Van ‘Classis’ naar ‘Synode’ in Amerika – 6

De eerste kerkelijke vergaderingen van de ‘Christian Reformed Church’ sinds 1857.

( < Naar deel 5 – Back to Part 5 ) – In onze serie over de kerkelijke vergaderingen van de naar Amerika geëmigreerde Afgescheidenen, sinds 1857 behorende tot de toen opgerichte Christian Reformed Church (zoals nader uitgelegd in deel 1), gaan we verder met de vergadering van 8 juni 1859. Tussen [] staan verhelderende of aanvullende opmerkingen van de redactie van GereformeerdeKerken.info.

First Christian Reformed Church in Zeeland, Michigan (1862).

De Classicale Vergadering van 8 juni 1859 gehouden te Vriesland, Staat Michigan.

Art. 1 – De vergadering geopend met het zingen van Psalm 119 vers 17 en gebed door br. G. Haan.

Art. 2 – De afgevaardigden zijn:

NoordeloosDs. K. van den Bosch (predikant), P. van den Bosch en J. van Tongere (ouderlingen)

VrieslandH. Dam (ouderling)

GraafschapVan Anrooy en A.K. Strabbing (ouderlingen)

Grand RapidsG. Haan en J. Gezon (ouderlingen)

Art. 3 – De preses brengt enige bezwaren tegen de gemeenten [naar voren]. De ouderlingen hebben zich hierover verdedigd. Na veel hierover gehandeld te hebben, wordt de vergadering gesloten met het zingen van [opnieuw] psalm 119 vers 17 en gebed door de preses.

Art. 4 – De vergadering des middags geopend met het zingen van Psalm 134 en gebed door br. J. Gelok, die verzocht was samen met broeder Krabshuis om als adviseur in onze vergadering te dienen.

Art. 5 – De preses brengt enige bezwaren in omtrent hout uit de kerk gehaald, waar ZEw.  van werd beticht door Diepenhorst. Na dit aangehoord te hebben vraagt Diepenhorst zich hierover te verdedigen. Wat het gezegde aangaat verklaard Diepenhorst er niet van te weten maar spreekt van planken die dominee zijn zoon gehaald zou hebben. ZEw. verklaart die planken nodig gehad  te hebben tot zitting in zijn huis, alwaar de godsdienst werd uitgeoefend en ZEw. verklaart zelfs daarvan niets geweten te hebben. Hierover heeft de classis Diepenhorst bestraft, waarna hij zich ook schuldig heeft verklaard.

Jan Gelok (1824-1889).

Art. 6 – ZEw. brengt een bezwaar in van een briefje dat Diepenhorst had afgegeven aan de Wed. Raterink. De reden was omdat dat briefje hem zelf bijna vrijwaarde. Hierin oordeelt de classis dat Diepenhorst hierin niet rond heeft gehandeld.

Art. 7 – Alsmede wordt bovengemelde broeder beschuldigd van planken uit de kerk te hebben gehaald tot het maken van doodskisten, ofschoon Diepenhorst verklaart dat dit op een wettige wijze is geschied, maar dat hij meende dat te mogen doen in de zakelijke omstandigheid waarin zij toen verkeerden, temeer daar een lid der kerkenraad er kennis van droeg.

Art. 8 – Wat de ‘wagenrails’ aangaat waarover Diepenhorst verwijten heeft gemaakt aan Anne van den Bosch (jl. mei een jaar geleden): deze rails zijn gebruikt op de lijn van Diepenhorst en Anne van den Bosch zijn land. Deze beschuldiging komt bij de classis in geen aanmerking, maar [ze] moet Diepenhorst bestraffen om reden dat ZEw. met deze zaak schandelijk beticht is alsof hij zulks had  gedaan.

Art. 9 – De preses vraagt het oordeel hoe nu te handelen met Diepenhorst. Het oordeel is dat Diepenhorst belijdenis van schuld zou doen wegens zijn onbetamelijke handelwijze bovenvermeld; maar dat ook dan dominee met de ouderling P. van den Bosch te ver in drift zich hebben uitgelaten, ofschoon ZEw. betuigt dat het niet uit bitterheid is geschied. Hiervan hebben beide partijen schuldbelijdenis gedaan en elkander de broederhand toegereikt.

J. Gezon, scriba van de eerste Classis van de Christian Reformed Church.

Art. 10 – Daar P. Verduin mede de dominee beschuldigd heeft […] dat dominee [volmacht kreeg om het geld van een overleden man te ontvangen], en ZEw. daarmee zijn schuld zou betalen. Dat had [Van Duin] zijdelings van een ander gehoord. De dominee betuigt onder getuigen dat hij geen volmacht wilde te hebben toen men hem daartoe wilde benoemen. Hierover heeft de classis geoordeeld dat P. Verduin wegens het volharden in zijn uitdrukkingen de hem opgelegde censuur billijk waardig maakt.

Art. 11 – De zaak van Zeeland wordt ter tafel gebracht, dat broeder J. Rabbers (ouderling) en Evert Evers (diaken), beiden gecensureerd en geschorst zijn geworden in hun bediening, omdat zij niet voldaan hebben aan de last hun opgelegd aan leden [van de kerk] die onordelijk handelen, en om het weigeren op de kerkenraad te verschijnen. Hierover verklaarde broeder J. Rabbers zulks wel te willen doen indien [ook] de personen tegenwoordig kwamen welke beschuldigd werden en die zij moesten vermanen. Na over deze zaak veel gesproken te hebben, valt het moeilijk om een oordeel uit te brengen. Hierop is de vergadering gesloten met het zingen van Psalm 72 vers 4 en gebed door broeder van Anrooi.

Art. 12 – De vergadering is om 9 uur ’s morgens geopend met het zingen van Psalm 25 vers 4 en gebed door br. Strabbing. Daar de zaak van br. J. Rabbers en Evert Evers de vorige dag was besproken, wordt nu het oordeel gevraagd. De classis oordeelt dat beide leden der kerkenraad schuldig zijn in het overtreden van de last hun opgelegd, alsook eigenwillige handelingen aan de dag gelegd hebben in hun opdracht.

Een van de emigranten op het schip de Isabella Bath was Jan Rabbers die het dorp Groningen (Michigan) stichtte.

Art. 13 – Nu vraagt de preses of de censuur op hen uitgeoefend wettig is. Hierover is over en weer veel gehandeld. De classisleden van Noordeloos menen wettig gehandeld te hebben. De overige leden der classis menen dat de kerkenraad tegen de kerkorde heeft gehandeld. Daar de classis deze zaak moeilijk vindt, werd met meerderheid van stemmen besloten om de zaak te laten rusten tot een volgende classis. Tegen dit besluit protesteert dominee. De vergadering wordt gesloten met het zingen van Psalm 84 vers 3 en gebed door broeder Dam.

Art. 14 – De vergadering wordt geopend met het zingen van Psalm 120 vers 4 en gebed door broeder Krabshuis. De preses vraagt hoe nu te handelen met de broeders van Zeeland en of zij zich zullen onderwerpen aan de hun aangezegde censuur. Het oordeel hierover van de meerderheid der vergadering is, om de broeders voort te laten arbeiden zoals zij nu werkzaam zijn.

Art. 15 – Bij vernieuwing vraagt de preses hoe toch te handelen met br. J. Rabbers en Evert Evers. Hierop vragen de twee broeders hoe de classis nu met ons handele, daar wij schuld willen belijden daar wij schuldig zijn. Hierop antwoordt een van de broeders dat hij zijn hart eens oprecht wil openleggen en verklaart  dat oprechtheid wel ontbroken heeft en betuigt wat de schorsing betreft, dat die in strijd is met Art. 79 van de kerkorde, en wat de censuur aangaat [meent hij] dat de kerkenraad hierin wat te voorbarig is geweest. Dit was het algemene oordeel der classis hetwelk vroeger al ter sprake kwam.

Ds. K. van den Bosch, die in 1856 predikant te Noordeloos, Michigan, werd.

Hierop maakte ds. Van den Bosch broeder J. Rabbers en Evert Evers bekend dat zij ontslagen waren, maar betuigde niet over ZEw. [zelf]. Nu verklaart ZEw. dat hij niet meer op kerkelijk terrein voort kan gaan, ontslaat zichzelf en zegt weg te gaan. Hierop wordt ZEw. verzocht en vermaand op zijn post te blijven zitten, maar hij wil niet. Nadat de broeders hem dikwijls verzocht hadden te willen blijven, gaat ZEw. heen, na vooraf gevraagd te hebben of iemand de vergadering wilde sluiten, waarop geantwoord is dat de vergadering nog niet is geëindigd en dat men dus wil verdergaan met de zaken die nu nog te behandelen zijn. ZEw. is vervolgens weggegaan maar betuigde nog dat hij hierdoor niet ontkende dat wij de kerk niet zijn.

Art. 16 – Daarop gaat de vergadering over om een andere preses in ons midden te kiezen en hiertoe wordt verkozen broeder H. Dam.

Art. 17 – Er wordt een brief van broeder Ulberg voorgelezen. Na [deze aan-] gehoord te hebben is geoordeeld om dezelve aan de broeder van Graafschap mee te geven om die te [laten] beantwoorden.

Art. 18 – Hierop wordt de zaak van Vriesland in het beroepen [verkiezen] van hun kerkenraadsleden ter tafel gebracht. Er wordt gevraagd of de roeping [verkiezing] wettig was toegegaan. Broeder Dam verklaarde dat het zonder enige kuiperij en alzo wettig was toegegaan.

Art.  19 –  Er wordt gevraagd of broeder Haan de opgelegde taak in de vorige vergadering, Artikel 10, aan dominee heeft volbracht. Broeder Haan heeft geantwoord een brief van ZEw. te hebben ontvangen en leest die aan de vergadering voor. Alsmede een brief van De Rooi uit Paterson welke hij mede de vergadering voorleest. Over [de vraag] deze verder te behandelen is besloten om dezelve te laten berusten.

Art. 20 – Daar br. J. Rabbers en Evert Evers billijk een bestraffing hebben verdiend, wordt er gevraagd of zij schuldbelijdenis kunnen doen van die zaken hiervoor vermeld, en zulks hebben zij gedaan.

De vergadering is hiermee gesloten met het zingen van Psalm 122 vers 1 en gebed door broeder J. Gezon.

W.W. Dam,  preses, J. Gezon, scriba.

Bron:

Minutes of the Highest Assembly of the Christian Reformed Church, 1857-1880. Grand Rapids, Michigan, 1937

Naar deel 7 >

Translation into English:

The First Ecclesiastical Meetings of the ‘Christian Reformed Church’ Since 1857.

( < Back to part 5 )In our series on the ecclesiastical meetings of the Secessionists who emigrated to America and have belonged since 1857 to the Christian Reformed Church (as explained in detail in Part 1), we continue with the meeting held on June 8, 1859. Explanatory or supplementary notes by the editors of GereformeerdeKerken.info are enclosed in square brackets.


The Classical Meeting of June 8, 1859, Held in Vriesland, Michigan

Article 1 – The meeting was opened with the singing of Psalm 119:17 and prayer by Brother G. Haan.

Article 2 – The delegates were:

  • Noordeloos: Rev. K. van den Bosch (minister), P. van den Bosch, and J. van Tongere (elders)
  • Vriesland: H. Dam (elder)
  • Graafschap: Van Anrooy and A.K. Strabbing (elders)
  • Grand Rapids: G. Haan and J. Gezon (elders)

Article 3 – The preses raised some objections against the congregations. The elders defended themselves. After extensive discussions, the meeting was closed with the singing of Psalm 119:17 again and prayer by the preses.

Article 4 – The afternoon session was opened with the singing of Psalm 134 and prayer by Brother J. Gelok, who, along with Brother Krabshuis, was invited to serve as an advisor in the meeting.

Article 5 – The preses raised objections regarding wood taken from the church, for which Rev. Diepenhorst was accused. After hearing the matter, Diepenhorst was given an opportunity to defend himself. Diepenhorst claimed ignorance of the accusations but mentioned planks that the minister’s son had reportedly taken. Rev. Van den Bosch explained that these planks were needed to create seating in his house, where religious services were held. The classis reprimanded Diepenhorst, and he admitted guilt.

Article 6 – Rev. Van den Bosch was also accused of giving a note to Widow Raterink, which allegedly favored him. The classis judged that Diepenhorst had not acted appropriately in this matter.

Article 7 – Diepenhorst was further accused of taking planks from the church to make coffins. Although he claimed this was done lawfully and with the knowledge of a church council member, the classis deemed his actions improper.

Article 8 – Regarding the “wagon rails” matter, Diepenhorst had accused Anne van den Bosch of misusing rails along their shared property line. The classis dismissed this accusation but reprimanded Diepenhorst for making scandalous allegations.

Article 9 – The preses asked for a judgment on how to proceed with Diepenhorst. It was decided that Diepenhorst would confess his guilt for his improper conduct. Additionally, the minister and Elder P. van den Bosch were reprimanded for their outbursts, even though they claimed it was not out of bitterness. Both parties confessed guilt and reconciled with a handshake.

Article 10 – P. Verduin accused the minister of accepting authorization to collect money from a deceased man’s estate to pay his debts, a claim Verduin heard secondhand. The minister denied seeking authorization, supported by witnesses. The classis judged Verduin’s persistence in these claims as deserving of censure.

Article 11 – The matter of Zeeland was discussed, involving Elder J. Rabbers and Deacon Evert Evers, both of whom were censured and suspended for failing to address misconduct among church members and refusing to attend council meetings. Rabbers stated his willingness to act if the accused members were present, but no judgment could be reached. The meeting was closed with the singing of Psalm 72:4 and prayer by Brother Van Anrooy.

Article 12 – The next morning, the meeting was opened with Psalm 25:4 and prayer by Brother Strabbing. The case of Rabbers and Evers was revisited, and the classis concluded that both had disobeyed instructions and acted willfully.

Article 13 – The preses asked whether the censure against Rabbers and Evers was lawful. Opinions were divided, but a majority voted to defer the matter to the next classis. The minister protested this decision. The meeting was closed with Psalm 84:3 and prayer by Brother Dam.

Article 14 – The meeting reopened with Psalm 120:4 and prayer by Brother Krabshuis. The preses inquired whether Rabbers and Evers would submit to their censure. The majority agreed they should continue their current work.

Article 15 – Rabbers and Evers asked how the classis would handle their case, expressing willingness to confess guilt. One elder admitted a lack of sincerity and acknowledged errors in the suspension process. This aligned with earlier classis judgments.

Rev. Van den Bosch announced Rabbers and Evers’ dismissal but refrained from addressing himself. He declared he could no longer serve in his ecclesiastical role, resigning despite requests to stay. He left the meeting, affirming he did not deny the church’s legitimacy.

Article 16 – A new preses, Brother H. Dam, was elected.

Article 17 – A letter from Brother Ulberg was read and referred to the Graafschap brothers for a response.

Article 18 – The Vriesland matter of electing council members was discussed. Brother Dam affirmed the election was conducted lawfully.

Article 19 – Regarding Article 10 of the previous meeting, Brother Haan confirmed receiving a letter from the minister, which he read aloud, along with another from De Rooi in Paterson. The matter was left unresolved.

Article 20 – Rabbers and Evers confessed their guilt and were reprimanded accordingly.

The meeting closed with the singing of Psalm 122:1 and prayer by Brother J. Gezon.

W.W. Dam, preses, J. Gezon, scriba

Source:
Minutes of the Highest Assembly of the Christian Reformed Church, 1857-1880. Grand Rapids, Michigan, 1937.

To Part 7 >