standplaats links en rechts door de kerk, maar vooral op den predikstoel was zijn niet zeer vriendelijke blik gericht. Onze voorganger mocht bedaard blijven en ving na het eindigen van het psalmgezang met het lezen van Gods Woord aan. Slechts eenige woorden waren er gelezen of de heer Van der Scheer keerde zich plotseling om en verliet zeer haastig de kerk, gevolgd door zijne begeleiders. Wat het nut was van zoodanige manifestatie wil ons niet duidelijk worden. Alleen dit is zeker, dat voor menigeen een goed deel der stichting is weggenomen en schrik en ontroering niet alleen zwakke vrouwen, maar ook sterkere gestellen heeft aangegrepen”.

Er kwamen verder geen ringpredikanten meer naar de hervormde kerk van Zuidwolde. ‘Doende wat des kerkeraads is’ organiseerde de classis diensten voor de niet-Dolerenden in de plaatselijke herberg, totdat de kerk op bevel van de rechtbank teruggegeven werd aan de Nederlandse Hervormde Gemeente van Zuidwolde.

De in 1908 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Zuidwolde (Gr.).

Na elders onderdak gevonden te hebben bouwden de Dolerenden in 1908 aan het Boterdiep Westzijde een eigen kerk.

Ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Zuidwolde (Gr.).

De ledentallen van De Gereformeerde Kerk te Zuidwolde (Gr.) van 1906 tot 2016 (bron: Jaarboeken GKN en PKN).

Bronnen onder meer:

Archief Gereformeerde Kerk te Zuidwolde.

Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992

J. Hulsebos, Bede om rechtsherstel. Pleidooi gehouden 18 februari 1889 voor het Gerechtshof te Leeuwarden door J. Hulsebos, predikant bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Zuidwolde. Leeuwarden, 1889

Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

E.J. Jager, De Doleantie op het Groninger platteland. 1887-1892. g.p. g.j.

© 2021. GereformeerdeKerken.info