Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Harderwijk en daarna

Inleiding.

De Afscheiding van 1834 ging aan Harderwijk voorbij. Wel werd in 1871 in Harderwijk vanuit de kerk te Putten de Christelijke Gereformeerde Gemeente opgericht en in 1887 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). In 1898 verenigden die kerken zich tot de ‘Gereformeerde Kerk te Harderwijk’.

Kaart: Google.

1. Van Christelijk Afgescheiden naar Christelijk Gereformeerd.

Het feit dat de Afscheiding aan Harderwijk voorbij ging wilde overigens niet zeggen dat zich in de Afscheidingstijd geen hervormden aan die kerk onttrokken hadden. In het hervormde kerkarchief zijn wel degelijk schriftelijke mededelingen aanwezig waarin briefschrijvers verklaren niet meer bij de synodale kerk te willen horen. Ook later traden verscheidene leden uit de hervormde gemeente ter plaatse om zich aan te sluiten bij de Christelijke Afgescheidenen. Maar het waren weinigen.

De eerste Christelijke Afgescheidene Gemeente op de Veluwe was die van Hattem, waar ds. A. Brummelkamp (1811-1888) op 21 november 1835 een Gemeente institueerde. Andere volgden, zoals Elburg (begin 1836), Nijkerk (5 december 1837, de echter in 1840 voorlopig teniet ging) en Putten (in 1841). Al met al telde Harderwijk volgens de Volkstelling van 1869 slechts tien Christelijke Afgescheidenen.

Naar de kerk in Putten.

Ds. K. Kleinendorst (1820-1892) van Putten zag ook Afgescheidenen uit Harderwijk in zijn kerkje.

Hoe dan ook, de weinige Afgescheidenen in Harderwijk kerkten tot 1871 voornamelijk in Putten. In die tijd stonden daar achtereenvolgens ds. K. Kleinendorst (1820-1892) van 1856 tot 1869, ds. J. Diephuis (1830-1889) van 1870 tot 1871 en ds. R. Brinkman (1828-1884) van 1873 tot 1884. Daar kerkten de Afgescheidenen van 1852  tot 1873 in een kerkje aan de Engweg.

Ds. J. Diephuis (1830-1889) stond in Putten, waar ook chr. gereformeerden uit Harderwijk ter kerke gingen.

In die laatste periode vond trouwens in Afgescheiden kringen in 1869 een landelijke kerkfusie plaats, namelijk tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk (de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834) en de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (de zich rond 1838 had losgemaakt van de hoofdstroom in verband met allerlei verschillen van inzicht). De verenigde kerk ging toen verder onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.

Toch groeide het aantal Christelijke  Gereformeerden in Harderwijk wel. In 1871 telde Harderwijk er ongeveer zestig, en dat was naar aller overtuiging voldoende groot om te komen tot de instituering van een Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Geïnstitueerd (1871).

Daarom was ds. S. van Velzen (1809-1896) op 8 maart 1871 naar Harderwijk gekomen – er waren ook kerkenraadsleden uit Putten aanwezig – om de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ te institueren.  De gemeente had intussen de ‘Kapel’ in de Schoolsteeg aangekocht, een kerkgebouw dat dateerde uit omstreeks het jaar 1336. Ds. Van Velzen hield daar de preek naar aanleiding van Lukas 12 vers 32: ‘Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven’. Daarna werden de inmiddels gekozen ambtsdragers (de ouderlingen Mons en Landman en de diakenen Alpherts en Jobse) in het ambt bevestigd.

Ds. S. van Velzen (1809-1896) institueerde in 1871 de Chr. Geref. Gemeente te Harderwijk.

De hervormde kerkenraad lag van de instituering van de Christelijke Gereformeerde Gemeente trouwens niet wakker. In de eerste plaats was het aantal uitgetredenen gering en dezen behoorden bovendien tot het armste deel van de kerkbevolking. Hun vertrek kwam misschien zelfs wel goed uit, want de hervormde kerkenraad had in die tijd ‘de grootste moeite de begroting rond te krijgen’.

Een nieuwe kerk (1875).

Dit is het restant van de Kapel in de Schoolsteeg.

De leden van de gemeente mochten dan weinig draagkrachtig zijn, men had dus ondertussen wél de beschikking over een eigen kerkgebouw, ‘de Kapel’ in de Schoolsteeg. Daar werden tot 22 augustus 1875 diensten gehouden. Toch beviel dat onderkomen kennelijk niet, want enige maanden eerder, op 29 december 1874, had de Christelijke Afgescheidene Gemeente van de familie Dasselaar een huis gekocht in de Luttekepoortstraat. Dat wilde men verbouwen tot kerk. Het besluit tot de daadwerkelijke verbouw duurde nog wél even, want pas op 28 april 1875 gaf de kerkenraad groen licht. Er moest eerst wel voldoende geld aanwezig zijn om de verbouw te kunnen betalen. Daarom werd daarvoor wekelijks in de kerk een collecte gehouden. En de opbrengst van de oude Kapel aan de Schoolsteeg (fl. 750) hielp mee om de schuld op de nieuwe kerk te verminderen!

De verbouw van woonhuis tot kerkgebouw werd in handen gegeven van aannemer H. van de Weijer. De kosten bedroegen bijna fl. 1.500, waar nog fl. 90 overheen kwam voor het bepleisteren van de binnenmuren; dat stond wél zo netjes. Op 22 augustus 1875 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen in een kerkdienst onder leiding van prof. A. Brummelkamp, sinds 1854 docent aan de dat jaar opgerichte Theologische School te Kampen.

Onder leiding van ds. A. Brummelkamp (1811-1888) werd de nieuwe kerk aan de Luttekepoortstraat in 1875 in gebruik genomen.

De eerste dominee (1878-1883).

De eerste jaren had de gemeente geen eigen predikant. Ze telde ‘niet vele rijken en edelen’: de meeste manslidmaten van de kleine gemeente waren arme vissers. Predikanten uit de omgeving waren zo nu en dan een zondag in Harderwijk om er te preken, maar verder was men aangewezen op preeklezen door een van de ouderlingen.

Maar in juli 1878 besloot de kerkenraad met het beroepingswerk te beginnen. De manslidmaten konden hun stembriefjes bij de kerkenraad inleveren voordat ze naar zee gingen om te vissen. De gemeente telde in die tijd al ongeveer 125 christelijke gereformeerden; een behoorlijke aanwas in enkele jaren tijd. Een predikant was dus zo langzamerhand geen luxe. Een beroep werd uitgebracht op de blinde dominee J. Juch (1819-1883) van Middelharnis. Op 3 november 1878 deed hij intrede na in het ambt bevestigd te zijn door ds. H.M. van der Vegt (1831-1896) van Heerde. Ds. Juch was tot zijn overlijden in 1883 aan de gemeente van Harderwijk verbonden.

Ds. H.M. van der Vegt (1831-1915) bevestigde ds. Juch in Harderwijk in het ambt.

Ds. Juch was oorspronkelijk predikant geweest bij de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’ te Amsterdam, maar toen dat kerkverband geteisterd werd door allerlei  ruzies waarvan ook hij een deel op zijn dak kreeg, stapte de predikant in 1861 met honderdvijftig gemeenteleden over naar de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’.

Ds. J. Juch (1819-1883).

De predikant mocht dan blind zijn (een mislukte oogoperatie – door de koning betaald! – was de oorzaak daarvan), de gemeente had daar geen nadeel van. Het kerkelijk leven ontplooide zich op een gezonde manier, waarbij ook de aandacht voor de evangelisatiearbeid opviel. Een zondagsschool bestond al, maar deze werd omgevormd tot een hulpvereniging van de landelijke gereformeerde Zondagsschoolvereniging ‘Jachin’. Bovendien werd door ouderling Jobse de Harderwijkse afdeling van het bekende Gereformeerd Tractaatgenootschap ‘Filippus’ opgericht. Ook verscheidene jeugdverenigingen zagen het licht.

Problemen.

Maar niet alles was rozengeur en maneschijn. Ouderling Jobse kwam in opspraak. Hij werd kort na zijn verkiezing beschuldigd van ‘hoererij’, zoals overspel toen onverbloemd genoemd werd. Jobse ontkende de beschuldiging met heel zijn wezen, maar de overige kerkenraadsleden hadden daarover kennelijk hun eigen gedachten. En toen een tweede geval van overspel bekend werd was de boot aan. Ontkennen had geen zin meer en hem werd de toegang tot het avondmaal ontzegd. Overigens had de classis bepaald dat Jobses naam bij het afkondigen van de ‘afhouding’ niet bekend gemaakt mocht worden (de zgn. ‘stille censuur’). Het lijkt echter waarschijnlijk dat iedereen wel wist om wie het ging…

De tweede predikant (1883-1900).

Ds. J.J. de Visser (1829-1919) leidde de begrafenisdienst van ds. Juch.

Ds. Juch overleed in Harderwijk op 3 februari 1883 na een ziekte van enkele uren. Ds. J.J. de Visser (1829-1919) van Amersfoort hield in de kerk te lijkrede naar aanleiding van Genesis 5 vers 24b (“… en hij was niet meer; want God nam hem weg“). De preek werd later uitgegeven onder de titel: ‘Gods dienaar door God weggenomen’.

Ds. J. van Mantgem (1834-1900) deed in 1883 intrede in de Dolerende Kerk te Harderwijk.

De kerkenraad besloot meteen met het beroepingswerk te beginnen en zo kon begin april al een beroep uitgebracht worden op ds. J. van Mantgum (1834-1900) van Katendrecht. Hij was oorspronkelijk in de handel werkzaam en had in Amsterdam een goed lopende kopergieterij. Hij zette zijn bedrijf echter aan de kant en ging voor predikant studeren. Op 8 juli 1883 deed hij intrede in Harderwijk. Hij bleef tot zijn overlijden in 1900 aan de gemeente van Harderwijk verbonden.

Vlak voor hun komst naar Harderwijk verloor het echtpaar Van Mantgem hun oudste dochter.

Tijdens zijn predikantschap ging de kerkenraad over tot de bouw van een pastorie. Op 4 april 1884 kochten de mannenbroeders namelijk voor fl. 4.300 een stuk grond aan de Luttekepoortstraat, naast het kerkgebouw, om daar de  predikantswoning te bouwen.

2. De Doleantie te Harderwijk (1887).

Bleef het in de Afscheidingstijd rustig in Harderwijk, de Doleantie verliep er heel anders. Terwijl de christelijke gereformeerde pastorie in aanbouw was, broeide het namelijk in de Harderwijkse hervormde gemeente.

Nadat in de jaren ’80 in de hervormde kerkenraad allerlei spanningen gespeeld hadden ten aanzien van de keuze van predikanten en andere zaken, richtte dr. W. van den Bergh (1850-1890), dolerend predikant te Voorthuizen, in januari 1887 een verzoek aan de hervormde kerkenraad van Harderwijk, om in de hervormde kerk te mogen spreken over de noodzaak van de reformatie der hervormde kerk, c.q. over de Doleantie.

Mr. dr. W. van den Bergh (1850-1890), dolerend predikant van Voorthuizen.

Kort tevoren was hij aanwezig geweest op het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam, waar 1.500 verontruste hervormden bijeen geweest waren om te spreken over de reformatie van de hervormde kerk. Dr. Van den Bergh was zelf met zijn gemeente in Voorthuizen al een jaar eerder, op 2 februari 1886, in Doleantie gegaan, dus de kerkenraad van Harderwijk wist met wie men van doen had. Trouwens, de kerkenraad had zélf in 1886 schriftelijk steun betuigd aan ‘de benauwde broederen te Amsterdam’, die onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) strijd voerden tegen de vrijzinnigheid in de hervormde kerk.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Wel of geen toespraak van dr. Van den Bergh?

De kerkenraad besloot die toestemming aan dr. Van den Bergh echter níet te verlenen, maar het was niet met overweldigende meerderheid: 7 stemmen tegen het verzoek, 5 voor en 1 onthouding. Vijf kerkenraadsleden zagen er dus geen kwaad in dat dr. Van den Bergh in de kerk de noodzaak zou bepleiten van het opzeggen van de gehoorzaamheid aan de almachtige hervormde ‘synodale hiërarchie’ en van het opnieuw ‘kracht en geldigheid te verlenen’ aan de aloude Dordtse Kerkorde van 1619, die in 1816 ‘op onwettige wijze‘ door de overheid was afgeschaft en die daarvoor in de plaats het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’ had ingevoerd; volgens velen de oorzaak van de toenemende vrijzinnigheid in de kerk en van de almacht van de synode.

Al snel kwam een verzoek van 82 hervormde gemeenteleden binnen, waarin de kerkenraad werd opgeroepen de toestemming tóch te geven. De kerkenraad besloot toen dr. Van den Bergh mee te delen dat hij toestemming kreeg een godsdienstoefening te houden. Daartegen kwam echter weer fel protest van honderddrie gemeenteleden, die bang waren voor revolutie in de kerk. Was Kuyper immers niet bezig met het losmaken van zoveel mogelijk kerkenraden uit het synodale verband? Daartegen moest krachtig opgetreden worden, zo vond men!

De hervormde Grote Kerk te Harderwijk.

Intussen was een tweede schrijven van dr. Van den Bergh binnengekomen, waarin deze meedeelde dat hij óók tijdens de godsdienstoefening, waarvoor toestemming verleend was, de Doleantie ter sprake wilde brengen. De kerkenraad wist toen niet anders te doen dan de verleende toestemming weer in te trekken. Daaraan was overigens zware druk van de classis voorafgegaan, waarbij gedreigd was met strenge sancties als de kerkenraad de toestemming zou geven.

Het gevolg dáarvan was weer, dat P. de Vroom in een schrijven namens honderdzestig gemeenteleden de kerkenraad vroeg ‘de gehoorzaamheid aan de synode op te zeggen’. Toen de kerkenraad bij meerderheid van stemmen in maart 1887 besloot die brief terzijde te leggen, kreeg men te maken met een twist bínnen de kerkenraad zélf. Een vijftal kerkenraadsleden kon zich namelijk niet verenigen met het voor kennisgeving aannemen van ‘de brief van de 160’ en verliet de vergadering. Het waren de ouderlingen Ferwerda en H. van der Beek en de diakenen L. van der Beek, Van Aken en Bonhoff. Om rechtsgeldige kerkenraadsbesluiten te kunnen nemen was het vereiste quorum nu niet meer aanwezig. Een duidelijk beeld van een wanhopige kerkenraad.

‘De Doleantie sloeg de hervormde kerkenraad lam. De diaconie bleef wel functioneren, al kostte het enige moeite de dolerende diakenen te verwijderen en kon Van Aken pas in mei 1887 overreed worden de diaconieboeken en de kas af te staan’. Pas maanden na het vertrek van de vijf Dolerenden uit de kerkenraad werden door de classis – ‘doende wat des kerkeraads is’ – nieuwe ambtsdragers benoemd.

Geïnstitueerd.

Op 25 maart 1887 kwam dr. W. van den Bergh, dolerend predikant van Voorthuizen, naar Harderwijk om daar na een kerkdienst de inmiddels verkozen ouderlingen en diakenen in het ambt te bevestigen. Omdat men natuurlijk nog niet direct een predikant had, werd dr. Van den Bergh de consulent van de nu geïnstitueerde  ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Harderwijk.

Uit: ‘De Heraut’ van 11 september 1887. Het ging de Dolerende Kerk goed….

Vijf dagen later, op 30 maart, besloot de Dolerende kerkenraad de niet-dolerende hervormde kerkenraadsleden ‘uit de kerkenraad der Hervormde Gemeente te Harderwijk’ te zetten (de Dolerenden beschouwden zichzelf immers als de wettige voortzetting van de hervormde kerkenraad). Bovendien werd het ‘juk der synodale hiërarchie afgeworpen en recht en geldigheid verleend aan de Dordtse Kerk Orde’, in plaats van het door de regering in 1816 aan de kerken opgelegde ‘Algemeen Reglement’, dat door de Dolerenden werd afgeschaft.

Ook werd de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ opgericht. De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) kon door bepaalde wettelijke regels geen rechtspersoonlijkheid krijgen. Maar voor een ongestoord kerkelijk leven was het hebben van rechtspersoonlijkheid noodzakelijk. De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ kon die erkenning wél krijgen, en kon zo namens de kerkenraad alle handelingen uitvoeren waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was.

Een eigen kerk (1887).

Tot november 1887 werden de Dolerende kerkdiensten gehouden in het lokaal van de (hervormde) zondagsschoolvereniging ‘Timotheüs’ (het bestuur van die vereniging werd al enige tijd door Dolerenden gedomineerd). Maar enkele weken nadat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Harderwijk geïnstitueerd was, besloot de kerkenraad een echte kerk te bouwen. Aan de Smeepoortstraat was een terrein te koop, dat geschikt was voor kerkbouw; de kerkenraad besloot het perceel in mei 1887 te kopen, en voor fl. 5.459 werd daar een kerk gebouwd, die een half jaar later – in november 1887 – in gebruik genomen werd.

De Dolerende kerk aan de Smeepoortstraat, die in november 1887 in gebruik genomen werd en in 1933 vervangen werd door de Plantagekerk.

3. Naar één ‘Gereformeerde Kerk’ (1898).

In Harderwijk bestonden in 1887 dus twee Gereformeerde Kerken: de ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (uit de Afscheiding van 1834) en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk’ uit de Doleantie. Lándelijk gingen beide kerken op 17 juni 1892 officieel ‘bij elkaar’ en vervolgden hun weg als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Pláatselijk was het echter nog lang niet overal zover. Ook in Harderwijk duurde het nog ruim zes jaar voordat beide gemeenten besloten te fuseren.

Nu had de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken  in 1892 besloten dat, waar de plaatselijke eenheid nog niet direct bereikt kon worden, beide kerken tóch alvast ‘Gereformeerde Kerk’ genoemd zouden worden. Beide kerken kregen echter zolang een toevoeging achter hun naam: de oudste van de twee kerken heette tót het plaatselijk samengaan ‘Gereformeerde Kerk A’ (in Harderwijk was dat de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente) en de andere ‘Gereformeerde Kerk B’ (in Harderwijk de Nederduitsche Gereformeerde Kerk).

Al enkele maanden nadat de Doleantie in Harderwijk plaatsvond, begonnen beide kerkenraden met het voeren van correspondentie, waarin overlegd werd over de voorwaarden tot vereniging. Het initiatief voor die briefwisseling ging uit van de Dolerende kerkenraad. De Dolerenden hadden trouwens best wel bezwaren tegen de volgens hen ‘te slappe tuchtpraktijk’ die men er in de Christelijke Gereformeerde Gemeente op na hield. Zo ondernam die kerkenraad tot ergernis van de Dolerenden helemaal niets tegen het feit dat vissers hun netten op zondag droogden!

Problemen rond een eigen Dolerende predikant (1888-1898).

Ds. W. Mulder (1851-1916) op latere leeftijd.

Maar ook het standpunt van dr. Van den Bergh werkte niet mee om tot snelle samenvoeging te komen. Ds. Van den Bergh was voorstander van het van binnenuit verbeteren van de Hervormde Kerk. Toen de Dolerende Kerk van Harderwijk kandidaat (of liever gezegd: student, want hij moest nog geëxamineerd worden) W. Mulder (1851-1916) wilde beroepen, ontstond verwijdering tussen Van den Bergh en de kerkenraad van Harderwijk. Mulder was volgens Van den Bergh niet geschikt om als predikant te worden beroepen. Toen hij door de kerk van Harderwijk beroepen was, werd hij namelijk voorgedragen om op Artikel 8 van de Kerk Orde (‘singuliere gaven’) te worden toegelaten tot het predikambt. Maar omdat Mulder al geruime tijd de oude talen bestudeerde om langs de gewone weg tot het predikambt te komen, adviseerden de deputaten van de voorlopige Dolerende Synode (1888) dat hij zijn studie zou voortzetten, en ondertussen als ‘oefenaar’ in Harderwijk dienst zou doen. Maar de classis en de kerkenraad van de Dolerende Kerk van Harderwijk volgden dit advies niet op en zo werd hij door de classis op 18 juli 1888 geëxamineerd en ‘op Art. 8’ toegelaten.

Op 5 augustus 1888 deed kandidaat Mulder in Harderwijk intrede in de Dolerende kerk. Sindsdien verliepen de onderhandelingen tussen beide kerken voorspoediger. Zo kon in oktober 1888 besloten worden te beginnen met het houden van gezamenlijke weekdiensten (kerkdiensten op door de weekse avonden). Beide predikanten zouden om en om in elkaars kerk preken. Maar… veel kerkgangers weigerden daaraan mee te werken, zodat deze gezamenlijke weekdiensten enkele maanden later werden beëindigd.

De tweede Dolerende predikant: ds. L. Spoel (1892-1898).

Ds. L. Spoel (1846-1902).

Ds. Mulder vertrok per 3 mei 1898; de vraag was wie hem moest opvolgen. Men hád kunnen kiezen voor het beroepen van ds. J. van Mantgum van Kerk A, maar de kerkenraad van Kerk B piekerde er niet over, vooral op aandringen van ouderling Ferwerda. In dat geval zou de samenvoeging van beide kerken vermoedelijk heel vlot verlopen zijn. De dolerenden beriepen echter ds. L. Spoel (1846-1902) van Kampen, die op 6 november 1892 intrede deed en op 24 januari 1898 afscheid nam. Hij maakte de samenvoeging van beide kerken niet meer mee.

Die ‘ineensmelting’ was er trouwens ook nog lang niet. Na het beëindigen van de weekdiensten vielen de onderhandelingen tussen beide kerken stil. Maar – lag het aan het feit dat ouderling Ferwerda niet in de kerkenraad zat? –  in 1895 nam de Dolerende kerkenraad ineens het initiatief tot overleg. En – o, wonder – toen ouderling Ferwerda een jaar later opnieuw in de kerkenraad gekozen werd ijverde ook híj voor een spoedige samenvoeging en wilde de kwestie daarom aan de gemeenteleden voorleggen. Dáar waren beide predikanten echter voorlopig fel op tegen, omdat je over het explosieve onderwerp op zo’n gemeentevergadering gemakkelijk teveel of te weinig zei, waaraan  deze of gene zich kon storen, en je dan helemaal opnieuw kon beginnen.

Kerk B hield wél zo’n gemeentevergadering. En zie, daar bleek bezwaar te bestaan tegen samenvoeging van beide kerken. Het gevolg was dat de onderhandelingen tussen de kerkenraden opnieuw stil kwam te liggen. In 1896 begonnen ze weer, maar toen in 1897 twee leden van Kerk A door Kerk B als lid waren aangenomen, was kerkenraad A diep teleurgesteld en bekoelden de verhoudingen opnieuw.

Uiteindelijk werden de onderhandelingen een half jaar later weer hervat, waarna snel overeenstemming bereikt werd. In totaal  slechts vijf leden van beide kerken hadden toen nog bezwaren. Op 1 mei 1898 kon de verenigde ‘Gereformeerde Kerk te Harderwijk’ van start gaan. De ‘Acte van Ineensmelting’ werd bij alle gemeenteleden in de bus gegooid. Daarin stond onder meer dat de kerk aan de Smeepoortstraat in het vervolg voor de kerkdiensten gebruikt zou worden. Het gebouw van Kerk A aan de Luttekepoortstraat zou als kerkgebouw worden afgestoten, maar werd nog wel enige tijd gebruikt voor vergaderingen. Om af te wennen.

Voortgezette Christelijke Gereformeerde Gemeente (1890).

In het hele land waren christelijke gereformeerden die bezwaren hadden tegen ‘de Vereniging van 1892’. Hier een van de vele brochures die daarover verschenen.

Op 2 januari 1890 waren het enkele bezwaarden uit Kerk A die zich bij de ‘Vereniging’ tussen Kerk A en Kerk B niet wilden neerleggen en in Harderwijk een ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente stichtten. Men vond onder veel meer dat de synodes de plaatselijke kerken niet hadden geraadpleegd over de ‘Vereniging’ en bovendien had men grote bezwaren tegen het feit dat de naam van Christus uit de naam van de verenigde kerk was weggelaten. Kortom: de aloude Christelijke Gereformeerde Kerk achtte men aan de Dolerenden overgeleverd en begraven.

4. Na 1898.

In vogelvlucht bekijken we de verdere gang van de Gereformeerde Kerk te Harderwijk. We beperken ons daarbij tot de kerkgebouwen en de ledentallen.

De kerkgebouwen.

Aanvankelijk werden de kerkdiensten van de verenigde Gereformeerde Kerk zoals opgemerkt gehouden in de vroegere Dolerende kerk aan de Smeepoortstraat. Deze kerk deed dienst tot 1933, toen een nieuwe kerk in gebruik genomen werd, de Plantagekerk aan de Stationslaan. De voormalige gereformeerde kerk aan de Smeepoortstraat werd overigens op 25 januari 1942 door brand geheel verwoest.

De vroegere Smeepoortstraatkerk brandde in 1942 helemaal uit (foto: ‘Een gewichtige ure’).

De Plantagekerk  (1933-heden).

Al in 1913 was sprake geweest van plannen voor de bouw van een nieuwe kerk. Er waren in de kerk aan de Smeepoortstraat te weinig zitplaatsen en er was gebrek aan vergaderruimte. ‘Als de gewoonte van sommigen om maar één keer per zondag naar de kerk te gaan niet bestond, zouden we nog 200 plaatsen tekort komen’, was de klacht. Maar na jaren van sappelen kwam het rond 1930 toch tot nadere maatregelen. Er waren al gemeenteleden die dreigden de kerkelijke bijdrage  in te trekken als niet snel moet kerkbouw begonnen zou worden.

En zo viel in april 1932 het kerkenraadsbesluit om de daad bij het woord te voegen. Architect P.H. van Lonkhuyzen werd gevraagd tekeningen en bestek te maken en in augustus dat jaar werden als laagste inschrijvers aangewezen aannemer J.W. van Westreenen te Zeist en schilder Kl. Jansen te Harderwijk.

Ds. J.W. van den Bosch (1882-1952).

De eerste steen werd op 20 oktober 1932 onder grote belangstelling gelegd door ds. J.W. van den Bosch (1882-1952), die in één moeite door ook een oorkonde inmetselde. Hoewel de financiën het eigenlijk niet toestonden werd toch besloten een toren bij de kerk te bouwen.

De Plantagekerk (1933-heden).

Op 5 juli 1933 werd de Plantagekerk in gebruik genomen, terwijl op 2 juli de laatste dienst (met een avondmaalsviering) in de kerk aan de Smeepoortstraat werd gehouden. De Plantagekerk telde 850 zitplaatsen.

Het ‘machtige orgel’ van de Plantagekerk.

De kranten schreven onder veel meer het volgende: ‘Maakt het gebouw en de aardige omgeving een allervriendelijksten indruk, bij het binnentreden wordt men getroffen door de voorname schoonheid in vorm en kleur van het bedehuis. Het lichtbruin domineert en de afzetting met smalle gouden biezen in de paraboolvormige overwelving doet heel vriendelijk aan. Machtig is de indruk van de zilveren orgelpijpen boven den kansel , die breeduit in modernen stijl is uitgevoerd’. Kortom, men was tevreden!

De Veldkampkerk (1957-2013).

De eerste steen voor de Veldkampkerk werd gelegd door de heer W.J. Berends (derde van links). Foto: ‘Vijftig jaar Veldkampkerk’.

Maar de Gereformeerde Kerk te Harderwijk groeide door, ook door de komst van militairen in de vier kazernes die Harderwijk telde. In 1956 had de kerk 2.000 leden. De Plantagekerk – als enige gereformeerde kerk – was lang niet toereikend om iedereen een plaats te verzekeren.  Bovendien werden rond Harderwijk nieuwe woonwijken aangelegd, zoals de wijk Tweelingstad.

Het wijkgebouw aan de Pontanuslaan.

Daar kerkten de gereformeerden in het toenmalige wijkgebouw van de hervormde gemeente aan de Pontanuslaan. Geen wonder dat ook in de wijk Tweelingstad plannen voor de bouw van een eigen gereformeerde kerk werden ontwikkeld. Vanaf het begin werd er mee gerekend dat het bloeiende verenigingsleven het noodzakelijk maakte dat de kerk ook als wijkcentrum dienst kon doen.

De Veldkampkerk (1957-2013).

Op 13 oktober 1956 werd de eerste steen gelegd voor de nieuwe kerk, de Veldkampkerk aan het Veldkamp. W.J. Berends, een van de oudste gemeenteleden, die veel voor de Hardewijkse kerk betekend had, viel de eer te beurt die handeling te verrichten. Voor de plannen was architect J.H.W. Jansen aangetrokken, terwijl aannemer Plancius de laagste inschrijver was. Deze berekende voor de bouw fl. 293.000, waar nog fl. 42.000 voor inrichting en meubilair bij kwam.

Op 14 juni 1957 kon wijk Zuid de nieuwe Veldkampkerk in gebruik nemen. In de openingsdienst begon men met het zingen van psalm 150 de verzen 1, 2 en 3.

De Stadsdennenkerk (1968-2017).

De Stadsdennenkerk (foto: Reliwiki, Andre van Dijk).

Harderwijk en ‘dus’ ook de Gereformeerde Kerk, bleven groeien. Het gemeentebestuur was in 1961 begonnen met de aanleg van de nieuwe woonwijk Stadsdennen.  Daar moest natuurlijk ook een gereformeerde kerk komen, reden waarom de kerkenraad in 1964 een bouwcommissie instelde. De door de commissie opgestelde plannen werden in november 1967 in een gemeentevergadering uitvoerig besproken; deze maakte geen bezwaar, reden waarom de kerkenraad de plannen verder realiseerde. In september 1968 konden de vergaderruimten van de kerk aan de J.P. Heijelaan al in gebruik genomen worden. Maar de kerk zélf pas op 5 maart van het jaar daarop. Het kerkgebouw vergde fl. 600.000 aan bouw- en inrichtingskosten. Zo had nu ook wijk ‘Midden’ haar eigen kerkgebouw.

En verder…

De aanleg van de nieuwe wijk Stadsweiden maakte opnieuw de tongen los over de vraag of ook daar een kerk gebouwd moest worden. De kerkenraad vond echter dat de afstand tot de Plantagekerk zo gering was dat die kerk ook door de kerkgangers van de nieuwe Stadsweiden gebruikt kon worden.

Vier kerkgebouwen dicht…

De jarenlange groei van de Gereformeerde Kerk te Harderwijk vlakte af en veranderde in terugloop. Per 1 oktober 2007 moest daarom al een predikantsplaats worden opgeheven. Er bleven twee predikanten over. De daling van het ledental had uiteraard ook gevolgen voor de kerkgebouwen. Dat werd extra duidelijk na de vorming van de Protestantse Gemeente te Harderwijk, die formeel in 2011 tot stand kwam.

Op 10 maart 2013 deelde de kerkenraad van de Protestantse Gemeente te Harderwijk in een kanselboodschap namelijk mee dat vier kerkgebouwen zouden worden afgestoten. Drie gereformeerde kerken (de Veldkampkerk, de Plantagekerk en de Stadsdennenkerk) en de (hervormde) Nieuwe Kerk werden in de verkoop gedaan.

De laatste dienst in de Veldkampkerk werd gehouden op 7 juli 2013, die in de Plantagekerk op 1 maart 2014 en de laatste dienst in de Stadsdennenkerk was op 8 januari 2017. De algemene kerkenraad wilde de gereformeerde- en de hervormde wijkgemeenten van vier kerkgebouwen samenbrengen in één kerkgebouw. De reden dat de kerkenraad vier kerkgebouwen ineens wilde sluiten (en niet om de paar jaar een kerkgebouw) kwam voort uit de gedachte dat men wilde voorkomen dat jarenlang een sfeer van onrust, wantrouwen, verdriet en rouw zou ontstaan. De opbrengst van de verkoop van de kerken kon dan geïnvesteerd worden in het pastoraat en in allerlei kerkelijke activiteiten.

De Plantagekerk dicht én weer open.

De Plantagekerk (1933-heden).

Maar in mei 2016 bleek dat de kerkenraad zijn plannen had herzien.  De monumentale Plantagekerk aan de Stationslaan, die inderdaad al sinds 1 maart 2014 gesloten was, ging op 15 januari 2017 weer open voor de erediensten van de Protestantse Gemeente Harderwijk! Voor de 4.500 gemeenteleden resteerden dus met ingang van 2017 twee kerkgebouwen: de Plantagekerk en De Regenboog in de wijk Drielanden.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Harderwijk tussen 1900 en 2010.

Bronnen:

Th. Bakker, Vijftig jaar Veldkampkerk Harderwijk1957-2007. Harderwijk, 2007

A. Dijkslag, Een gewichtige ure. 75 jaar Plantagekerk 1933-2008. Harderwijk, 2008

H. Eendebak, Kerk met toekomst. Uitgave ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Gereformeerde Kerk van Harderwijk. Harderwijk, 1988

P. Kok C.G.zn., ‘Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht’. 100 jaar Christelijke Gereformeerde Kerk Harderwijk. Harderwijk, 2000.

H. Petersen, Gedenkboek ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Harderwijk. Harderwijk, 1975

W. Valkenburg, Vijftig jaar Plantagekerk. 1933-1983. Harderwijk, 1983

D.J. Wolffram, Bezwaarden en verlichten. Verzuiling in een Gelderse provinciestad Harderwijk 1850-1925. Amsterdam, 1993

© 2017. GereformeerdeKerken.info