Inleiding.
Naar aanleiding van de ingebruikneming van de kerkzaal in Anjum – op zondag 25 maart 2018 – besteden we hieronder aandacht aan het ontstaan van de Gereformeerde Kerk te Anjum en aan het leven van ds. Jenne Langhout, die aan de wieg van de Doleantie te Anjum stond.
Jenne Langhout (1848-1908) was op 19 augustus 1848 in het Friese dorp Schraard geboren, waar zijn vader, Goossen Alberts Langhout, hoofd was van de openbare lagere school. Eigenlijk was het helemaal niet de opzet om Jenne voor dominee te laten leren, omdat zijn ouders zes kinderen hadden en het onderwijssalaris van zijn vader, samen met nog wat inkomsten uit het kosterschap en zijn werk als voorlezer in de kerkdiensten, betrekkelijk laag was.
Onderwijzer.
Net als zijn twee jaar oudere broer Albert (1846-1938) ging Jenne toen voor onderwijzer studeren. En net als zijn broer deed ook hij dat op de school van meester H.J. van Lummel (1815-1877), de bekende Utrechtse onderwijs- en opvoedkundige en auteur van onder meer honderdvijftig schoolplaten over aardrijkskunde en bijbelse geschiedenis.
Ook verschenen van zijn hand meer dan tien historische werken, waarvan enkele meerdelig. In Utrecht was deze Van Lummel sinds 1848 werkzaam als schoolhoofd van de vierde Diaconieschool, die in 1857 werd omgezet tot een tussenschool met daaraan verbonden een opleidingsklas. Die opleidingsschool diende als voorbereiding voor het ambt van christelijk onderwijzer, godsdienstonderwijzer, zendeling of leraar. Na voltooiing van zijn opleiding kreeg Jenne een baan in Zoetermeer-Zegwaard.
Maar zijn werk daar ging niet naar wens. Hij kon onvoldoende geduld opbrengen om de kinderen de leerstof bij te brengen. Ook kon hij niet opschieten met het hoofd van zijn school, mede door de problemen die hijzelf in de praktijk van het onderwijs ervoer.
Ook met de onderwijsloopbaan van zijn vader ging het in die tijd niet zoals gewenst. Bij hém kwam dat omdat hij in zijn openbare school ook de bijbel bij de lessen gebruikte. “Na 33 jaar trouwe dienst werd hij ontslagen zonder enig pensioen of wachtgeld. De ‘modernen’ hadden hem aangeklaagd om dit ernstige vergrijp”. Op een School met den Bijbel zou hij beter op zijn plaats zijn, en die kans kreeg hij door de benoeming in Zetten en Andelst.
Via Zetten naar Utrecht (1870).
In Zetten bestond sinds 1861 een christelijk gymnasium (waarvan twintig jaar later de bekende predikant ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) directeur zou worden). Jenne volgde daar zijn opleiding. Hij kon nu thuis wonen en bleef in het onderwijs actief. Daarmee kon hij zijn studie aan het gymnasium bekostigen. Toen zijn studie in Zetten er op zat vertrok hij naar de Rijks Universiteit te Utrecht om daar voor predikant te gaan studeren. In Utrecht kreeg hij ook contact met dr. Abraham Kuyper (1837-1920), die daar van 1867 tot 1870 predikant was. Diens preken en diens eerste kerkelijke strijdschrift (‘Kerkvisitatie in Utrecht’, 1868) boeiden hem in het bijzonder. Toen de orthodoxe student, die Jenne was, in 1874 met zijn studie klaar was en hier en daar kon gaan preken, kwam hij ook in het Friese Oosterend terecht, waar hij kennis maakte met de boerendochter Aalfje van der Valk (1855-1933). “Haar vader was één der rechtzinnige steunpilaren in deze gemeente”.
Naar Lollum (1875).
Ondertussen had hij een beroep gekregen van de Hervormde Gemeente in het Friese Lollum, waar hij op 17 januari 1875 intrede deed. In Lollum bleek zijn grote belangstelling voor het christelijk onderwijs. Ongetwijfeld hebben bij zijn inzet voor het stichten van een christelijke school in Lollum zijn onderwijsopleiding en zijn niet al te succesvolle loopbaan op dat gebied een belangrijke rol gespeeld. In ieder geval kon op 27 januari 1876 de christelijke school geopend worden.
Ds. Langhout was iets meer dan vier jaar aan de hervormde gemeente van Lollum verbonden. Toen hij een beroep kreeg van de hervormde gemeente te Anjum, nam hij dat aan en deed daar op 23 februari 1879 intrede.
De Doleantie in Anjum (1887).
In die dagen was de gemeente van Anjum voor een groot deel orthodox. Sinds 1841 had men steeds een min of meer rechtzinnige predikant gehad. In 1841 kwam bijvoorbeeld ds. Arnold Werumeüs Buning naar het dorp, die – en dat niet alleen op de preekstoel – met kracht optrad tegen de volkszonden die in Anjum rijkelijk beoefend werden. “Van heinde en ver kwamen de mensen [op zondag naar de kerk] toestromen, die in eigen dorp stenen voor brood kregen. Rijen wagens stonden er in en bij het dorp”
Zo stond later ook ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) enkele jaren, van 1865 tot 1868, als hervormd predikant in Anjum (die in 1886 in Reitsum leider van de Doleantie zou worden). De grote meerderheid van de hervormde gemeenteleden in Anjum voelde zich zoals opgemerkt dus aangetrokken tot de orthodoxie, al waren er verscheidenen die het in de ‘moderne richting’ zochten. Ds. Langhout had met hen echter geen problemen; ze woonden gewoon de kerkdiensten bij. Ook de kerkenraad legde niet op alle slakjes zout, zodat de vrede bewaard bleef.
‘Nee op vraag twee’.
Maar op 12 oktober 1885 besloot de kerkenraad – net als op veel andere plaatsen in het land – de touwtjes wat strakker aan te trekken. Iedereen die belijdenis van het geloof wilde afleggen of door het inleveren van een attestatie lid van de gemeente wilde worden, diende de tweede vraag van het doopformulier te ondertekenen: ‘Belijdt gij dat de leer die in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelen van het christelijk geloof vervat is, en in de christelijke kerk alhier geleerd wordt, de ware en volkomen leer der zaligheid is?’
Toen de kerkenraad een aspirant lid weigerde in te schrijven omdat deze de tweede vraag van het doopformulier niet met ‘ja’ kon beantwoorden, ging het afgewezen lidmaat naar de classis, die de kerkenraad opdracht gaf het aspirant lid alsnog in te schrijven. De kerkenraad weigerde dat en op 7 december 1886 besloot de hele kerkenraad zich vrij te maken van de ‘synodale hiërarchie’ en ging in Doleantie. De kerkenraad bestond uit de ouderlingen Wieger Wiegers Holwerda en Douwe Klazes Dijkstra, en de diakenen K.A. Nieuwenhuis en G.J. Kroodsma. Op 12 december las ds. Langhout het kerkenraadsbesluit vanaf de preekstoel voor. Kennelijk vonden de toehoorders dat een uitstekend idee, want er kwam nauwelijks kritiek. Zelfs de ‘moderne leden’ bleven gewoon naar de oude hervormde kerk komen, waar sindsdien de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ haar diensten hield.
De classis komt in actie.
Een en ander was aan het classicaal bestuur uiteraard niet onopgemerkt voorbijgegaan. Ruim twee maanden nadat de Dolerende Kerk te Anjum was geïnstitueerd, belegde de classis op 14 februari 1887 een vergadering om over de gebeurtenissen te spreken. Daarover kon men echter kort zijn: ds. Langhout en de andere kerkenraadsleden werden ‘provisioneel’, voorlopig, in hun ambt geschorst. En het hervormd provinciaal kerkbestuur deed een maand later de rest: hij ontzette hen op 14 maart van dat jaar uit hun ambt en ontnam hun het lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde Kerk. Twee maanden later, op 10 mei 1887, bekrachtigde de Algemene Synodale Commissie (het dagelijks bestuur van de hervormde kerk) het vonnis.
Daarbij bleef het echter niet, want nu de kerkenraad geschorst, ja afgezet was, ging de classis ‘doen wat des kerkeraads is’: op 14 april stuurde zij een commissie naar Anjum om orde op zaken te stellen. Allereerst had de commissie aan alle stemgerechtigde manslidmaten een brief doen toekomen waarin gevraagd werd of men zich wilde blijven onderwerpen aan de synodale reglementen. De meeste leden reageerden er niet op. Toen ook een tweede brief van de commissie eenzelfde lot beschoren bleek, kregen alle gemeenteleden die op de gestelde vraag niet gereageerd hadden de mededeling op de deurmat, dat men als lid van de kerk geroyeerd was. Dat vonnis werd later officieel bekrachtigd.
Tot 1889 bleef het oude hervormde kerkgebouw in handen van de Dolerenden en ook ds. Langhout bleef in de hervormde pastorie wonen. De kleine groep ‘moderne gemeenteleden’ konden zich nu natuurlijk nog moeilijk in de hervormde kerk laten zien en huurden een schuur waar ze hun kerkdiensten hielden. Dat men zich echter niet in dat lot schikte was niet verbazingwekkend. Natuurlijk wilde men het oude hervormde kerkgebouw terug hebben.
‘De inbraak’.
Op donderdag 7 juli 1887 barstte de strijd om het kerkgebouw los. De president-kerkvoogd (voorheen van de hervormde, sinds 7 december 1886 behorende tot de Dolerende Kerk) “had de deuren der kerk, nog altijd door de gemeente gebruikt (…), laten verzekeren en bewakers in de kerk geplaatst, om die ook in het vervolg voor de [Dolerende] gemeente te behouden. De twee vroegere [nog hervormde] kerkvoogden die met de reformatie níet medegaan en door het [nu Dolerende] College van Notabelen op grond van het reglement in deze gemeente van kracht, van hun ambt waren ontzet, hebben last gegeven, de deuren der kerk open te breken. In hun naam is er een paneel van de hoofddeur der kerk niet uitgezaagd, want de proeven daartoe genomen deden de bewakers mislukken, maar uitgemokerd, zoodat het in splinters naar binnen vloog. Daarna zijn de inbrekers naar binnen gedrongen en hebben alle deuren opengebroken, om die van nieuwe sloten te voorzien en zoo de kerk in de macht der synodalen te brengen”.
“Een groot deel der gemeente kwam om kennis te nemen van het gebeurde en toonde zich zeer verontwaardigd. Om alle moeite te voorkomen is men door bemiddeling van den Ed. Achtb. Heer burgemeester van Oostdongeradeel tot een compromis gekomen voor den tijd van 14 dagen, om de kerk voor geen van beide partijen te vermeesteren”. Met dat compromis ging men dus akkoord, maar ondertussen diende de Dolerende president-kerkvoogd een aanklacht in bij de Officier van Justitie te Leeuwarden; in die aanklacht werd nauwkeurig beschreven wat de getuigen van ‘de inbraak’ hadden gezien.
Gedurende de twee weken van het compromis – bedoeld om de gemoederen te bedaren – kwamen de Dolerenden bijeen in de christelijke school.
Daarná konden de Dolerenden weer terugkeren naar het hervormde kerkgebouw, waarmee overigens de gemeenteleden die aan de hervormde synode trouw gebleven waren, het niet eens waren. Zij probeerden, ver voor de dienst begon, een hervormde plaatsvervanger als consulent op de kansel te brengen. Die aanleg mislukte echter en zo konden de Dolerenden voortaan in alle rust hun kerkdiensten houden. Maar de Dolerenden beseften, afgaande op de rechterlijke uitspraken, dat ze te zijner tijd kerk en pastorie toch zouden moeten opgeven.
Een nieuwe kerk (1889).
De laatste Dolerende kerkdienst in de oude hervormde kerk van Anjum werd op 13 januari 1889 gehouden. Het was tegelijk de dienst waarin ds. Langhout afscheid van Anjum nam, wegens vertrek naar de kerk van Haarlem. Na het afscheid van ds. Langhout werden de kerkdiensten van de Dolerenden weer in de christelijke school gehouden.
Maar dat duurde slechts kort, want in noodtempo werd een nieuwe kerk gebouwd, die al op 8 mei 1889 in gebruik genomen kon worden. Het kerkgebouw – aan de Mȗnebuorren 11 – werd ontworpen door architect-polderopzichter W.D. Booijenga uit Metslawier (het kerkje brandde op 16 december 1967 af en werd vervangen door een nieuwe kerk; dezelfde die nu is opgenomen in de Multi Functionele Accommodatie ‘De Dobbe’).
Ds. Langhout naar Haarlem (1889).
Ds. Langhout had dus een beroep van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ van Haarlem gekregen, dat hij had aangenomen. Hij deed daar een week na zijn afscheid van Anjum intrede, en wel op 20 januari 1889. Hij diende die kerk tot 13 oktober 1895 als ‘voortvarende predikant’ in de Noorderkerk aan de Ridderstraat. Ook zette hij zich onder meer bijzonder in voor de goede gang van zaken van de Jongelings Vereniging ‘Timotheüs’, waarvan hij bij zijn komst meteen tot ere-voorzitter gekozen werd. Daaruit bleek volgens de historieschrijvers maar al te duidelijk dat Timotheüs ‘zoo goed als uitsluitend voortkwam uit de kring der Doleerenden’.
Ds. Langhout naar Groningen (1895).
Ds. Langhout bleef tot 1895 aan de Gereformeerde Kerk van Haarlem B verbonden. In oktober 1895 vertrok hij naar de Zuiderkerk van de Gereformeerde Kerk van Groningen B. Deze kerk was op 19 mei 1887 als Dolerende kerk geïnstitueerd en was in die tijd in fusie-onderhandelingen verwikkeld met de uit de Afscheiding van 1834 afkomstige Christelijke Gereformeerde Gemeente. De Ineensmelting tussen beide kerken vond echter pas in 1925 plaats.
Om de ‘overkomst’ van ds. Langhout te betalen probeerde de kerkenraad de Meisjesvereniging een collecte langs de deuren te laten houden, maar de jongedames hadden daar geen zin in. De Jongelingsvereniging snelde te hulp, maar de kerkenraad besloot het toch maar zelf te doen.
De predikant deed op 20 oktober 1895 intrede. Waarnemend consulent ds. J. Westerhuis (1851-1910) van Kerk A ”heeft hem in zijn dienstwerk ingeleid naar aanleiding van 2 Cor. 2 de verzen 14 tot 17. ’s Avonds deed ds. Langhout in de Dolerende Zuiderkerk intrede met de woorden uit Zacharia 1 vers 16”.
In het begin verwekte ds. Langhout enig opzien. De kerkenraad van Kerk A – de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente – vroeg daarom zelfs om een speciale vergadering, teneinde de zaak te bespreken. Tijdens de intrededienst had ds. Langhout namelijk opgemerkt dat de ‘deputaten van Kerk A hier eigenlijk niet hadden moeten zitten’. Dit werd verkeerd opgevat, als ’onbroederlijk’, maar de predikant bedoelde het niet ongastvrij ten opzichte van de vertegenwoordigers der zustergemeente; hij had daarmee gewoon willen zeggen dat de beide Kerken A en B ‘naar den eisch van Gods Woord’ eigenlijk niet gescheiden behoorden te zijn.
Kerkenraad A vond verder, dat de predikant tijdens de gezamenlijke weekbeurten (diensten die op een door-de-weekse-dag gehouden werden) niet steeds op de Ineensmelting tussen de beide Kerken A en B moest hameren; ‘dit doet de zaak meer kwaad dan goed’. Kerk A wilde de ‘Vereeniging’ namelijk slechts uiterst voorzichtig aanpakken, omdat in eigen gelederen behoorlijke verdeeldheid bestond over het samengaan van beide kerken. Hoe dan ook, ná deze samenspreking ‘waren de harten ontlast en mocht vertrouwd worden dat de aanstoot wederom was weggenomen’.
Een drama.
In december 1899 kwamen de eerste klachten binnen tegen ds. Langhout over een zaak die tot 1907 zou duren en die de gemeente ernstig verdeelde. Het ging om ‘een lange lijst van schuldeisers’ bij wie ds. Langhout geld geleend had, maar niet had terugbetaald. Daardoor werd al spoedig het contact tussen predikant en kerkenraad enerzijds, en tussen predikant en gemeente anderzijds zeer moeizaam en uiteindelijk onmogelijk.
Aanvankelijk leek de zaak kort na 1900 te zijn opgelost, maar toen een van de schuldeisers, woonachtig in het Groningse dorp Mensingeweer, in 1905 zijn geld nog nooit had teruggekregen en naar de rechter stapte, werd de positie van de predikant langzamerhand onhoudbaar. Een schuldbelijdenis door de predikant op 28 mei 1905, vanaf de preekstoel voorgelezen, zette toen geen zoden meer aan de dijk. Gemeenteleden kerkten elders of onthielden zich van de avondmaalsviering (de predikant schoof trouwens zélf óók enige tijd niet aan de ‘Dis des Verbonds’ aan, terwijl hij het avondmaal wél zélf bediende!).
Ds. Langhout naar de Hamsterheide (1907).
Uiteindelijk viel op 10 juli 1906 het besluit dat de predikant van Groningen zou worden losgemaakt. De kerkenraad ontsloeg de predikant enige tijd later ‘op de meest eervolle wijze’ en ds. Langhout verhuisde naar ‘de hei onder Drogeham’.
Door verontruste hervormden uit Drogeham was op 8 mei 1887 daar namelijk de ’Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ gesticht, die vanaf 1892 (toen de landelijke ‘Vereniging’ tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken plaatsvond) ‘Gereformeerde Kerk Drogeham B’ heette (maar vanaf 14 oktober 1917 ‘Gereformeerde Kerk te Harkema-Opeinde’ genoemd werd). Deze ‘Gereformeerde Kerk te Drogeham B’ bracht een beroep op ds. Langhout uit, dat hij aannam, waarna hij op 8 september 1907 in het ambt bevestigd werd en intrede deed, tijdens een dienst in het in 1891 in gebruik genomen Dolerende kerkje aan de Warmoltsstrjitte. De kerkenraad van Groningen zond zijn oud-predikant, bij wijze van afscheid en felicitatie met zijn beroep, een cadeau, waarvoor de ds. Langhout op zijn beurt die kerkenraad bedankte.
De kerk op de Hamsterheide kwam onder ds. Langhout tot bloei! De gemeenteleden zagen ook het nut van een christelijke school, die door ds. Langhout ijverig werd voorgestaan. In 1908 werd daar de gereformeerde school ‘Rehoboth’ in gebruik genomen.
Ziekte en overlijden (1908).
In dat jaar werd de predikant echter ernstig ziek, waarom hij begin 1908 in het Ziekenhuis te Groningen een pijnlijke operatie moest ondergaan. Hij is in februari dat jaar nog tweemaal in Drogeham voorgegaan, waarna hij op 23 maart is overleden. Gedurende zijn drieëndertigjarige loopbaan als predikant vervulde hij bijna 5.000 preekbeurten. De kerkenraad van Groningen heeft zijn oud-predikant ondanks alles geëerd door in 1913 onder meer mee te betalen aan de plaatsing van een steen op het graf van ds. Langhout in Lollum. Maar ook óverigens heeft de Groninger kerkenraad zich voor het tot stand komen van die grafsteen zeer ingespannen.
Bronnen onder meer:
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel 1. Leeuwarden, g.j.
Archief Gereformeerde Kerk Groningen. Groninger Archieven, Groningen
H.C. ter Haak e.a. (red.), Gedenkboek uitgegeven ter herinnering aan het 25-jarig bestaan der Gereformeerde Jongelings Vereeniging Nathanaël te Haarlem. 1892-1917. Haarlem, 1917
G.J. Kok, ‘… en niet alleen hoorders’. Zeventig jaar Zuiderkerk (1887-1957). Deel 3 van de ‘Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Groningen-Zuid’, Groningen, 2000
A. Kuyper (red.), De Heraut van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Div. jrg.
H. Steen, Uit fel bewogen dagen. Geschiedenis van de Doleantie te Anjum. Anjum, 1931
F.L. Sijtsma, Ds. J. Langhout. In: Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, jrg. 1909
© 2018. GereformeerdeKerken.info