Doleantie te Zuidwolde (Gr.) – 1

Slechts twee hervormde predikanten in de provincie Groningen gingen met de Doleantie mee: ds. J. Teves (1854-1913) van Wetsinge-Sauwerd en ds. J. Hulsebos (1844-1904) van Zuidwolde, die daar op 30 januari 1887 in Doleantie ging.

Kaart: Google.

Ds. J. Hulsebos (1844-1904).

Ds. Hulsebos stond bekend als een rustig, beheerst man en ‘een innemend mens, die bij al zijn gaven de eenvoud zelve bleef en prettig met de eenvoudige Groninger plattelander wist om te gaan’. Hij hield van zijn hervormde kerk. Om in januari 1887 in Zuidwolde in Doleantie te gaan viel hem zwaar. Maar nadat hij het besluit eenmaal genomen had stond hij er ook voor.

Van Blauwkapel tot Vlissingen.

Ds. Hulsebos werd na zijn studie predikant in achtereenvolgens Blauwkapel (1872), Wissenkerke (1875), Lemmer in 1880, Oostwold (Old.)  in 1882 – dat later bekend werd door haar (gereformeerde) evangelisatiearbeid te Finsterwolde, in Zuidwolde (Gr.) in 1886, en in Vlissingen in 1889. Daar overleed hij in 1904.

Oostwold (van 1882 tot 1886).

De hervormde kerk te Oostwold (Old.).

Net als in Zuidwolde bestond ook in de plaatselijke hervormde gemeente te Oostwold geen erg vriendelijke verhouding tussen de vrijzinnige en de rechtzinnige factie. De verhoudingen werden extra op de proef gesteld toen ds. Hulsebos duidelijk liet merken dat zijn sympathie nadrukkelijk bij de rechtzinnigen lag. In Oostwold bestond een levendig verenigingsleven; de predikant vond vooral de jongedochtersvereniging Mirjam van groot belang voor de gemeente, omdat de meisjes kleding naaiden voor de behoeftigen ‘en het bezoeken van deze menschen in hunne verdrukking’.

De sociale instelling van de predikant kwam duidelijk uit in het feit dat hij in Oostwold in 1884 een soort van kerkelijk ziekenfonds oprichtte ten einde ‘aan minvermogende ingezetenen bij ziekte ondersteuning te verlenen’. Aanvankelijk betaalden de ‘ziekenfondsleden’ wekelijks tien cent voor een echtpaar, zes cent voor een man en vier cent voor een vrouw. Maar per 1 januari 1887 werden de premies verlaagd, om meer leden te trekken. Ook stimuleerde de predikant in Oostwold de oprichting van een plaatselijke afdeling van Patrimonium, het Christelijk Werkliedenverbond.

Terwijl in Amsterdam ‘de strijd om de beginselen’ gestreden werd die op de Doleantie zou uitlopen – kort door de bocht: het bestrijden van de vrijzinnigheid en de handhaving van de rechten der plaatselijke hervormde gemeente – begon ook in Oostwold (net als in ’s lands hoofdstad) een attestenkwestie de spanning op te voeren; zou de kerkenraad wel of geen attest afgeven aan aspirant gemeenteleden die tot de vrijzinnige richting behoorden? De kwestie werd in Oostwold ‘opgelost’ door een soepele houding van de kerkenraad en van het classicaal bestuur, maar voor ds. Hulsebos leek het tijd te worden de moeilijkheden vóór te zijn en een beroep van de hervormde gemeente van Zuidwolde aan te nemen.

Zuidwolde (van 1886 tot 1889).

Ds. J. Hulsebos (1844-1904).

Nauwelijks had de hervormde kerkenraad van Zuidwolde het beroep op ds. Hulsebos van Oostwold afgekondigd of een gemeentelid stond op en bracht luid en duidelijk bezwaar in tegen dat beroep. De reden daarvan is niet helemaal duidelijk: mogelijk omdat de collator (ondanks herhaalde berichtgeving) niet aanwezig was (deze had het recht een predikant ter benoeming voor te dragen), maar misschien ook wel door de houding van de predikant in de attestenkwestie in Oostwold. Hoe dan ook, de classis Onderdendam keurde het beroep goed, en zo kon ds. Hulsebos op 5 juli 1886 intrede doen, na door zijn vriend ds. W. Vliegenthart van Groningen in het ambt bevestigd te zijn. De intreepreek was uit Galaten 1 vers 10: “Want indien ik nog menschen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus”. Ds. Hulsebos stond iets meer dan drie jaar in Zuidwolde. Daarvan was hij slechts vijf maanden hervormd predikant, omdat op 30 januari 1887 in dat  dorp onder zijn leiding de Doleantie plaatsvond.

Ook in Zuidwolde bevorderde hij het verenigingsleven, waarbij hij meteen al vooral om het jeugdwerk dacht: bij zijn vertrek uit Zuidwolde waren er een knapenvereniging, een jongelingsvereniging, een kleine meisjesvereniging en een jongedochtersvereniging. En natuurlijk werd er een zondagsschool opgericht. En daar bleef het niet bij. De van ijver blakende dominee richtte ook een christelijke bibliotheek met zo’n tweehonderd boeken op en riep een kerkkoor in het leven, waarvan hij zelf de leiding op zich nam.

Het algemeen nieuwsblad ‘Provinciale Groninger Courant’ wist met al die activiteiten op 5 maart 1887 wel raad: “Er is in de laatste dagen een jongelingsvereeniging opgericht onder presidium van den doleerenden predikant Hulsebos, tenminste zo wordt hier verteld. ’t Spul wordt hier dus nu compleet. We bezaten reeds eene vereeniging van jonge dochteren en nu… een jongelingsvereeniging!! Vele jongelingen dachten zich weggezonken in ’n poel van ongerechtigheid en – de weleerwaarde Hulsebos beschouwde het zijn roeping als hoogepriester dusdanige jongelingen op te beuren! Dus – ze pasten mekaar juist! Hier wordt gemompeld, dat die jongelingen bij de oprichting hunner vereeniging feest willen vieren en dat ze de leden van de vereeniging van jonge dochters dan flink zullen trakteren”.

De eerste Dolerende donkere wolken

De aankondiging van het Gereformeerd Kerkelijk Congres te Amsterdam (De Heraut, 2 januari 1887).

Van 11 tot 14 januari 1887 had ds. Hulsebos als hervormd predikant van Zuidwolde het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam bezocht. De vergadering van 1.500 hervormde kerkenraadsleden handelde over het uitrollen van de Doleantie over heel het land en was georganiseerd door afgezette Amsterdamse kerkenraadsleden, onder wie dr. A. Kuyper (1837-1920). Dezen waren door de kerkelijke besturen uit hun ambt gezet vanwege – kort gezegd – hun strijd tegen het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk en tegen de grote macht van de Algemene Synode, die de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten danig aantastte. Reglement en Synode waren door de overheid in 1816 aan de Hervormde Kerk opgelegd.

Een herinnering aan het Gereformeerd Kerkelijk Congres.

Het probleem met het bezoek van ds. Hulsebos aan het Congres in Amsterdam was, dat bezoekers bij de ingang een verklaring moesten tekenen dat zij ‘reformatie der [hervormde] kerk en afwerping van het juk der synodale hiërarchie plichtmatig’ achtten. Dat werd door de hervormde kerkelijke besturen opgevat als het veroorzaken van onrust en revolutie in de kerk en het plegen van ongehoorzaamheid aan de kerkelijke reglementen en besturen.

Vanuit de synode hadden de kerkenraden te horen gekregen dat ze predikanten en kerkenraadsleden die het Gereformeerd Kerkelijk Congres bezocht hadden, daarover ter verantwoording moesten roepen en hen desnoods uit het ambt moesten zetten. Dat dreigde nu ook voor ds. Hulsebos.

In Doleantie gegaan.

Op 30 januari 1887 besloot de kerkenraad van Zuidwolde daarom  in Doleantie te gaan, de gehoorzaamheid aan de synodale hiërarchie op te zeggen en het Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk af te schaffen ‘en wederom kracht en geldigheid te verlenen aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1618-1619.

De hervormde kerk te Zuidwolde (Gr.).

En toen was alle aanvankelijke aarzeling om met de hervormde kerk te breken verdwenen. Ds. Hulsebos reisde de provincie door om overal waar dat gewenst werd informatie te geven over de Doleantie. Hij werd consulent van de Dolerende gemeenten in Bedum, Groningen, Spijk, Oostwold en Wagenborgen en nam in die gemeenten zelfs de taak van scriba op zich. Hij werd redacteur van de Dolerende Groninger Kerkbode, legde de eerste steen van de eerste Dolerende Zuiderkerk in Groningen (die al in 1901 vervangen door de tweede Zuiderkerk). Ook voerde hij op 18 februari 1889 het woord voor het Gerechtshof te Leeuwarden over het eigendom van het kerkgebouw der hervormde gemeente te Zuidwolde. Zelfs de tegenpartij toonde daar waardering voor zijn optreden. De pleitrede verscheen later in druk onder de titel Bede om rechtsherstel‘.

De strijd om de kerkelijke goederen…

Vlissingen (van 1889 tot 1904).

Ondertussen kreeg de predikant een beroep van de Dolerende Kerk te Vlissingen. Dit nam hij aan. Op 6 oktober 1889 deed hij daar intrede, nadat hij op 29 september afscheid van Zuidwolde genomen had.

Ook in Vlissingen stichtte hij jeugdverenigingen, werd ook daar redacteur van de Dolerende kerkbode, ‘Zuider Kerkbode’ genaamd en werd mede-oprichter van het Zeeuwsch Kerkblad, eveneens door de Dolerenden opgericht.

Op 3 november 1904 stierf ds. Hulsebos in het harnas. Bij de begrafenis sprak ook een hervormde collega, dr. C.L. Voorhoeve. Deze gewaagde van het feit dat hij ‘een vriend en ambtsbroeder verloor, voor wien de kerkelijke scheidsmuren niet te hoog waren om daarover anderen de hand te reiken’.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info