Van Waasdorp naar Buurtkerk

De Gereformeerde Kerk te Noordwijk aan Zee.

Inleidend overzicht.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente te Noordwijk-Buiten ontstond naar aanleiding van ‘de afscheiding’ van negentien belijdende leden op 23 augustus 1835, die samen een gemeente vormden welke op 27 november dat jaar geïnstitueerd werd. Vanaf 1838 was het een zelfstandige gemeente, zonder bij een kerkverband te zijn aangesloten. In 1844 sloot Noordwijk-Buiten zich aan bij de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Kaart: Google.

Toen in 1869 de landelijke vereniging tot stand kwam tussen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ en de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ sloot ook Noordwijk zich aan bij de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, zoals het ‘nieuwe’ kerkverband genoemd werd. Al die tijd werd de gemeente ‘Noordwijk-Buiten’ genoemd. Dat duurde tot 1882. Sindsdien heette de gemeente ‘Noordwijk aan Zee’.

Op 17 juni 1892 werd de landelijke vereniging tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ (die vanuit de Doleantie ontstaan waren) een feit. Het ‘nieuwe’ kerkverband noemde zich ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Daarbij sloot ook de kerk van Noordwijk aan Zee zich aan.

Per 1 januari 1969 werd de Gereformeerde Kerk te Noordwijk aan Zee samengevoegd met de Gereformeerde Kerk te Noordwijk-Binnen. De samengevoegde kerken noemden zich sindsdien ‘Gereformeerde Kerk te Noordwijk’.

De Afscheiding.

Ds. H. de Cock (1801-1842).

Op 23 augustus 1835 stuurden negentien verontruste plaatselijke hervormde gemeenteleden een brief aan hun kerkenraad waarin ze meedeelden zich van de hervormde kerk af te scheiden. Ze hadden de gebeurtenissen rond de Afscheiding van ds. Hendrik de Cock (1801-1842) in het Groningse Ulrum op de voet gevolgd en diens geschriften gelezen, en konden zich met diens opvattingen verenigen. Datzelfde gold voor de geschriften van andere Afgescheidenen zoals die van ds. A. Brummelkamp (1811-1888) en ds. W.W. Smitt (1804-1846).

Ds. W.W. Smitt (1804-1846).

Al jaren eerder, zelfs al sinds 1790, kwamen meerdere hervormde gemeenteleden, in plaats van in de hervormde kerk, bijeen in de woning van Cornelis Waasdorp aan de Zeewerf, waar ze preken van ‘oudvaders’ lazen (zeer orthodoxe predikanten uit vroeger eeuwen), baden, psalmen zongen en het geestelijk leven bespraken en elkaar daarover bevraagden. Dat alles vond sinds 28 juni 1835 plaats onder leiding van oefenaar Cors Noorduin (1780-1852), die al ruim twintig jaar lang als zodanig werkzaam was geweest in Noordwijk aan Zee.

Op 23 augustus 1835 kwamen negentien verontruste hervormden (ouders van in totaal zeventien kinderen) opnieuw bijeen in het huis van Cornelis Waasdorp. Nú voor de ondertekening van een brief aan de hervormde kerkenraad. Ze scheidden zich daarmee af van de hervormde kerk, maar sloten zich aan bij de ‘oude Waarheid’, die bij de Afgescheidenen geleerd werd. Zoals ze zelf schreven waren de geschriften van De Cock, Brummelkamp en Smitt ‘een middel ons af te scheiden van het Hervormd kerkbestuur’.

In de brief aan de kerkenraad lieten ze de predikant, ds. H. Bakker, weten dat hun stap ‘niet uit opstand geschiedde, maar alleen uit liefde tot de Waarheid’. Ds. H.P. Scholte (1805-1868), naast ds. H. de Cock een van de leiders van de Afscheiding van 1834, werd van de genomen stap op de hoogte gesteld.

Bij dominee Bakker op bezoek.

Cors Noorduin (1780-1852) van Noordwijk aan Zee.

Alles goed en wel, maar ds. Bakker wilde er meer over weten en Noorduin werd daarom precies een week later, op 30 augustus, ’s avonds om zes uur, ter verantwoording op de pastorie geroepen. Er was ook een ouderling aanwezig. Van zes tot acht uur was Cors Noorduin ‘tegen de predikant bezig over de Waarheid’. ‘En de Heere lag [door Cors Noorduins getuigenis] zulk een beslag op het hart van de predikant en de ouderling, dat zij beijde betuijgde dat zij ons nooit in onze godsdienstige houding zoude stuijte, maar dat zij ons geen bewijs van afscheijding konde geve, dewijl zij bekende moeste, niets op ons zedelijke wiste aan te merken en wij hetzelve ook niet nodig hadde’.

Behalve voorganger Noorduin werden door de Noordwijkse Afgescheidenen als ouderlingen Pieter Barnhoorn en Cornelis Waasdorp gekozen; Cornelis van der Wiel werd diaken. Ds. Scholte werd verscheidene keren gevraagd de kerkenraad in het ambt te bevestigen, en daarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Noordwijk-Buiten te institueren. Dat gebeurde op 27 november 1835. De predikant doopte toen meteen ook twee kinderen. De institueringsdienst begon met het zingen van psalm 86 de verzen 4 en 6, en werd in een erg onrustige en dreigende sfeer gehouden, want ‘buiten was de vijandschap van de mensen zoo groot dat door het geschreeuw en gevloek de predikant niet verstaan kon worden’.

Tijdens de daarop volgende kerkdiensten werd het aantal bezoekers steeds groter, zodat in september 1935 ongeveer zeventig mensen in de woning bijeen waren. Weliswaar wees burgemeester J.J. Schaeffer erop dat ze de wet overtraden, omdat zonder toestemming van de overheid godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig personen verboden waren, maar hij trad desondanks niet tegen de Afgescheidenen van Noordwijk op.

Teleurstelling.

Ds. Scholte bevestigde dan wel de ouderlingen, maar níet de voorganger, Cors Noorduin. De predikant merkte op dat deze zich eerst diende te laten examineren door de daarvoor in aanmerking komende kerkelijke vergadering. De predikant zou later duidelijkheid geven. Toen er maar geen antwoord kwam schreef de kerkenraad opnieuw een brief aan ds. Scholte met het verzoek Noorduin te bevestigen. Daarop kwam echter ook geen antwoord. Zelfs toen de eerste landelijke vergadering van de Afgescheidenen op 2 tot 12 maart 1836 gehouden was, werd aan de kerkenraad van Noordwijk geen uitsluitsel gegeven.

Een bekend portret van ds. H.J. Budding (1810-1870) zoals hij er uit gezien moet hebben.

Wel was ds. H.J. Budding (1810-1870) in mei 1836 in Noordwijk om te preken, en hij beloofde de zaak te zullen bespreken en daarna Noorduin in het ambt te bevestigen. Het is er echter niet van gekomen: ‘Hij kwam zijn belofte niet na’. Toen na verloop van tijd het officiële verslag van de landelijke vergadering bij de kerkenraad op de mat viel met het verzoek het ter kennisname te ondertekenen, kon de kerkenraad daaraan niet voldoen. De broeders schreven terug dat ze al verscheidene keren gevraagd hadden om ‘onze leeraar’ te bevestigen, maar dat ze daar telkens geen antwoord op gekregen hadden. “Maar wél van onze Opperkoning, die onder de verkondiging van Zijn Woord, door onze leeraar, zondaars overtuigde”.

Nogmaals vroeg de kerkenraad ‘om onzen door God geroepen leeraar’ te bevestigen “met wien wij anders staan en vallen, niet uit willekeur of dwingelandij (…), maar omdat wij Gods werk niet willen tegengaan”. Met andere woorden: als júllie het niet doen, doen wij het zélf wel. Er kwam geen antwoord.

Intussen vroeg de kerkenraad op 15 augustus 1836 aan de burgemeester toestemming kerkdiensten met meer dan twintig personen te mogen houden. De burgemeester stemde er in toe dat men ‘in stille afzondering’ samen kwam. De afgescheidenen van Noordwijk zijn door de overheid nooit vervolgd, in tegenstelling tot op zoveel andere plaatsen. De gemeente was intussen gegroeid tot 46 belijdende en 37 doopleden (meest kinderen).

Cors Noorduin toch in het ambt bevestigd.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Dat ds. Scholte de eis stelde dat oefenaar Noorduin zich eerst zou laten examineren alvorens hij hem in het ambt zou bevestigen was begrijpelijk. Dat zou de normale gang van zaken geweest zijn. Scholte schreef later dat “de opzieners [in de landelijke vergadering] hadden geweigerd om hem tot die bediening toe te laten dewijl zij de overtuigendste bewijzen in handen hadden van zijne onbekwaamheid”. Dr. Smits meent dat Scholte hierin gelijk had. “Noorduin moet een welsprekende en innemende man zijn geweest, maar studie en examen waren ten aanzien van hem wel noodzakelijk. In de door hem geschreven notulen vinden we een onbeholpen Nederlands”. Ook had de synode van 1836 duidelijk vastgesteld dat toelating  tot het ‘ambt van herder en leeraar’ gebonden moest zijn aan het afleggen van een examen.

Alles goed en wel; de kerkenraad besloot in ieder geval de bevestiging dan maar in eigen hand te nemen. Men beriep Cors Noorduin op 15 november 1836 voor de tweede keer. De dag nadat hij de officiële beroepsbrief ontvangen had antwoordde hij ‘zich aan de gemeente over te geven om onder u en door u bevestigd te worden’. De ouderlingen hebben hem toen in het ambt bevestigd. En op 20 november 1836 deed Noorduin intrede met een preek naar aanleiding van Jeremia 6 vers 27: ‘Ik heb u onder Mijn volk gesteld tot een wachttoren, tot een vesting, opdat gij hun weg zoudt weten en proeven’.

Beschouwde de gemeente het misschien ook als een kwaad omen? Ruim een week later werd namelijk de woning van Waasdorp, waar de bevestiging had plaats gehad, door een zware storm met de grond gelijk gemaakt. In die tijd beschouwde men dat soort gebeurtenissen vaak als een straf Gods. We horen daarover echter niets. De kerkdiensten werden daarna in het huis van ds. Noorduin gehouden.

Grote opwinding.

De onorthodoxe wijze waarop Cors Noorduin in het ambt van ‘herder en leeraar’ bevestigd was, door ouderlingen, níet door een predikant en zónder het afleggen van het verplicht gestelde examen, verwekte in Afgescheiden kringen opwinding: 1 Timotheüs 5 vers 22 was daarover toch duidelijk genoeg? ‘Leg niemand haastelijk de handen op’! De provinciale vergadering van Utrecht oordeelde dat de handelingen van de kerkenraad strijdig waren met Gods Woord. De bevestiging van Noorduin werd dan ook onwettig geacht en verklaard. Sterker: de Afgescheiden Gemeenten van Leiden en Den Haag werd gevraagd een commissie naar Noordwijk te sturen om hen te vermanen de bevestiging in te trekken.

Mr. A.M.C. van Hall (1808-1838).

Niemand minder dan de Afgescheiden jurist A.M.C. van Hall (1808-1838) en een Leidse ouderling werden door de classis Leiden naar Noordwijk gezonden. Op 11 september 1838 spraken ze met de kerkenraad van Noordwijk, maar de kerkenraad week niet. De provinciale vergadering noemde Noorduin daarna ‘een indringer en een scheurmaker’.

Na enkele jaren zelfstandigheid aangesloten bij de Kruiskerken (1844).

Maar bijna een maand eerder, op 20 augustus 1838 (Varkevisser noemt 10 november), had de kerkenraad er al schoon genoeg van. Die dag brak men officieel met de Christelijke Afgescheidene Kerk. Tot 1844 ging de gemeente van Noordwijk-Buiten als zelfstandige gemeente door het kerkelijk leven, zonder met een bepaald kerkverband verbonden te zijn. Maar toen in juni 1844 in Linschoten de landelijke ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’ officieel geïnstitueerd werd, als afsplitsing van de hoofdstroom van de Afscheiding, de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’, behoorden afgevaardigden van de gemeente te Noordwijk-Buiten tot de aanwezigen en tot de medeoprichters daarvan.

Binnen de ‘Christelijke Afgescheidene Kerk’ had deze en gene zich sinds de Afscheiding van 1834 verzet tegen het aanvragen van vrijheid van godsdienst bij de overheid. De naam ‘gereformeerd’ mocht na verkrijging van de vrijheid van godsdienst niet meer worden gebruikt. Als je geen godsdienstvrijheid aanvroeg was de consequentie dat de gemeente onderwerp van de vervolgingen bleef, die in die tijd door de overheid tegen Afgescheidenen waren ingesteld. Deze ‘Kruisgemeenten’ bleven dus ‘lijden onder ’t kruis van de vervolgingen’. Vandaar de naam van hun kerkverband.

Ook vonden de Kruisgezinden dat predikanten het ambtsgewaad moesten dragen, al vond hun landelijke vergadering dit in latere jaren een ‘middelmatige zaak’, d.w.z. niet van doorslaggevend belang. De vraag welke kerkorde door de Afgescheidenen moest worden aangenomen was voor de Kruisgezinden duidelijk: de aloude Dordtse Kerken Ordening natuurlijk! In een behoorlijk aantal Afgescheiden gemeenten had men echter niet de Dordtse, maar een andere kerkorde, zoals bijvoorbeeld ‘de Utrechtse’, opgesteld door ds. H.P. Scholte.

Hoe dan ook, de Gereformeerde Gemeente onder ’t Kuis van Noordwijk-Buiten groeide voorspoedig onder leiding van ds. Noorduin. Sterker: de predikant speelde zelfs een vooraanstaande rol in het landelijke verband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Tweemaal was hij voorzitter van de landelijke synode, door hen ‘Algemeene Vergadering’ genoemd.

Ds. J. Plug (1824-1869), later predikant van de Apeldoornse Kruisgemeente.

Bovendien leidde hij sommige oefenaars op tot predikant, zoals J. Plug (1824-1869), P.J. Korbee (1832-1868) en (de latere predikant van Noordwijk-Buiten) J. Passchier (1834-1901). Voorts institueerde hij op 12 maart 1850 de Kruisgemeente van Oude Wetering.

Verdriet.

Ds. Noorduin had geen makkelijk persoonlijk leven. Zijn derde vrouw, Jaapje van Beelen, was in 1838 overleden. Hij was maar kort met haar getrouwd geweest. Op 10 maart 1846 overleed zijn tweede zoon, Maarten, een jonge vader met twee kinderen. In december van hetzelfde jaar stierf ook Klaas, zijn oudste zoon. Ook híj was nog geen dertig jaar oud. Twee jaar later, in november 1848, stierf zijn dochter Yda op vierentwintigjarige leeftijd. Zijn schoondochter heeft met haar kinderen een tijdje bij hem in de pastorie gewoond en hem verzorgd.

Een gehuurde kerk (1844).

Aanvankelijk kerkte men in een particuliere woning. Zoals opgemerkt werd daarvoor het huis van de predikant gebruikt, nadat de woning van Waasdorp was vernield door de storm. Maar vanaf 23 augustus 1844 trok men in drie (Varkevisser noemt vier) verbouwde ‘bokkinghangen’, gelegen aan het Gasthuisslop. Deze tot kerkzaal verbouwde ruimte werd voor fl. 60 per jaar gehuurd van ouderling L. van Rooyen. Het was een klein gebouwtje, vermoedelijk zeer bedompt en beklemmend, namelijk met afmetingen van elf en een halve meter lengte, bijna zeven meter breedte en een hoogte van nog geen drie meter. Daar heeft men tot 1875 kerkdiensten gehouden. Naast de ‘kerk’ stond een bijbehorend huis, dat als pastorie gebruikt werd.

Ds. Noorduin overleden (1852).

In 1852 overleed ds. Cors Noorduin. Op 10 december had hij de kerkenraad al meegedeeld dat hij het rustiger aan moest doen. Hij stelde voor kandidaat Jan Passchier uit Noordwijk-Binnen tot hulppredikant te beroepen. De kerkenraad ging daarin mee en Passchier nam het beroep aan en ondersteunde zijn leermeester waar hij kon. Ds. Noorduin werd echter al snel ernstig ziek en overleed eind december 1852. Op 3 januari van het jaar daarop werd hij begraven. Ds. C. Kloppenburg (1813-1876) leidde de begrafenisdienst.

Ds. C. Kloppenburg leidde de begrafenis van ds. Noorduin.

Na zijn hulppredikerschap werd Passchier – na afgelegd examen! –  in 1854 beroepen en bevestigd als predikant van de gemeente. Hij bleef tot 1858 aan de gemeente verbonden, toen hij naar de gemeente te ’s-Gravenmoer vertrok.

Ds. J. Passchier (1834-1901).

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In die tijd kreeg de gemeente een andere naam. In 1869 werd namelijk overeenstemming bereikt over de problemen die rond 1840 geleid hadden tot het uiteengaan van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Na jarenlange onderhandelingen, die allerminst gladjes verliepen, werd op 24 juni 1869 officieel de vereniging van de twee kerkgenootschappen een feit. Samen besloot men verder te gaan als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Voor zover bekend ging de aansluiting van Noordwijk-Buiten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk zonder slag of stoot.

Een nieuwe kerk (1875).

Ds. J. Verhave (1838-1906).

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Noordwijk-Buiten was in die jaren zozeer gegroeid, dat behoefte begon te ontstaan aan de bouw van een grotere kerk met een pastorie voor de voorganger. Ds. J. Verhave (1838-1906) uit Heinkenszand was in combinatie met de kerk van Noordwijk-Binnen beroepen en aangesteld en was in beide kerken van 1873 tot 1879 predikant. Aan de Hoofdstaat, op de plaats waar tegenwoordig de voormalig gereformeerde, nu protestantse ‘Buurtkerk’ staat, bouwde men voor fl. 3.900 een nieuwe kerk. Het bedehuis werd op 28 juni 1875 in gebruik genomen met een preek naar aanleiding van 2 Corinthiërs 5 vers 17b: ‘Zie het nieuwe is gekomen’. In de voorgevel van de kerk werd oudergewoonte een gedenksteen aangebracht. Daarop was als tekst ingehakt: “28 juni 1875 – Si Deus Pro Nobis Quis Contra Nos”. (Als God voor ons is wie zal tegen ons zijn).

De kerk (1875) en de pastorie (1877). Foto: 100 jaar ‘Buurtkerk’.

Twee jaar later werd naast de kerk een in verhouding grote pastorie gebouwd. Ds. Verhave was de eerste predikant die er onderdak vond. Ook zijn achtereenvolgende opvolgers woonden er: ds. A. de Vlieg (1847-1906), die van 1881 tot 1887 aan de kerk van Noordwijk aan Zee verbonden was; ds. F. Rispens (1862-1926), die er tot zijn vertrek naar de kerk van Hoorn slechts ongeveer twee jaar stond, namelijk van 1889 tot 1890; ds. A.H. Op ‘t Holt (1856-1926), van 1891 tot 1901 predikant van Noordwijk aan Zee; en ds. R.W. de Jong (1868-1942) die de woning van 1902 tot 1908 als predikant bewoonde.

Zijn opvolger, ds. N. Koers (1867-1933), van 1908 tot zijn overlijden in 1933 als predikant aan de kerk van Noordwijk aan Zee verbonden, betrok in 1909 de nieuwe pastorie.

Gereformeerde Kerk’ (1892).

In 1886 was in ons land de tweede orthodoxe uittocht uit de Hervormde Kerk begonnen, die bekend werd als de Doleantie met als één van de voorlieden dr. A. Kuyper (1837-1920) van Amsterdam. Daardoor ontstonden overal in het land Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’. Op 17 juni 1892 werd na enkele jaren van moeizame onderhandelingen officieel de ‘Ineensmelting’ van beide kerkgenootschappen geëffectueerd met een plechtigheid in de Amsterdamse ‘Keizersgrachtkerk’. Besloten was samen verder te gaan als ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’. Ook de kerk van Noordwijk aan Zee trad tot dit kerkverband toe.

Het nieuwe kerkgebouw (1899).

De bekende gereformeerde kerkbouwarchitect Tjeerd Kuipers.

Het oude kerkje aan de Hoofdstraat werd langzaam maar zeker te klein. Nog vóór de eeuwwisseling werd geregeld over nieuwbouw gesproken. De kerkenraad verzocht uiteindelijk de bekende gereformeerde kerkbouwarchitect Tjeerd Kuipers (1857-1942) een tekening te maken voor een nieuwe kerk. Men kon er dan ook wel op rekenen dat zijn plan ongeveer fl. 10.000 moest gaan kosten. Maar dat kon de manslidmaten niet verhinderen ‘voor’ te stemmen. Geld kon wel geleend worden, namelijk van S. Baron Van Heemstra (1842-1911) uit Sassenheim.

Aanvankelijk gaf Baron Van Heemstra geen duidelijk antwoord op het verzoek om een lening te verstrekken. De kerkenraad bekeek toen de kerkbouwplannen nog eens en verzocht de architect een nieuwe schets te vervaardigen, waarvan de bouwkosten niet meer dan fl. 8.000 zouden bedragen. Een nieuw gesprek met Baron Van Heemstra leverde als resultaat op dat de kerkenraad tóch de gevraagde lening van fl. 8.000 kon krijgen. Maar uiteindelijk werd een lening van fl. 7.000 afgesloten bij de ‘Amsterdamsche  Levensverzekering Maatschappij’.

S. Baron van Heemstra (1842-1911).

Met of zonder toren?

Begin 1899 vervaardigde architect Tjeerd Kuipers een tweetal plannen voor de nieuwe kerk. Eén mét toren (plan A) en één zónder (plan B). Aannemers konden op beide plannen inschrijven. Dat gebeurde op 19 mei. Er zat nogal wat prijsverschil tussen de acht inschrijvers. Vroeg aannemer A. Prins uit Scheveningen voor de kerk met toren bijna fl. 17.000, en voor plan B zonder toren fl. 15.500; de aannemers Buis en Ten Broek uit Noordwijk dachten klus A voor fl. 8.773 voor elkaar te kunnen krijgen en plan B voor fl. 8.333. Toch werd de bouw niet gegund aan de laagste inschrijvers, maar aan C.J.B. Alkemade uit Noordwijk-Binnen. Hij berekende voor de kerk met toren fl. 9.122; dát plan was door kerkenraad en gemeente namelijk gekozen. Alkemade moest – dat was bij de opdracht inbegrepen – de oude kerk wel eerst afbreken, want de nieuwe kwam op dezelfde plaats aan de Hoofdstraat te staan.

Deze foto werd genomen in 1909, toen de nieuwe kerk er al stond maar de oude pastorie nog niet was afgebroken (foto: 100 jaar ‘Buurtkerk’)..

De eerste steen.

In juni 1899 was met de afbraak van de oude kerk begonnen terwijl een maand later, op 12 juli, de eerste steen gelegd werd door S. Baron Van Heemstra. Voorafgaande aan de plechtigheid zong de rond het bouwterrein verzamelde menigte psalm 130 vers 1 en ging de plaatselijke predikant, ds. A. op ’t Holt – van 1891 tot 1901 predikant in Noordwijk aan Zee – voor in gebed. Zijn toespraak hield hij naar aanleiding van psalm 127: ‘Zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan’.

Ds. A.H. op ’t Holt (1856-1926).

Baron Van Heemstra herinnerde er aan dat tussen zijn familie en de gereformeerden van Noordwijk al jarenlang ‘een eenheid op geestelijk gebied’ bestond (hij was orthodox-hervormd en enige tijd lid van de Tweede Kamer voor de ‘gereformeerde’ ARP, de Anti-Revolutionaire Partij’). Hij las vervolgens de oorkonde voor, die in de muur van de kerk werd ingemetseld en bekroond met de ‘eerste steen’. Na het zingen van psalm 98 vers 2 was de plechtigheid voorbij.

In gebruik genomen (1899).

Ds. A. de Vlieg (1847-1906).

De nieuwe kerk werd vervolgens op 8 november 1899 in gebruik genomen. De kerk zat tot de rand toe vol, toen ds. A. de Vlieg, van 1881 tot 1887 predikant van gereformeerd Noordwijk aan Zee, de dienst opende met gebed. Na het zingen van psalm 95 vers 1 en 4, hield ook hij een preek over psalm 127 vers 1. Hij wees de gemeente er onder meer op dat zij ‘geroepen is tot dit eervol werk, te werken in een diepen afhankelijken staat van God, in gedurige verootmoediging en onder hartelijke smeekbeden’. Na het zingen van psalm 103 vers 11 ging ieder huiswaarts.

De kerk te klein en vergroot (1909, 1922).

De ‘Buurtkerk’ met de verbouwde pastorie rond 1910.

Het kerkgebouw bleek door de groeiende gemeente en ook door de gestaag toenemende aantallen badgasten in de zomer, al na enkele jaren te klein. Voor fl. 10.900 werden zowel de kerk als de pastorie aangepakt: de kerk werd flink vergroot en kreeg een nieuwe consistorie, en er werd een nieuwe pastorie gebouwd. Aannemer W.P. de Vreede uit Noordwijk berekende voor de realisering van de door architect Kuipers gemaakte plannen fl. 10.990.

Ds. N. Koers (1867-1933).

Op zondag 17 oktober 1909 leidde ds. N. Koers, van 1908 tot 1933 predikant in Noordwijk, de eerste kerkdienst in de verbouwde kerk. Op 30 april 1910 werd bovendien een tweeklaviers orgel in de kerk geplaatst; het instrument was afkomstig uit de Rooms-Katholieke Sint Dominicuskerk aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam. Het forse orgel werd begin juni 1910 in gebruik genomen.

Toen in 1922 bleek dat de kerk opnieuw te klein werd, besloot de kerkenraad een galerij in de kerk te laten aanleggen. Voor de gaanderij en de bijbehorende banken moest de kerkenraad fl. 2.600 betalen. Door de aanleg van de galerij kwamen er 130 zitplaatsen bij.

Het orgel in de ‘Buurtkerk’ (foto: Reliwiki, Henk Brussee in 2012).

Ingrijpende restauratie (1949).

Al enkele jaren na de bouw van de galerij bleek dat de kerk eigenlijk een grondige opknapbeurt nodig had. Maar de crisisjaren (na de ‘Beurskrach’ van 1929) en de daarop volgende Tweede Wereldoorlog hadden de ingreep verhinderd. Deze kon pas in 1949 worden uitgevoerd. En de technische staat van het gebouw viel toen bovendien óók nog zwáár tegen. Half januari werd met het werk begonnen (de diensten konden in de gastvrije hervormde kerk gehouden worden). Het lekkende dak werd hersteld, het interieur geschilderd, nieuwe verlichting aangebracht en een moderne preekstoel met klankbord geplaatst.

Ds. B. Bouma (1899-1988).

Toen ds. B. Bouma (1899-1988), van 1934 tot 1966 predikant te Noordwijk aan Zee, aan het einde van ‘de eerste dienst’ in de gerestaureerde kerk op 2 juni 1949 de nieuwe elektrische verlichting ontstak, klonk in de kerk een daverend applaus.

De Gereformeerde Kerk te Noordwijk aan Zee werd tot de samenvoeging met de kerk van Noordwijk-Binnen (per 1 januari 1969) gediend door de predikanten Th. Ferwerda (1926-2010) van 1959 tot 1962, ds. H.A. van Bottenburg (*1990) van 1962 tot 1967 en ds. C. Warner (1933-2017) van 1969 tot 1973.

De ‘Buurtkerk’ opnieuw gerestaureerd en vergroot (1979).

Want per 1 januari 1969 besloten de kerkenraden van de Gereformeerde Kerk van Noordwijk-Binnen en Noordwijk aan Zee tot samengaan onder de naam ‘Gereformeerde Kerk te Noordwijk’.

De gereformeerde ‘Buurtkerk’ aan de Hoofdstraat (foto via de heer G. Kuiper, Appingedam).

In de jaren ’70 dacht de kerkenraad erover om de kerk aan de Hoofdstraat door een nieuw kerkgebouw te vervangen. Er was namelijk weer veel onderhoudswerk aan de winkel. De gemeenteleden staken daar echter een stokje voor: 86% van hen wilde de bestaande kerk behouden, zodat plannen gemaakt werden voor een ingrijpende opknapbeurt. Het dak moest geheel vernieuwd worden en ook van binnen werd de kerk stevig aangepakt: nieuwe plavuizen, vloerverwarming, verlichting, banken en lambrizering werden aangebracht en bovendien werd het interieur voorzien van een fris kleurtje. Ook de achterkant van de kerk, aan de Huis ter Duinstraat, werd verbouwd, waardoor extra ruimte werd verkregen. De kerkdiensten werden gedurende het jaar van de verbouwing opnieuw in de hervormde kerk gehouden.

De achterkant van de kerk aan de Huis ter Duinstraat.

Op woensdag 25 april 1979 werd de verbouwde en uitgebreide kerk in gebruik genomen, die nog steeds als protestantse kerk van Noordwijk dienst doet.

Ledentallen Gereformeerde Kerk Noordwijk aan Zee.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Noordwijk-Buiten c.q. Noordwijk aan Zee van 1908 tot 1968 en die van de samengevoegde Gereformeerde Kerk te Noordwijk (vanaf 1969 tot 2006). Bron: Jaarboeken GKN en PKN.

Bronnen onder meer:

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel, De classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986

Joh. Westerbeke, Vissers van Noordwijk. Het leven van Klaas Noorduin, ds. Cors Noorduin, ds. E.A. Lazonder e.a., Middelburg, 1993

N.N., Jaarboeken ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

W. Varkevisser, 100 jaar ‘Buurtkerk’. Noordwijk, 1999

© 2018. GereformeerdeKerken.info