175 jaar Gereformeerde Kerk Giessen-Rijswijk (1842-2017)

Inleiding.

Op 16 oktober 2017 bestond de Gereformeerde Kerk te Giessen-Rijswijk (Noord-Brabant) 175 jaar! Alle aanleiding daaraan extra aandacht te besteden. We concentreren ons daarbij vooral op de jaren tot rond 1931 (toen de kerk aan de Maasdijk in gebruik genomen werd), waarna we in zevenmijlslaarzen overstappen naar de ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw aan de Gherstkamp in 1978.

Kaart: Google.

In de tijd van de Afscheiding van 1834 was Giessen een klein dorp met ongeveer 60 huizen bewoond door 81 huisgezinnen – men woonde bij elkaar in! – met in totaal ongeveer 400 bewoners. Het iets kleinere Rijswijk bestond toen uit zo’n 50 woningen, bewoond door 60 huisgezinnen met in totaal ongeveer 300 mensen. Men hield zich in beide dorpen vooral bezig met de landbouw en met het fokken van paarden.

De kerkelijke gezindte in beide dorpen was over het algemeen Nederlands Hervormd, beide dorpen hadden een hervormd kerkgebouw. Maar de kerkdiensten floreerden daar niet, het was daarmee zelfs ‘droevig gesteld’. Een deel van de mensen bleef uit langzamerhand opgedane onverschilligheid weg, anderen bezochten al vóór de Afscheidingsjaren huisgodsdienstoefeningen, ‘conventikels’, die in die tijd voor meer dan twintig personen verboden waren. Daar werden preken gelezen van de zogenaamde ‘oudvaders’, zeer orthodoxe predikanten uit de zestiende en zeventiende eeuw, en er werd gezamenlijk uit de bijbel gelezen, gezongen en het onderlinge geloofsleven besproken.

Naar Genderen.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Maar in Genderen, zo’n tien kilometer naar het zuidzuidoosten, stichtte ds. H.P. Scholte (1805-1868) (een vooraanstaand man tijdens de Afscheiding van 1834), op 1 november 1834 een Christelijke Afgescheidene Gemeente. Daar de diensten bijwonen was voor sommigen aantrekkelijker. Dat werd dus een wandeltocht van in totaal vier uur heen en terug. En toen een andere ‘Vader der Afscheiding’, ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855) te Almkerk op 25 december 1835 een Christelijke Afgescheidene gemeente stichtte, zetten sommigen ook daarheen koers.

Ds. G.F. Gezelle Meerburg (1806-1855).

Biesheuvel wachtte gewoon even.

Maar anderen bleven de samenkomsten in het eigen dorp trouw. In de tijd vóórdat in Giessen en Rijswijk een gemeente gesticht werd, dus vóór 1842, was een zekere G. Biesheuvel als ‘oefenaar’ in het dorp werkzaam, en als landbouwer en veekoopman in Giessen woonachtig. Hij gold als een godvruchtig man met veel Bijbelkennis en in zijn toespraken, zijn ‘oefeningen’, was hij dan ook niet kort van stof. In de huidige Burgstraat op nr. 5 in Giessen stond een schuur op de plaats waar later het installatiebedrijf van Westerlaken gevestigd werd. Daar luisterde men op in elkaar geflanste provisorische banken gerust twee uur lang naar de woorden van de oefenaar.

Omdat die bijeenkomsten vaak door meer dan twintig dorstigen naar het Woord werden bijgewoond, kwam ‘de sterke arm’ nogal eens langs om proces-verbaal op te maken. ‘Dan hield Biesheuvel even op, ging met de armen over elkaar staan, liet proces-verbaal opmaken, en ging dan weer rustig verder’. Enkele malen is hij hiervoor voor de rechtbank gesleept, maar heeft in tegenstelling tot anderen nooit een boete hoeven betalen.

Ook Laurens van Wijk kwam langs.

Een andere oefenaar – of hij echt als predikant bevestigd was is niet helemaal zeker, maar wel mogelijk – was de metselaar Laurens van Wijk (1802-1864) uit – de naam zegt het al – Wijk. Van hem wordt verteld dat hij mogelijk door ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) tot predikant geordend was.

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Ook ds. Ledeborer, de bekende predikant uit Benthuizen, wenste zich niet meer te onderwerpen aan het hervormde ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk’ van 1816 (dat door de overheid in plaats van de Dordtse Kerkorde van 1618-1619 was gesteld), en wilde evenmin dat de door de overheid verplicht gestelde ‘Evangelische Gezangen’ in de kerk gezongen werden. Demonstratief had hij op een zondag de reglementenbundel en het gezangenboek zelfs van de kansel gegooid en ze daarna in de pastorietuin te Benthuizen begraven. Aanvankelijk sloot Ledeboer zich aan bij de Afscheiding, maar was het niet eens met het besluit om erkenning bij de regering te vragen. Tijdens de landelijke Christelijke Afgescheidene Synode van Amsterdam in 1840 verbrak Ledeboer zijn banden met Christelijke Afgescheidene Kerk en ging zijn eigen gang. Vooral in Zeeland ontstonden door hem gestichte zgn. ‘Ledeboeriaanse gemeenten’.

Welnu, het verhaal gaat dat Laurens van Wijk door ds. Ledeboer tot predikant geordend zou zijn. Hoe dan ook, Van Wijk ging vanaf 1839 ‘oefenen’, een stichtelijk woord spreken, overal waar hij de kans kreeg, overigens zonder zich te hebben aangesloten bij de Christelijke Afgescheidene Kerk.

A. Elshout over Laurens van Wijk.

A. Elshout Rzn. – geboren in Giessen – schreef in 1912 in zijn boekje ‘Gods Leidingen met iemand’ over deze Laurens van Wijk en diens optreden in Giessen het volgende: ‘Hoe hij nu zoo dominee bij ons was geworden, dat weet ik niet, maar wel weet ik, dat zijne prediking veel sensatie in ons dorp verwekte. Op enkele huisgezinnen na, waartoe het onze behoorde, sloten allen zich aan deze beweging aan. Deze man had een stem als een klok, hoewel niet zoo welluidend. De schuur werd tot een kerkgebouw ingericht, waarvan het inwendige mede door mij, als leerling in het timmervak, tot stand is gekomen. Mijn vader en ik gingen nu en dan ook naar deze samenkomst. De Psalmen van [ds. Peter] Datheen  [1531-1588] [volgens velen in kreupelrijm – red.] werden er, gelijk bij de Ledboerianen, gezongen. Wij bezaten zo’n boek en vader kocht er een voor mij, ’t welk ik nog in mijn bezit heb. Wat wij daar evenwel hoorden verkondigen was, al ging het soms op eene eigenaardige wijze, toch heel wat anders dan wij in de stenen [hervormde] kerk al tot vervelens toe gehoord hadden. Wij hoorden de mensch een zondaar en onmachtig ten goede te zijn, die moest wedergeboren worden, moest leeren gelooven in den Heere Jezus Christus als zijn Zaligmaker, en dat dit niet uit den mensch zelf was, maar het werk van den Heiligen Geest’.

Laurens van Wijk (1802-1864) institueerde op 16 oktober 1842 de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Giessen en Rijswijk.

De gemeente geïnstitueerd.

Deze massaal bezochte – en dus volgens de wettelijke regels ongeoorloofde – godsdienstige bijeenkomsten bleven niet geheim. Zo werd op 16 oktober 1842 aan de burgemeester gemeld dat ‘in eene schuur behoorende aan de Erfgenamen van Joost Kant een groot aantal personen zich bevond’. De burgervader, J.H. van Ouwerkerk, stuurde er Marechaussees uit Wourichem op af, om onderzoek te doen. Inderdaad was Laurens van Wijk net druk bezig een ‘leerrede’ te houden. En bovendien werd in die bijeenkomst de kerkenraad bevestigd, ‘bestaande uit twee opzieners en een armverzorger’ afkomstig zowel uit Giessen als Rijswijk; met andere woorden, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Giessen en Rijswijk werd op dat moment geïnstitueerd!

De brigadier van de Marechaussee rapporteerde een en ander aan de Officier van Justitie te Den Bosch. Deze raadde aan de aanwezigen de volgende keer weg te sturen en bij weigerachtigheid proces-verbaal tegen hen op te maken.

Laurens van Wijk en ook zijn volgelingen trokken zich daar niets van aan. Een week later waren ze er weer, zodat op 23 oktober het bevel gegeven werd uiteen te gaan; alleen een paar vrouwen vertrokken, maar kwamen al snel weer terug. De brigadier en zijn mannen maakten toen proces-verbaal op. Dat leidde echter niet tot een veroordeling.

Maar de vreugde van Van Wijks aanwezigheid was niet van lange duur. De stichter van de gemeente te Giessen en Rijswijk trok al snel na 1842 weer verder, naar de Bommelerwaard, naar Ommeren e.o. in de Betuwe, naar Leersum, Rhenen, Gorkum en Hazerswoude. Van Wijk leidde een zwervend bestaan.

Vier verzoekschriften aan de koning (1842-1845).

Koning Willem I (1772-1843).

De broeders van Giessen en Rijswijk zijn in de jaren 1842 tot 1845 ‘in drukke correspondentie met de koning’ geweest. In oktober 1842 stuurden Laurens van Wijk (‘leeraar der verstrooide schapen’) en de ‘opzienders der gemeente’ Jan Spiering, Peter Biesheuvel, Gerrit Biesheuvel en G. van Helden, een verzoekschrift aan de koning. Niet om erkenning van de Afgescheiden Gemeente te vragen, maar om bescherming tegen invallen van ‘de sterke arm’. Ze schreven in de brief namelijk dat de Marechaussees Laurens van Wijk hadden gevraagd zijn preken te staken en vroegen de koning hun godsdienstoefeningen te beschermen. Er kwam kennelijk geen antwoord op.

Vandaar dat in december 1842 opnieuw een verzoekschrift aan de koning werd gezonden. Daarin vroegen ze opnieuw níet om erkenning maar om als ‘gezelschap’ (ze noemden zich niet ‘gemeente’) ongestoord bijeen te mogen komen. De vierennegentig ondertekenaars waren overigens voor het grootste deel lid van de plaatselijke hervormde gemeente: ’… zij zijn belijders van de Gereformeerde Godsdienst, terwijl slechts enkelen hunner zich, bij uitdrukkelijke kennisgeving aan den Predikant of Kerkeraad van het Kerkgenootschap hebben afgescheiden, zonder zich aan eenige Afgescheidene Gemeente aan te sluiten (…)’. Ze beklaagden zich erover dat zij zich tijdens hun godsdienstige bijeenkomsten rustig hielden, dus waarom moesten ze dan verboden worden? Ze hadden zélfs aan de burgemeester tevóren meegedeeld hoe laat en waar ze bijeen zouden komen en eerbiedig om bescherming verzocht, maar de burgemeester wilde ‘hun regtmatig verzoek’ niet toestaan.

De hervormde kerk te Giessen (N.B.).

Ondertussen bleek dus wel dat Laurens van Wijk – een van de ondertekenaars – met zijn ‘predicatiën’ grote invloed op de hervormde gemeenschap uitoefende, daar hij ongeveer de helft van die gemeente (toen bestaande uit ongeveer tweehonderd lidmaten) in de schuur kreeg! In februari 1843 werd het verzoekschrift echter afgewezen.

Daarom – de moed niet opgegeven! – werd in maart 1843 opnieuw een schrijven aan de koning gericht. vroegen de achtendertig ondertekenaars (zonder Laurens van Wijk) – ‘waaronder huisvrouwen en hunner nog grootendeels minderjarige kinderen’ – erkenning van hun gemeente. In het verzoek werd ook duidelijk aangegeven waar de kerkdiensten gehouden werden: in de schuur in de huidige Burgstraat 5. Aan de verplichting om een reglement op te sturen voldeed men eveneens: het was het al eerder door de koning goedgekeurde Utrechtse reglement’. Op 10 juni 1843 werd de gemeente van Giessen en Rijswijk bij Koninklijk Besluit erkend.

In het vierde verzoek van de gemeente te Giessen en Rijswijk vroegen de ondertekenaars in 1845 om een jaarlijkse koninklijke financiële bijdrage – ‘hoe gering het ook mogt zijn’ – om een eigen predikant aan te stellen. Dat ging echter niet door.

Samen met Andel een dominee (1849-1886).

Kort voor het emeritaat van ds. De Bruin kreeg de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Andel een nieuwe kerk.

De gemeente was klein. Na het vertrek van Laurens van Wijk waren velen weer teruggegaan maar de hervormde kerk of hadden zich verder aan het kerkelijk leven onttrokken. De gemeente van Giessen en Rijswijk had dus wel een eigen kerk, maar nog geen dominee. De kosten waren daarvoor te hoog. Vandaar dat men op verzoek van ouderling G. Biesheuvel in 1849 samen met de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Andel een predikant beriep. Het was kandidaat P.J. de Bruin (1817-1891), van wie we helaas geen foto kennen. Deze bleef gedurende maar liefst zevenendertig jaar, tot zijn emeritaat in 1886, aan de kerken van Andel en van Giessen en Rijswijk verbonden, en drukte zo een stevig stempel op die gemeenten. Afgesproken werd dat Giessen en Rijswijk fl. 300 zou bijdragen voor het traktement van de dominee. Deze zou dan ’s ochtends in het kerkje aan de Burgstraat in Giessen voorgaan, en ’s middags de dienst in Andel leiden. Op de feestelijke avondmaalszondag werden de diensten echter gecombineerd. Dat kón trouwens om de ruimte ook wel, want vanwege het toen veel voorkomende verschijnsel van de ‘Avondmaalsmijding’ waren die diensten niet druk bezet. Velen achtten zichzelf niet waardig aan het avondmaal aan te gaan en bleven daarom thuis.

De dominee werd tussen Andel en Giessen en Rijswijk heen en weer gereden ‘met een boerenkar met een huif erover, meestal een niet zo jong paard ervoor, dat door de week dienst deed voor allerlei soort werk. Achterin was dan een zitbank, met daarop een schone schapenvacht, en omdat hij gevoelig was voor kou een gordijn in het midden, waar hij dan achter ging zitten’.

‘1869’…

Tijdens het predikantschap van ds. De Bruin veranderde in 1869 ook de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Giessen en Rijswijk in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’. Dat kwam door de landelijke kerkenfusie tussen de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834, de Christelijke Afgescheidene Kerk, en de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’, die zich rond 1838 wegens allerlei verschillen van mening van de Afgescheiden Kerk had afgekeerd en een eigen kerkelijk leven begon. In 1869 vonden beide kerkelijke groeperingen elkaar weer en zetten hun kerkelijk leven gezamenlijk voort onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’.

Ds. C.J.I. Engelbrecht predikant (1886-1894).

Ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899).

Toen ds. De Bruin in 1886 met emeritaat ging, werd ook de volgende predikant in combinatie met de gemeente van Andel beroepen. Het was ds. C.J.I. Engelbrecht (1839-1899) van Waddinxveen. Hij deed in augustus 1886 intrede. Kennelijk had hij enige aantrekkingskracht op hervormde gemeenteleden, want althans ‘enkele gezinnen’ kwamen uit die kerk naar de gemeente van Giessen en Rijswijk over. Op 17 juni 1894 vertrok ds. Engelbrecht naar Delfshaven. Maar vóór zijn vertrek werd nog besloten óók de vólgende predikant in combinatie met de gemeente te Andel te beroepen. Dat besluit viel in september 1894 ten huize van de voorzitter van de kerkenraad van Andel, op diens buitenplaats ‘Het Hoff’ te Andel.

Ernstige problemen.

Maar de financiën zaten de gemeente van Giessen en Rijswijk niet mee. Men bleek ‘geheel onmachtig te zijn bij te dragen’ aan het traktement. Uiteindelijk was daarvan de gevolg dat de combinatie tussen de gemeente van Andel en die van Giessen en Rijswijk werd losgelaten. Ook was er een verschil van mening tussen de vertegenwoordigers van Andel en van Giessen en Rijswijk over de vraag wíe beroepen zou moeten worden; kandidaat K.J. Kaptein (1871-1925) of ds. J. van der Bijl (1834-1916) van Doornspijk, die door Giessen en Rijswijk gewenst werd. De vergaderingen daarover liepen uit op heftige twisten. Op 4 oktober 1894 werd besloten geen combinatie meer aan te gaan.

Het oude kerkje in de Burgstraat te Giessen (foto: 150 jaar GK Giessen-Rijswijk’).

In een schrijven aan de classis (gedateerd 12 december 1894) betreurden de gemeenteleden van Giessen en Rijswijk ‘de ontbinding der combinatie onzer gemeente met de naburige gemeente Andel, waarvan wij nu reeds de droevigste gevolgen ondervinden, en die naar onze innige overtuiging onder de tegenwoordige omstandigheden, niets minder dan de geheele vernietiging onzer gemeente kan ten gevolge hebben’.

Een van de oorzaken van die droevige toestanden was gelegen in het feit dat door drie van de vier kerkenraadsleden van Giessen en Rijswijk aan de onderhandelingen over het beroepen van een predikant moedwillig niet was meegewerkt, ‘welke eigenmachtige handelwijze de oorzaak is van den verwarden toestand waarin onze Gemeente nu reeds verkeert. Tot ons leedwezen moeten wij betuigen dat wij door bovenbedoelde kerkeraadsleden niet meer kunnen worden gesticht, hen ook niet meer als zoodanig kunnen erkennen en als gevolg daarvan hunnen Godsdienstoefeningen of die van hen uitgaan, niet kunnen bijwonen, waardoor wij als verdrevenen buiten de plaats onzer bijeenkomst moesten omzwerven en dit zélfs wanneer de consulent der gemeente of een andere predikant voor ons optreedt, omdat wij met bovenbedoelde kerkeraadsleden, die zich door feiten hebben openbaar gemaakt als heerschappijvoerders over en verwoesters van de gemeente, zoolang zij in dusdanige betrekking tot de gemeente staan, onmogelijk met een vrij geweten onder den dienst des Woords kunnen verkeeren’. Ziedaar, ernstige problemen in de gemeente te Giessen en Rijswijk!

Daarom vroegen de eenendertig ondertekenaars aan de classis toestemming om vóór het einde van het jaar 1894 ‘vrij en onbelemmerd’ een nieuwe kerkenraad te mogen kiezen, ‘zonder nominatie’ (dus zonder talstelling), maar door vrije keuze, ‘tot redding onzer gemeente uit haren deerniswaardigen toestand’.

Ds. H. Buitenhuis (1862-1921) van Sleeuwijk had grote moeite de gemoederen te bedaren…

In de gemeente te Giessen en Rijswijk heerste door dit alles vermoedelijk geen pais en vree, getuige het verslag van de eerstvolgende gemeentevergadering, waar de consulent, ds. H. Buitenhuis (1862-1921) van Sleeuwijk de grootste moeite had de emoties tot bedaren te brengen. Hoe dan ook, toch werd Andel gevraagd opnieuw een combinatie aan te gaan; beloofd werd dat Giessen en Rijswijk fl. 400 zouden bijdragen voor het traktement. De kerkenraad van Andel beraadslaagde er in februari 1845 over, maar met de door hem gestelde voorwaarden kon de gemeente te Giessen en Rijswijk zich niet verenigen. Er werden wel enkele andere afspraken gemaakt: zo zou het avondmaalsstel gezamenlijk gebruikt worden (het moest vermoedelijk lopend heen en weer gebracht worden – dit is vier jaar lang gebeurd), maar voor het beroepen van een predikant zouden Giessen-Rijswijk en Andel in het vervolg alleen verder moeten.

Tot 1928, vierendertig jaar lang, had de gemeente van Giessen en Rijswijk geen predikant. Men had zich te behelpen met oefenaars, preeklezers en classisdominees. Tijd genoeg om even een kijkje in het kerkgebouw te nemen.

Het kerkgebouw in Giessen.

In de Burgstraat stond ondertussen nog steeds de schuur die tijdens het voorgaan van Laurens van Wijk was ingericht als kerkgebouw. Het was een klein gebouw gedekt met een rietdak. Aan de voorkant was het een woonhuis; door de twee naast elkaar geplaatste achteringangen stapte men pardoes de kerk binnen. De twee rijen banken met een middenpad telden elk zeven ongemakkelijke zitplaatsen, voorzien van deurtjes, behalve de achterste twee, de zgn. ‘vrije banken’, die niet verhuurd werden (het kerkegeld moest ergens vandaan komen). Voorin de kerkzaal was ruimte voor ongeveer vijftig losse stoelen overgelaten, zodat daar – ten behoeve van de avondmaalsviering – tafels konden worden geplaatst waaraan de avondmaalsgangers in groepjes konden plaatsnemen. Zes olielampen zorgden bij duisternis voor licht.

Het interieur van het oude Afgescheiden kerkje in de Burgstraat (foto: ‘150 jaar GK Giessen-Rijswijk’).

In het lange herderloze tijdperk van 1886 tot 1928 zat er niet veel anders op dan preken te lezen van orthodoxe predikanten uit vorige eeuwen of te wachten op een preekbeurt van een reguliere dominee, al dan niet uit de classis. Ongeveer halverwege zo’n preek werd de zogenaamde ‘tussenzang’ gezongen (de preken vergden in die tijd een behoorlijk uithoudingsvermogen). Er was nog geen orgel in de kerk; een voorzanger gaf de eerste toon aan en dan zette de gemeente zich in lange gedragen noten aan het zingen. De voorzanger deed echter méér: hij gaf het te zingen psalmvers op en las het aan de orde zijnde Schriftgedeelte en de geloofsbelijdenis. Het preeklezen was er oorzaak van dat sommigen uit de diensten wegbleven. Toen consulent ds. A.P. Lanting (1865-1953) van Andel in Giessen en Rijswijk in augustus 1900 zijn huisbezoeken had verricht, rapporteerde hij dat ‘velen wel naar de samenkomsten zouden komen als er maar weer een predikant kwam’.

Consulent ds. A.P. Lanting (1865-1953).

Beroepingswerk.

Dus werd het nodig geacht zo langzamerhand weer eens een dominee te zoeken, ditmaal in combinatie met de gemeente te Waardhuizen. Verscheidene beroepen werden uitgebracht: kandidaat C. Staal Fzn. (1860-1923) uit Dordrecht zou fl. 900 als traktement krijgen; hij kwam niet. In 1901 werd ds. W. de Jong Gzn. (1861-1948) van Dalfsen beroepen; ook hij bedankte. In oktober dat jaar werd op ds. R. Brouwer (1867-1951) van Oud-Loosdrecht op een traktement van fl. 1.000 een beroep uitgebracht; in juli 1902 op ds. H. de Bruijn (1877-1944) te Oud-Loosdrecht; in mei 1903 op ds. A. Dekkers (1855-1943) van Veere. Het ontbreken van een predikant had geen gunstige invloed op het kerkelijk leven: een slechte opkomst onder de diensten, ‘treurige toestanden’ in de gemeente, en ‘tien jaar later is het in de notulen van september en december 1915 weer dezelfde klacht’. Het beroepingswerk lag weer stil en de afgesproken combinatie met Waardhuizen was weer vervallen.

Misschien zou de bouw van een nieuwe pastorie uitkomst brengen? In 1909 werd besloten daarvoor geregeld geld op zij te zetten. Ook werd de jaren daarop geprobeerd in Rijswijk – waar het grootste deel van de gemeente woonde – een perceel grond in bezit te krijgen; dat wilde echter niet lukken. En toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd het er niet beter op. Toen was de gemeente zelfs enige tijd het kerkgebouw kwijt: gevorderd ten behoeve van militairen, zodat een zondagse reis naar Andel of naar Waardhuizen moest worden ondernomen.

Kort na de Eerste Wereldoorlog overwoog men nog even het kerkgebouw naar Rijswijk over te plaatsen, omdat daar immers de meeste gemeenteleden woonden. Maar omdat daar geen grond te vinden was ging dat plan niet door.

Een orgel (1921).

Ds. C. Dekker (1868-1927) leidde de ingebruikneming van het orgel in 1921.

Een plan uit 1917 om een orgel in de kerk te plaatsen werd in de ijskast gezet omdat de oorlogstijd daarvoor niet geschikt was. Enkele jaren later, in 1920, werd daarover opnieuw een gemeentevergadering gehouden en men besloot toen een ’nieuw orgel met een gebruikt front’ te kopen van de orgelfirma Standaart. Daarvoor moest fl. 2.950 neergeteld worden. Ook moest een orgelgalerij gebouwd worden, maar alles was op 21 januari 1921 gereed voor de ingebruikneming van het instrument. Ds. C. Dekker (1868-1927) van Waardhuizen leidde die dienst en het eerste psalmvers dat met begeleiding van het orgel gezongen werd was psalm 33 vers 2. (Het orgel werd in 1931 naar de nieuwe kerk aan de Maasdijk overgeplaatst en in 1965 vervangen door een nieuw instrument.)

Het nieuwe orgel in de oude kerk aan de Maasdijk (foto:  ’25 jaar De Wijnstok en De Rank’).

Weer een combinatie van Andel en Giessen-Rijswijk?

In 1924 – de kerkenraad had dat jaar een eenvoudige consistorie laten aanbouwen – vroeg de kerkenraad van Andel wat de broeders van Giessen en Rijswijk dachten om – net als vroeger – weer gezamenlijk een predikant te beroepen. Deze zou dan voor 2/3 deel in dienst van Andel, en voor de rest in Giessen-Rijswijk werkzaam zijn. De gemeente werd daarover natuurlijk ook gehoord; deze wilde het wel, maar stelde als voorwaarde dat – mocht Giessen-Rijswijk door ledenaanwas ooit recht hebben op een ‘halve predikant’ – de werkverdeling van de dienaar des Woords dan ook zou worden aangepast. Daar kon Andel het niet mee eens zijn, zodat de combinatie niet door ging.

Ds. G. Bouwmeester (1898-1964) op latere leeftijd.

Drie jaar later kwam echter toch alles goed. Opnieuw verzocht de kerkenraad van Andel om een gezamenlijke predikant te beroepen, nu met dezelfde werktijd in beide kerken. Daarmee ging ‘Giessen en Rijswijk’ akkoord en zo werd een vijftal beroepen uitgebracht, waarvan de laatste succesvol was, namelijk die op kandidaat G. Bouwmeester (1898-1964). Hij werd door professor T. Hoekstra (1880-1936) van Kampen op 21 oktober 1928 in het ambt bevestigd. Zijn intreepreek werd gehouden naar aanleiding van 2 Cor. 4 vers 7 (“Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons”). Na vierendertig jaar had Giessen-Rijswijk weer een dominee! De kerk zal weer vol…

Het gemeenteleven verbeterde zienderogen. Er werden weer geregelder huis- en ziekenbezoeken gebracht, de catechisaties konden geregeld gehouden worden, de opkomst in de diensten verbeterde en door de wijze voorlichting van de jonge predikant kwamen ook steeds meer ouderen ertoe aan het avondmaal aan te gaan.

Een nieuwe kerk (1931).

Ds. Bouwmeester legde de eerste steen voor de nieuwe kerk aan de Maasdijk (foto: ‘150 jaar GK Giessen-Rijswijk’).

Op de gemeentevergadering in januari 1930 werd de vraag gesteld of het ook eens tijd werd een nieuwe kerk te bouwen. Het oude gebouw dateerde van halverwege de vorige eeuw en had ongeveer tachtig jaar dienst gedaan. Men ging erover nadenken en tijdens een volgende bijeenkomst, een maand later, stemden de zevenendertig aanwezige manslidmaten er mee in. Nog dezelfde vergadering werd een bouwcommissie ingesteld, die de plannen ging maken, zowel voor de kerkbouw als voor de financiering ervan, en al gauw werd een stuk grond gevonden dat geschikt was voor de bouw van het nieuwe bedehuis. Het kwam op Rijswijks grondgebied te staan, aan de Maasdijk. De aanbesteding had tot resultaat dat aannemer Van Dalen uit Brakel de klus voor fl. 9.000 mocht gaan klaren, terwijl gemeenteleden voor fl. 700 zorgden voor het maken van banken en platform. De ‘eerste steen’ werd door ds. Bouwmeester gelegd onder uit het uitspreken van de woorden: ‘Op deze steen zal Ik Mijn kerk bouwen’.

De nieuwe kerk aan de Maasdijk, die in 1931 in gebruik genomen werd.

Op 12 januari 1931 werd de laatste dienst in de oude kerk gehouden, geleid door ds. J.H. Jonker (1873-1970) van Werkendam. De nieuwe kerk aan de Maasdijk (‘het Dijkje’) werd vier dagen later, op donderdag 16 januari in gebruik genomen. Dat gebeurde met het zingen van de eerste psalm in de nieuwe kerk: psalm 75 vers 1.

Een nieuwe pastorie (1931).

De pastorie naast de kerk aan de Maasdijk.

Ds. Bouwmeester was tot juni 1931 aan de kerken van Andel en Giessen-Rijswijk verbonden. Maar vóór zijn vertrek naar Rotterdam stimuleerde hij de bouw van een nieuwe pastorie, naast de nieuwe kerk. Want volgens hem moest Giessen-Rijswijk zo langzamerhand in staat geacht worden zelfstandig een predikant te beroepen. Timmerman J.H. de Joode uit Woudrichem had nog een oude tekening liggen met een ontwerp dat geschikt leek als pastorie. Voor fl. 5.000 maakte hij de zaak in orde. Zo kon ds. Bouwmeester op 21 juni 1931 met een gerust hart afscheid nemen van zijn gemeente (in 1968 werd een nieuwe pastorie aan de Almweg 37 in Rijswijk in gebruik genomen).

Kerk en pastorie aan de Maasdijk.

De tijd tot 1978 in vogelvlucht.

Na het vertrek van ds. Bouwmeester dienden achtereenvolgens meerdere predikanten de kerk van Giessen-Rijswijk.

– Allereerst ds. A.P. Heiner (1906-1983) van 1932 tot 1946, dus ook in de tijd waarin ons land in de greep was van de Tweede Wereldoorlog. In december 1944 werden in het kerkgebouw vele evacuees ondergebracht, zodat de vier kerkdiensten die toen gehouden werden overvol zaten. Een soort van Samen-op-Wegproces tussen de gereformeerde en de hervormde predikant kwam op gang toen de hervormde pastorie gevorderd werd en beide predikanten op de ‘gereformeerde studeerkamer’ gezamenlijk hun preken maakten. In juni 1945 was alles weer normaal. Ook de kerk kon toen weer gewoon gebruikt worden.

Ds. A.P. Heiner (1906-1983) op latere leeftijd.

Kandidaat Z.C. Versluys (1928-1994) volgde ds. Heiner in 1953 op en bleef tot 1957 aan de kerk te Giessen-Rijswijk verbonden. Hij deed op 16 mei 1953 intrede, na door zijn vader in het ambt bevestigd te zijn.

Ds. Z.C. Versluys (1928-1994).

Ds. C.J. Tissink (1926-1983) uit Middelburg volgde ds. Versluys in 1957 op; hij bleef tot 1961 predikant van Giessen-Rijswijk. Op zondag 20 oktober deed hij intrede, nadat hij door ds. P. van Til (1907-1998) van Middelburg in het ambt bevestigd was.

Kandidaat M. Berg (*1930) uit Sappemeer kwam 1962 naar Giessen-Rijswijk en werd bevestigd door ds. S.G. Bloem (1903-1978) van Hoogezand-Sappemeer. Ds. Berg bleef ook vier jaar in Giessen-Rijswijk. Na zijn afscheid op 16 januari 1966 vertrok hij naar de kerk van Delfzijl.

– Ook ds. R.S. Elgersma (1936-1998), die als kandidaat uit Amsterdam kwam, was hier vier jaar predikant, en wel van 1968 tot 1972, waarna hij naar de kerk te Noordwijk vertrok.

Ds. P. van der Horst (*1945) diende de kerk van Giessen-Rijswijk van 1972 tot 1977.

Een nieuwe kerk (1978): ‘De Wijnstok en de Rank’.

De bouw van de nieuwe kerk in Giessen (foto: ’25 jaar De Wijnstok en De Rank’).

Ds. P. ‘t Hoen (*1947) kwam in 1977 en 1978 voor het verrichten van hulpdiensten, maar werd in 1978 in het ambt bevestigd als predikant, waarna hij tot 1981 aan de kerk verbonden bleef.

Tijdens zijn predikantschap werd een nieuwe kerk gebouwd en in gebruik genomen. Maar al vijf jaar eerder, in 1973, was een commissie in het leven geroepen die plannen moest maken voor de kerkbouw. De kerk aan de Maasdijk werd namelijk te klein. De gangpaden stonden vol met stoelen. Weliswaar werden in die kerk nog wat provisorische aanpassingen aangebracht, die echter geen verbetering brachten.

Uiteindelijk werd het voormalige gemeentehuis te Rijswijk gekocht. Dit gebouw was overtollig geworden door een gemeentelijke herindeling. Daarmee waren de verbouwingsplannen van de kerk aan de Maasdijk van de baan. De ruimten in het nieuwe gebouw aan de Gherstkamp 7 werden aangepast en geschikt gemaakt als kerkenraadskamer, catechisatielokaal, enz., terwijl architect Kleinloog het ontwerp maakte voor een kerkzaal in het gebouw. Van de befaamde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw (SSK) werd tot grote blijdschap van de kerkenraad een eenmalige gift van fl. 75.000 ontvangen voor de realisering van de plannen!

‘De Wijnstok en De Rank’ te Giessen.

Zo kon op 12 december 1977 door kerkenraadsvoorzitter M. Minnaar de eerste paal de grond in geslagen worden. En op 6 oktober 1978 werd de kerk door het houden van de eerste kerkdienst in gebruik genomen. De naam van de kerk werd ‘De Wijnstok en de Rank’.

‘De Wijnstok en De Rank’ van de achterkant.

Overigens waren er aanvankelijk wel problemen met de plaatsing van het orgel. Het verplaatsen van het instrument vanuit de oude naar de nieuwe kerk zou veel geld kosten. Daarom werd even  gedacht aan de aanschaf van een elektronisch orgel. Overleg met orgelbouwer Pels in Waardenburg leidde er echter toe dat het orgel op verantwoorde en financieel aanvaardbare manier kon worden overgebracht en geplaatst op een balustrade.

De laatste kerkdienst in het oude kerkgebouw aan de Maasdijk werd gehouden op zondag 18 juni 1978. Die kerk wordt overigens nog steeds als kerkgebouw gebruikt, en wel door de Christengemeente te Rijswijk.

Het interieur van de nieuwe kerk (foto: Reliwiki).

Na een vacaturetijd van ongeveer twee jaar kwam ds. L. van den Berg (1954-2006) in 1983 naar Giessen-Rijswijk en was gedurende vijf jaar, tot 1988, aan de kerk verbonden. De predikant werd in

Een gebrandschilderd raam in de nieuwe kerk te Giessen (foto: ’25 jaar De Wijnstok en De Rank’).

1989 opgevolgd door ds. C.A. Streefkerk (*1956), die tot juni 1993 aan de kerk van Giessen-Rijswijk verbonden was.

Ds. mevr. G.C. de Vries (*1969) werd van 1996 tot 2000 in gedeeltelijke dienst aan de kerk van Giessen-Rijswijk verbonden, waarna ds. mevr. E.F. Quaak-Kloet (*1955) van 2002 tot 2010 parttime predikant in Giessen-Rijswijk was. Sinds januari 2012 is ds. mw. H.J.K. Gierkink van Geerestein parttime predikant.

Ledentallen Gereformeerde Kerk Giessen-Rijswijk.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Giessen-Rijswijk tussen 1897 en 2017.

Bronnen:

A.S. Elshout, e.a., 150 jaar Gereformeerde Kerk Giessen-Rijswijk. 16 oktober 1842 – 16 oktober 1992. Giessen-Rijswijk, 1992

A. Kostense-Van Dijk, 25 jaar ‘De Wijnstok en De Rank’, 1978-2003. Giessen-Rijswijk, 2003

C. Smits, De Afscheiding van 1834, Achtste deel, Provincie Noord-Brabant. Dordrecht, 1988

J.M. Vermeulen, In de lijn van Ledeboer, 1840-1948. Ruim honderd jaar predikanten, oefenaars en gemeenten. Krimpen aan den IJssel, 1990

© 2017. GereformeerdeKerken.info