De Gereformeerde Kerk te Zoetermeer (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Zoetermeer ontstond door de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zegwaard op 29 april 1862. Maar vóór die tijd, van 1850 tot 1852, bestond daar ook een ‘Gereformeerde Gemeente onder het Kruis’, die in het laatstgenoemde jaar werd opgeheven.

Kaart: Google.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente heette vanaf 1869 Christelijke Gereformeerde Gemeente. In 1892 – bij de landelijke Vereniging tussen Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (uit de Doleantie) –  veranderde de kerk opnieuw van naam en werd sindsdien Gereformeerde Kerk te Zegwaard (en Zoetermeer) en ook Gereformeerde Kerk Zegwaard c.a. genoemd. In 1939 veranderde de naam echter definitief in Gereformeerde Kerk te Zoetermeer.

Het nu volgende verhaal handelt over de tijd vanaf 1850 tot enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog, namelijk toen in 1932 de Pelgrimskerk in gebruik genomen werd. Deze kerk bestond in 2017 dus 85 jaar!

1. De Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1850-1852).

Lange tijd, gedurende ongeveer tachtig jaar, bestegen vrijzinnige predikanten de hervormde preekstoel in Zegwaard. In de tijd van de Afscheiding ging het daarbij om ds. J.J. van Sittert, die daar van 1808 tot 1840 predikant was. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, ook J.J. van Sittert geheten en eveneens vele jaren hervormd predikant te Zegwaard. Daarom was het niet zo vreemd dat in de eerste jaren van de Afscheiding ook in Zegwaard een groepje hervormden ontstond dat de kerkdiensten in het eigen kerkgebouw verzuimde. In hun onderlinge godsdienstige samenkomsten, ‘conventikels’ genoemd, spraken ze bij elkaar aan huis ‘over de Waarheid Gods, bevroegen elkaar over het persoonlijk geestelijk leven’, zongen psalmen en lazen preken van ‘oudvaders’ (zeer orthodoxe predikanten uit de zeventiende en achttiende eeuw).

Anderen trokken op zondag echter te voet naar Benthuizen, waar ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) op de preekstoel stond. Deze had zijn grote weerzin tegen het in 1816 door de overheid ingevoerde ‘Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk’ niet onder stoelen of banken gestoken. Eens op een zondag had hij de Reglementenbundel samen met het kerkboek met de Evangelische Gezangen van de preekstoel gesmeten en ze in de pastorietuin begraven.

Van ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) kennen we geen foto, wel zijn handtekening.

Niet die eigen bedenksels uit het Evangelische Gezangenboek, maar de Bijbelse Psalmen hoorden in de kerk gezongen te worden. Niet het ‘Algemeen Reglement’ van 1816 behoorde de basis van de kerkregering te zijn, maar de Dordtse Kerkorde van 1618! De overheid had – zo vonden velen – met zijn maatregelen de vrijzinnigheid vrij spel gegeven in de kerk en door de ingevoerde kerkorde de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente de nek omgedraaid. Even had ds. Ledeboer zich bij de Christelijke Afgescheidene Kerk aangesloten, maar tijdens de landelijke Synode van Amsterdam in 1840 verbrak Ledeboer zijn banden met de Afgescheiden Kerk en ging zijn eigen kerkelijke gang. Vooral in Zeeland ontstonden door hem gestichte zgn. ‘Ledeboeriaanse gemeenten’.

Ds. Pieter van Dijke (1812-1883).

Soms trad in het conventikel te Zegwaard echter een ‘echte predikant’ op. Zoals ds. Pieter van Dijke (1812-1883), die veel voorging in gemeenten die door ds. Ledeboer gesticht waren, nadat deze zich van de Christelijke Afgescheiden Kerk had afgekeerd. Van Dijke trok veel dorstigen naar het Woord en werd ook geregeld als voorganger in conventikels gevraagd.

Ds. C. van den Oever (1802-1877) in ambtsgewaad.

Maar van 1850 tot 1852 ging ook de vroegere schipper ds. Cornelis van den Oever (1802-1877) van Rotterdam geregeld in het conventikel te Zegwaard voor. Van den Oever werd wel de ‘Paus der Kruisgezinden’ genoemd, ofwel de ‘grote leider’ van de zogenoemde Gereformeerden onder ’t Kruis, die zich sinds 1838 niet meer thuis voelden in de Christelijke Afgescheidene Kerk en eigen gemeenten stichtten, eigen kerkvergaderingen belegden en een volkomen zelfstandig kerkelijk leven leidden. Ze waren tegen het vragen van erkenning en godsdienstvrijheid aan de overheid voor hun kerkelijke gemeente (dan zouden ze de naam ‘gereformeerd’ moeten opgeven, en dat weigerden ze). De predikanten droegen het zgn. ambtsgewaad: een ‘geklede jas’ met bef, kuitbroek, lange kousen en schoenen-met-gesp en een steek.

In de drie jaar – van 1850 tot 1852 – dat Van den Oever geregeld voorging in het conventikel van Zegwaard behoorde men dus in feite tot de ‘Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis’. Toch duurde dat maar kort. Van den Oever was nogal dictatoriaal in zijn optreden en verzeilde elders geregeld in ruzie. Toen men daarvan hoorde heeft men Van den Oever in 1852 meegedeeld dat men van zijn diensten verder geen gebruik wilde maken.

Negen gemeenteleden sloten zich toen aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Leiden, die daar sinds 28 januari 1836 bestond. Daar woonden ze ook de kerkdiensten bij. Die zondagse kerkgang viel overigens niet mee. Het was een voetreis van enkele uren heen en terug. Geen wonder dus dat men na verloop van enkele jaren opnieuw overwoog in het eigen dorp bij elkaar te komen en daar kerkdiensten te houden.

2. De Christelijke Afgescheidene Gemeente (1862-1869).

Ds. W.J. Weijenberg (1819-1885).

Aan de Vlamingstraat in Zoetermeer vond men een woning waar die bijeenkomsten gehouden konden worden. Daar gingen ook classispredikanten voor, die met paard en wagen naar Zoetermeer gehaald werden. De wens om een eigen gemeente te stichten won na verloop van tijd meer en meer veld en in 1862 gaf de classis toestemming voor de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente. De kerkenraad van Leiden had er geen bezwaar tegen, zodat ds. C. Roobol (1801-1864) van Leiden en ds. W.J. Weijenberg (1819-1885) van Alphen aan den Rijn namens de classis voor de instituering de voorbereidingen troffen. Er moest bijvoorbeeld een kerkenraad gekozen worden. Toen dat eenmaal gebeurd was (J. van Kempen werd ouderling en J. van Os diaken), werden deze ambtsdragers op 29 april 1862 door ds. Roobol in het ambt bevestigd. Daarmee was de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zoetermeer en Zegwaard’, met 29 leden, een feit geworden.

Ds. C. Roobol (1801-1864).

Erkenning (1862).

Nog hetzelfde jaar, in mei 1862, richtte de kerkenraad een verzoek aan koning Willem III om erkenning van de pas geïnstitueerde Christelijke Afgescheidene Gemeente. Zoals vereist gaf de kerkenraad aan dat als grondslag van de gemeente de Drie Formulieren van Eenigheid gekozen waren: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. Als reglement was dat van de Afgescheiden Gemeente van Rijnsburg aanvaard, in feite een nauw bij het Utrechtse Reglement aansluitende regeling voor het kerkbestuur. Ook sloot de kerkenraad een brief van de burgemeester bij, waarin deze verklaarde dat het kerkgebouw voor het doel waartoe het gebruikt werd, geschikt geacht werd.

Al op 16 juni 1862 reageerde koning Willem III met de officiële erkenning van de ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Zegwaard’. De koning had besloten ‘dat geen redenen bestonden om de verzochte toelating te verhinderen’, en dat de gemeente haar kerkdiensten mocht houden in het aangegeven gebouw, ‘staande aan de Dorpsstraat te Zegwaard, genummerd no. 42’. Het gebouw werd gehuurd. Maar ondanks de koninklijke goedkeuring ondervond de kleine gemeente vijandschap van hervormde gemeenteleden en andere dorpsgenoten.

Een eigen kerk (1862).

In dit huis aan de Vlamingstraat / Dorpsstraat werden de eerste kerkdiensten gehouden (foto: ‘Kerk op Kruispunten’).

De gemeente groeide echter desondanks voorspoedig. Vooral vanuit Berkel en Rodenrijs sloten zich leden bij de gemeente aan. Het gehuurde lokaal waar men samenkwam werd te klein. In april 1862 ontdekte diaken Van Os dat voor fl. 1.800 een huis te koop stond, dat volgens hem geschikt was om kerkdiensten te houden. De overige kerkenraadsleden vonden het echter veel te duur. Dat bedrag was volgens hen niet op te brengen. Van Os hield vol en tenslotte men ging ermee akkoord dat hij met de eigenaar zou overleggen en zou proberen het benodigde geld bij elkaar te krijgen. De verkoper beloofde het huis, waar hij graag vanaf wilde, acht dagen voor Van Os te reserveren. Na veel teleurstellingen (nauwelijks iemand van de gemeenteleden was bereid er geld voor te geven) was een zekere Van Alphen uiteindelijk bereid de fl. 1.800 te lenen. Zo kon de koop net op tijd gesloten worden. Men stak de handen uit de mouwen en verbouwde het huis tot een geschikte kerkzaal, zodat al snel de eerste dienst gehouden kon worden.

Maar de kerkgang viel niet licht. Op weg naar de kerk werden de gemeenteleden met stenen en vuil gegooid. Kerkgangers vanuit het gehucht Den Hoorn werden zondag aan zondag door dorpsgenoten vergezeld die hen onder het maken van veel lawaai najoelden en met modder gooiden. Toen de eerste dienst zou beginnen stonden vloekende en scheldende vrouwen bij de ingang en dreigden de zaak in brand te steken en spraken de hartelijke hoop uit dat iedereen die er naar binnen ging door de bliksem getroffen en gedood zou mogen worden. Die hoop werd gelukkig niet bewaarheid.

De eerste kerkenraadsvergadering werd op 7 juli 1862 gehouden. Daar werd door de ouderling als eerste lied psalm 25 vers 2 aangeheven. Een lied dat overigens vaak aan het begin van een kerkenraad werd gezongen.

Zegwaard rond 1900.

Een oefenaar (1863) en de eerste predikant (1865).

Aanvankelijk liet men preken lezen, behalve wanneer een predikant van elders in de dienst voorging. Dat veranderde per 23 maart 1863 toen de gemeente een oefenaar verkreeg, ene J. Stadt, die overigens maar een half jaar in Zegwaard bleef en nog hetzelfde jaar naar Hattem vertrok. Hij verdiende per week fl. 1.

Door een kleine groei van de gemeente vatte men in 1865 moed om een ‘heuse predikant’ te beroepen. Een kandidaat natuurlijk, want die was goedkoper dan een afgestudeerde predikant. Men bracht een beroep uit op kandidaat J.P. van der Maas (1825-1889), die de roeping aannam en op 29 oktober 1865 intrede deed. Hem was een jaartraktement van fl. 400, vrij wonen en vrijdom van belastingen beloofd, geld dat maar ternauwernood bijeen gebracht kon worden. Hij woonde in het voorste gedeelte van het in 1862 gekochte gebouw; de achterkant ervan was in gericht als kerkgebouw. Na enige tijd stelde hij voor de naam van de kerk te veranderen in ‘Dordts Gereformeerde Gemeente’ of ‘Hersteld Gereformeerde Gemeente’, omdat hij ‘gemoedsbezwaren’ had tegen de naam ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’. De kerkenraad ging daar niet mee akkoord.

Een nieuwe kerk (1867).

In 1866 bleek de oude kerk te klein te worden. Vandaar dat de kerkenraad besloot een nieuwe kerk te bouwen, en de classis Delft om steun te vragen. Daarvoor werd in oktober 1866 toestemming gegeven. De steun bestond uit collecten tijdens de kerkdiensten in de classiskerken of uit het houden van een rondgang langs de huizen in de verschillende classiskerken. Ook werd landelijk actie gevoerd om ‘een kerkje te bouwen’. Aan het Lage Einde werd een stuk grond gekocht, waar in 1867 de kerk gebouwd werd. ‘De eerste steen [werd] gelegd door Cornelis Veldhuyzen’, een gemeentelid die de gemeente verscheidene keren uit de financiële nood geholpen had. In de steen stond de tekst ‘Hoe lieflijk zijn uw woningen o Heere der Heirscharen’ gegraveerd.

De kerk en de pastorie aan het Lage Einde.

Tijdens de bouw van de kerk vertrok ds. Van der Maas in april 1867 naar de kerk te Nijkerk, maar nog hetzelfde jaar werd op 22 oktober intrede gedaan door ds. G. Lampen (1827-1899) van Herwijnen. Na ruim tweeënhalf jaar, op 27 maart 1870, nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Sleeuwijk.

Ds. G. Lampen (1827-1899).

‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ (1869-1892).

Al in de beginjaren van de Afscheiding ontstonden in Afgescheiden kring rond 1838 allerlei meningsverschillen. Het ging (zoals hierboven al opgemerkt) onder meer over de vrijheidsaanvraag bij de overheid (als men dat deed mocht de naam ‘gereformeerd’ niet meer gebruikt worden), en over het dragen van het ambtsgewaad door predikanten. De meningsverschillen leidden tot de vorming van de ‘Gereformeerde Kerk onder het Kruis’. Maar toch kwamen na verloop van tijd onderhandelingen op gang om weer tot eenheid te komen. Dat lukte grotendeels in 1869, toen beide kerkgenootschappen – op enkele Kruisgemeenten na – besloten tot samengaan onder de naam ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ook de gemeente van Zegwaard (en Zoetermeer) werd sinds dat jaar ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ genoemd.

Een nieuwe predikant: C. Kuijper (1872-1875).

Ds. C. Kuijper (1847-1901).

Drie jaar later besloot men tot het beroepen van een nieuwe predikant. Het werd kandidaat C. Kuijper (1847-1901), die op 17 november 1872 intrede deed. Zijn jaartraktement bedroeg fl. 600 (maar werd al snel op fl. 700 gebracht) met vrij wonen. De kerkelijke bijdragen van gemeenteleden brachten fl. 233 op en van buiten de gemeente werd nog fl. 274 ontvangen. De collecten zullen de rest van het traktement bijeengebracht hebben. Zijn preken vielen mede door zijn welsprekendheid goed in de smaak. Toen hij echter tijdens de Oranjefeesten in 1873 voor het open raam zat te genieten van de feestelijkheden en zélf, ter verhoging van de feestvreugde, feestverlichting aan de pastorie had aangebracht, bleek dat niet iedereen daarvan gediend was. Sommigen bleven uit de kerk weg. Dominee had zich te werelds betoond!

De kerkenraad besloot eind 1873 een abonnement te nemen op het kerkelijk tijdschrift ‘De Wekstem’. Ook besloten de mannenbroeders zichzelf tijdens de kerkdiensten te voorzien van een stoof om de voeten warm te houden. Daar was kennelijk (nog even) geld genoeg voor.

Ds. P. Medema (1877-1878).

In 1875 nam ds. Kuijper het beroep van de kerk van Amersfoort aan. Ds. P. Medema (1829-1894) van het Friese Sexbierum deed op 6 maart 1877 intrede en diende de gemeente van Zegwaard (en Zoetermeer) in 1877 en 1878. Naar zijn komst was smachtend uitgezien, want intussen was achtmaal een vergeefs beroep op een predikant uitgebracht. Maar ds. Medema’s ambtsbediening was kennelijk geen succes, want hij vertrok al in september 1878 weer. Sommigen vonden de door hem gepresideerde kerkenraadsvergaderingen te lang duren (toen eens zo’n vergadering was afgelopen had een ouderling bij het buitenkomen uitgeroepen: ‘Zie, de zon komt op!’) en ook ‘vele andere onaangenaamheden’ speelden zich in die tijd af.

Ds. P. Medema (1829-1894).

Volgens de berichten ‘was de predikant nogal ontevreden’. Hoe dan ook ‘de murmurerende dominee vertrok naar het Friese Murmerwoude’, zoals een van zijn opvolgers het verwoordde.

Financiële krapte: oefenaar Looman (1880-1882).

En toen kwamen er achtereenvolgens twee oefenaars. Achttien jaar lang, tot 1890, werd geen predikant of kandidaat meer beroepen. De reden was dat de financiële situatie van de kerk belabberd was. Zelfs voor de diaconie was er nauwelijks tot niets in kas: toen een behoeftig gemeentelid ondersteuning van fl. 1,50 nodig had en de kerkenraad daartoe besloten had, moest de diaconie meedelen dat er niets in kas was. De kerkenraad gaf diaken Van Os toen opdracht ‘liefdegaven bij de huizen’ in te zamelen. Na enige tijd moest de steun voor de arme broeder teruggebracht worden tot fl. 0,50.

Hoe dan ook, in 1880 kwam oefenaar Jean George Looman uit Medemblik naar Zegwaard (en Zoetermeer). Deze diende de kerk van 1880 tot 1882. De arbeidsvoorwaarden waren merkwaardig genoeg: weliswaar mocht hij vrij wonen en zou de kerkenraad de tuin ‘ten uwen voordele’ laten onderhouden (daarvan had hij dus het letterlijke ‘vruchtgebruik’), maar voor de rest moest hij maar afwachten hoeveel de collecten zouden opbrengen. Na echter enige tijd in Zegwaard (en Zoetermeer) gewerkt te hebben kreeg hij toch geregeld fl. 6 per week. Voor de rest was de financiële situatie zo slecht dat het abonnement op ‘De Wekstem’ werd opgezegd en dat het bovendien afgelopen was met de stoven voor de koude voeten van de kerkenraadsleden. Gelukkig sprongen de classiskerken bij met een gift van fl. 300.

Maar eind mei 1881 verzocht de kerkenraad de classis opnieuw om hulp, omdat er een tekort was van fl. 430, dat aangroeide tot ruim fl. 500 in februari van het jaar daarop, en in november 1882 ‘scheen de toestand hopeloos’. Geen wonder dat een classiscommissie een onderzoek naar de toestand van de gemeente instelde. Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921) van Den Haag, ds. W. Doorn (1836-1908), ook van ’s-Gravenhage, en ouderling Hijne constateerden dat de gemeente kromp (er waren op dat moment 110 zielen, 15 manslidmaten, 25 vrouwslidmaten en 70 kinderen) en zij financieel niet in staat was de kerk draaiende te houden, zodat men er zelfs over dacht de gemeente maar op te heffen. Toch besloot de commissie alles te doen om de gemeente weer op gang te helpen.

Ds. J. Wisse Czn. (1843-1921).

Eind november 1882 vertrok oefenaar Looman naar Abbenbroek. Ouderling Van der Spek was toen degene die het preeklezen op zich nam. Gelukkig besloot de classis elke maand een classispredikant te laten komen om in de diensten voor te gaan.

Oefenaar P. Koster (1887-1899).

In augustus 1887 kreeg men kennis aan P. Koster, zendeling onder de Joden voor de Christelijke Gereformeerde Kerk en woonachtig in Leeuwarden. Kerkenraad en gemeente wilden hem beroepen als oefenaar. De gemeenteleden die in Berkel en Rodenrijs woonden stemden met zijn komst in en betaalden dus mee aan zijn salaris, onder voorwaarde dat hij eens in de veertien dagen in Berkel zou voorgaan en daar ook catechisaties zou geven. Die afspraak werd gemaakt, en zo kwam oefenaar Koster op een jaartraktement van fl. 600 naar Zegwaard (en Zoetermeer) en betaalde Berkel de helft daarvan. Zelf had Koster het niet breed. Om zijn gezin te onderhouden moest hij zo nu en dan geld lenen zonder dat hij kon garanderen dat hij de geleende som kon terugbetalen.

‘Gereformeerde Kerk te Zegwaard c.a.’ (1892).

Toen oefenaar Koster in 1887 in Zegwaard (en Zoetermeer) arriveerde was in 1886 landelijk de Doleantie ontstaan, de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk. In Zegwaard (en Zoetermeer) ontstond echter geen Dolerende Kerk, al waren er in de hervormde gemeente mensen die dat eigenlijk wél wilden.

Al vrij vlot begonnen beide landelijke synodes onderhandelingen om te komen tot samensmelting van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie. De plaatselijke kerkenraden werd gevraagd wat men ervan vond, en de kerkenraad van Zegwaard (en Zoetermeer) sprak zich in december 1890 uit voor ineensmelting van beide kerkgenootschappen. Die landelijke ‘Vereniging’ vond op 17 juni 1892 plaats. Dat was ook het moment waarop de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zegwaard (en Zoetermeer) van naam veranderde: het werd: ‘Gereformeerde Kerk te Zegwaard c.a.’

E.H. Chardon (foto: ‘Kerk op Kruispunten’).

Twee Dolerende gezinnen waren er die zich in 1888 van de hervormde kerk afscheidden en zich bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zegwaard (en Zoetermeer) voegden, te weten die van E.H. Chardon en van J. Kalisvaart.

J. Kalisvaart (foto: ‘Kerk op Kruispunten’).

De leden te Berkel en Rodenrijs vertrekken.

De Doleantie had voor de gemeente van Zegwaard ook een nádeel: weliswaar ontstond dus in Zegwaard geen Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende), maar wél in Berkel, de gemeente die mee betaalde aan het traktement van oefenaar Koster. Al in 1890 hadden de Berkelse gemeenteleden aan de kerkenraad van Zegwaard gevraagd medewerking te verlenen om in Berkel een zelfstandige kerk te institueren, maar de kerkenraad wees het verzoek van de hand ‘omdat dit zo ongeveer de financiële ondergang van de Zegwaards gemeente zou betekenen’. Toch groeide het aantal gereformeerden in Berkel dusdanig dat de kerkenraad van Zegwaard met twee ambtsdragers uit Berkel werd uitgebreid.

Er was een ander gevolg van het toenemende aantal gereformeerden in Berkel: sinds de komst van oefenaar Koster, die eens in de veertien dagen ook in Berkel preekte, besloot men in Berkel op de ándere zondag – als oefenaar Koster in Zegwaard op de preekstoel stond – in een Berkelse stal bijeen te komen en daar een preek te lezen. En toen in Berkel en Rodenrijs op 8 maart 1891 uiteindelijk tóch een zelfstandige ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)‘ werd geïnstitueerd, en deze in 1892 ‘Gereformeerde Kerk’ werd, gingen de Berkelse leden, die anders in Zoetermeer in het kerkje aan het Lage Einde kwamen, in het vervolg definitief naar de kerk van Berkel. Daardoor verminderde het zielental in Zegwaard.

Oefenaar Koster dominee?

Oefenaar P. Koster stond vele jaren in ‘Zegwaard (en Zoetermeer)’. Foto: ‘Kerk op Kruispunten’.

Oefenaar Koster beviel goed in Zegwaard (en Zoetermeer). De kerkenraad spande zich in om het daarheen te leiden dat hij op artikel 8 (singuliere gaven) predikant zou kunnen worden. Op 2 juli 1888 besloot de kerkenraad unaniem een dergelijk verzoek aan de classis te richten. De classis besprak het verzoek op 2 oktober dat jaar en stemde er mee in. Maar kennelijk is het er niet van gekomen, want dominee is hij nooit geworden. De reden daarvoor is onbekend.

Over kosters, voorlezers en orgels.

Tot het zondagse werk van de koster behoorde het ‘stoven zetten’. Een verwarming was er in de kerk niet en om geen koude voeten te krijgen, kon men bij de koster een stoof huren. W. van Os was tot 1 mei 1901 koster, en hij werd opgevolgd door koster Waardenburg. Ook was er een voorlezer. Zijn taak was onder meer de Schriftlezingen te ‘doen’. G.P. Roos werd in 1893 in dat ambt benoemd.

In datzelfde jaar werd voorgesteld een orgel in de kerk te plaatsen. De kosten daarvan zouden fl. 200 bedragen. Kennelijk lukte het niet om het geld bij elkaar te krijgen, want in 1894 leende P.J. van der Spek zijn huisorgel aan de kerk uit, om daarmee, door de vaardige handen van G.J. Marseille, de gemeentezang te begeleiden. In 1902 kwam het eerste échte orgel in de kerk. Een nieuw orgel kon men niet betalen (dat moest fl. 1.600 kosten), zodat men zich tevreden stelde met een tweedehands pijporgel.

Een predikant beroepen?

Ds. J.C. Sikkel (1855-1920).

In 1898 sprak de kerkenraad erover of het ook tijd werd dat de kerk van Zegwaard c.a. een predikant zou gaan beroepen. Toen het voorstel in 1899 op de classis kwam, waar ds. J.C. Sikkel (1855-1920) van Den Haag voorzitter was, stemde de classis daar van harte mee in, zij het dat men als voorwaarde stelde dat voor br. Koster ‘goed gezorgd’ moest worden. Tegen hem had de kerkenraad namelijk gezegd ‘zonder eenige overhaasting uit te zien naar een andere betrekking’, waarmee Koster naar eigen zeggen ‘rekening zou houden’. Voor hem werd een andere standplaats gezocht, in het bezit van een door alle gemeenteleden van harte ondertekend gunstig getuigenis. Het werd Appelscha, waar hij op 10 december 1899 aan zijn arbeid begon.

Na het vertrek van oefenaar Koster nam de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand. Men besloot ds. B. Roorda (1863-1940) van het Friese Burum op proef te laten preken. Maar dat beviel kennelijk niet goed, want na afloop kwamen ‘de meeste leden’ bij de kerkenraad om mee te delen dat, als hij beroepen werd, zij nooit meer in de kerk kwamen. Maar hij wás ondertussen al beroepen! Vandaar dat ouderling Van der Spek hem op advies van ds. Doorn van Den Haag smeekte toch asjeblieft te bedanken. Hetgeen geschiedde.

Tóch weer een predikant: ds. L. van Loon (1901-1906).

Ds. L. van Loon (1874-1943).

Op 27 januari 1901 deed kandidaat L. van Loon (1874-1943) uit Zwijndrecht intrede in de kerk van Zegwaard c.a. Hij had een ‘proefpreek’ gehouden en was goed in de smaak gevallen, zodat hij beroepen werd. Op 27 januari 1901 deed hij intrede in Zegwaard c.a. Hij zou ongeveer vijf jaar aan deze kerk verbonden blijven. Om als onervaren kandidaat de eenheid terug te brengen in een gemeente die vijfentwintig jaar zonder predikant was geweest, viel niet mee. Zo dachten gemeenteleden vaak geheel verschillend over allerlei actuele kerkelijke zaken, zoals over de waarde van de Doop en van het Verbond, onderwerpen die in die tijd ook landelijk zeer in het soms verhitte middelpunt van de belangstelling stonden. Ook dacht men in Zegwaard c.a. verschillend over deelname aan de avondmaalsviering (‘avondmaalsmijding’ kwam bij nogal wat gemeenteleden voor, ‘zich niet waardig achtend aan te gaan aan de Dis des Verbonds’). Een belangrijk punt was ook in Zegwaard het goed recht van de Theologische School in Kampen tegenover de in 1880 door dr. A. Kuyper gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam.

Die verschillen kwamen voort uit de uiteenlopende opvattingen die daarover gekoesterd werden in de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding van 1834 en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’, afkomstig uit de Doleantie van 1886. Toch zag ds. Van Loon – hoe moeilijk hij het er soms ook mee had – vooruitgang in de groei naar eenheid binnen de gemeente. Toen hij op 25 maart 1906 afscheid nam wegens vertrek naar Koudekerke (W.) bleek dat de gemeente hem niet graag liet gaan. ‘Bij het afscheid kon het kerkgebouw de opgekomen scharen niet bevatten en werd onder de aanwezigen zelfs ds. Bootsma, de hervormde predikant, opgemerkt’.

Ds. J.H. Broek Roelofs (1906-1909).

Direct het eerste beroep dat de kerkenraad in augustus 1906 uitbracht was een schot in de roos: op 25 november deed kandidaat J.H. Broek Roelofs (1875-1959) intrede in Zegwaard c.a. Hij had gestudeerd aan de Vrije Universiteit, waar hij de colleges van dr. H. Bavinck (1854-1921) had gevolgd, zodat hij zich trots ‘Baviaan’ kon noemen. ‘Deze geheel andere persoonlijkheid van ds. Broek Roelofs dan zijn voorganger ds. Van Loon, die vooral uitmuntte in korte, wijsgeerig doordrenkte preeken, heeft vooral door het catechetisch onderwijs de gemeente gebouwd’. Ook hij bleef slechts enkele jaren in Zegwaard en vertrok eind augustus 1909 naar het Groningse Schildwolde.

Ds. J.H. Broek Roelofs (1875-1959).

Een nieuwe kerk? Uitbreiden? Een galerij? Schuifjes!

Wel werd in die tijd steeds duidelijker dat de ruimte in de kerk te beperkt was om alle kerkgangers een plaats te geven. J. van Os maakte een plan tot vermeerdering van het aantal zitplaatsen. Overwogen werd een galerij in de kerk te bouwen, die echter maar twintig plaatsen zou opleveren, terwijl de kosten fl. 175 zouden bedragen. Verder werd overwogen een nieuwe kerk ‘met een torentje’ te bouwen, waarvoor fl. 9.000 zou moeten worden opgehoest. En ook het plan om de bestaande kerk uit te breiden zou veel geld kosten: fl. 5.500. Uiteindelijk werd besloten tweeëntwintig schuifjes aan de vrouwenbanken aan te brengen. De kosten daarvan bedroegen in totaal fl. 22. ‘Maar deze beantwoordden niet aan het doel’. Het bleef namelijk lapwerk.

In de ambtsperiode van ds. Broek Roelofs werd een ‘Knapenvereniging’ opgericht onder de naam ’Dient den Heere’. Vier leiders gaven zich op om de jongens te vertellen over de Bijbelse geschiedenis, de Bijbelse aardrijkskunde, de kerkgeschiedenis, de vaderlandse- en algemene geschiedenis en ook zou hun geleerd worden vaardig te spreken.

Ds. F.C. Meyster (1910-1912).

Ds. F.C. Meyster (1881-1959).

In oktober 1909 bracht de kerkenraad een beroep uit op kandidaat J.G. Geelkerken (1879-1960), die dit echter ‘na ernstig overleg’ niet aannam en naar de kerk van Amsterdam-Zuid (Overtoom) vertrok. Daar zou hij halverwege de jaren ’20 grote problemen krijgen in verband met zijn preek over de al dan niet zintuiglijk waarneembare bomen in het paradijs en het wel of niet spreken van de slang aldaar. Vervolgens werd een beroep uitgebracht op kandidaat F.C. Meyster (1881-1959). Deze schreef ‘onder biddend opzien tot den Koning der Kerk met volle vrijmoedigheid de beroeping aan te nemen’, en hij deed op 3 april 1910 intrede. Hij was de eerste die in Zegwaard in toga op de kansel verscheen, wat zéker opzien baarde, maar men vond het eigenlijk best wel deftig en bovendien wáren zijn preken er dan ook naar: hij ‘was een begaafd redenaar’. De gemeente vaarde er wel bij. Al na ongeveer twee jaar nam de predikant het beroep van de kerk te Rotterdam aan en vertrok op 27 augustus 1912.

Ds. R. Sybrandy (1913-1920).

Langer bleef ds. R. Sybrandy (1875-1935) van Lopik. Deze keer had de kerkenraad geen kandidaat beroepen, maar een predikant met ervaring in enkele voorgaande gemeenten. Zijn traktement bedroeg in 1917 fl. 1.350 per jaar met fl. 200 kindergeld, en twee jaar later fl. 2.000 plus duurtetoeslag. In juli 1920 kreeg hij jaarlijks fl. 2.700 plus kindertoeslag en in oktober 1920 bedroeg zijn traktement fl. 3.000 plus vrije woning en tuin en vrijdom van belasting.

Ds. R. Sybrandy (1875-1935).

Tijdens zijn predikantschap moest in de kerk aan het Lage Einde een galerij gebouwd worden, omdat de kerk te klein werd. De galerij leverde overigens slechts ongeveer veertig extra zitplaatsen op, zodat men er zelfs over dacht een nieuwe kerk te bouwen. Maar vanwege de economische situatie tijdens en na de Eerste Wereldoorlog kon dat vooralsnog niet gerealiseerd worden.

In 1915 onttrokken zich enkele gemeenteleden aan de Gereformeerde Kerk te Zegwaard c.a., wegens hun overgang naar de (voortgezette) Christelijke Gereformeerde Kerk, die landelijk in 1892 ontstaan was uit onvrede met het samengaan van de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie. Ook werd in die tijd geklaagd over de invloed die ene Manussen had als voorganger van de Vrij-Evangelische Gemeente in Zegwaard c.a., en ook werd gewaarschuwd tegen de activiteiten van de Mormonen, die daar ook actief waren.

De evangelisatiearbeid kreeg in deze tijd steeds meer aandacht van de kerkenraad. Een tiental gemeenteleden stelde zich beschikbaar om lectuur te verspreiden en ook werd het in 1916 gehouden ‘Tweede Congres voor Evangelisatie’ te Rotterdam bezocht.

Ds. G. van Duinen (1921-1924).

Ds. G. van Duinen (1892-1971).

Nadat ds. Sybrandy in 1920 naar De Krim vertrokken was, had de kerkenraad vijf beroepen uitgebracht op andere predikanten. De zesde beroepen kandidaat, G. van Duinen (1892-1971), nam het beroep aan en deed op 27 november 1921 intrede in Zegwaard c.a. De kerk was toen ongeveer anderhalf jaar vacant geweest. ‘De vurige, ernstige prediking van ds. Van Duinen sloeg in. (…) Zijn preken waren altijd interessant, pakkend, meeslepend (…) en hij had er slag van het opkomend geslacht te boeien’. Kortom: ‘hij was een kanselredenaar van groot formaat’. Zelfs buitenkerkelijken kwamen in de kerkdiensten naar hem luisteren. Hij had het voordeel dat één van de gemeenteleden over een auto beschikte, zodat deze hem naar zijn preekbeurten in omliggende kerken kon rijden. Ook deze predikant bleef ongeveer tweeëneenhalf jaar, want in mei 1924 nam hij een beroep van de kerk te Schiedam aan en dus nam hij op 11 mei 1924 afscheid.

Ds. H. Versluys (1926-1947).

Zes beroepen waren nodig om anderhalf jaar later kandidaat H. Versluys (1896-1983), afkomstig uit Klundert, op de preekstoel in Zegwaard c.a. te krijgen. Daar deed hij in januari 1926 intrede. Maar hij bleef dan ook maar liefst zo’n eenentwintig jaar aan de kerk van Zegwaard c.a. verbonden!

Ds. H. Versluys (1896-1983).

De nieuwe kerk aan de Stationsstraat (1932).

Tijdens het predikantschap van ds. Versluys was het zitplaatsentekort er niet beter op geworden. Onder zijn leiding werden maatregelen genomen om tot de bouw van een geheel nieuwe kerk te komen. Een bouwfonds werd gevormd. En op 4 april 1930 werd een commissie benoemd die opdracht kreeg plannen te maken voor de bouw van een nieuwe kerk: ‘God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken en wij, Zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen’, zo las men in het Bijbelboek Nehemia.

De commissie bezocht achtereenvolgens kerken in Honselersdijk, Pijnacker, Bleiswijk, Uithoorn, Vinkeveen, Zeist en Boskoop om ideeën op te doen. Ook werd overlegd waar de nieuwe kerk zou moeten worden gebouwd. Men vond een geschikt terrein, eigendom van R. Visser aan de Stationsstraat, waar bovendien voor een nieuwe pastorie ruimte was.

De Pelgrimskerk (1932 tot heden).

Intussen waren twee architecten bezig gegaan met het ontwerpen van een kerkgebouw, namelijk de heren Plooy en Jolink. Beide plannen vergden ongeveer fl.39.000 en werden in een gemeentevergadering besproken. Uiteindelijk werd gekozen voor het ontwerp van architect B.W. Plooy te Amersfoort. Het werk werd dus aanbesteed en de laagste inschrijver was het gemeentelid J. van Os, die de bouw van het bedehuis op zich nam.

Ondertussen werd een rondgang door de gemeente gemaakt om voldoende geld bijeen te brengen. ‘Wij mochten als ’t ware een feestgang maken door de gemeente en bijna zonder uitzondering werden we overal met vriendelijkheid en broederzin ontvangen’. De kerkenraad had met de plannen gerekend op de plaatsing van een uurwerk in de toren, met als gevolg dat zo’n instrument met drie klokken en een elektrische luidinrichting gratis werd aangeboden! Ook talrijke gemeenteleden gaven geschenken die voor de kerk gebruikt konden worden.

De bouw verliep voorspoedig, al moesten eerst 188 palen de grond in geslagen worden, voor men bóven de grond iets zag verschijnen. De eerstesteenlegging vond plaats op 11 november 1931 door ds. Versluys. Behalve een fietsenberging werd ook een paardenstal bij de kerk gebouwd, omdat verscheidene gemeenteleden met paard en wagen naar de kerk kwamen. De nieuwe kerk aan de Stationsstraat (die toen nog Molenstraat heette) kon op 6 juni 1932 in gebruik genomen worden. In de eerste dienst werd begonnen met het zingen van psalm 116 de verzen 11 en 10. De totale kosten van de nieuwe kerk bedroegen bijna fl. 78.000. Er werd ook een orgel in de kerk geplaatst. Dit instrument kostte fl. 4.470 en was voorzien van een windmotor. De orgeltrapper werd dus ‘werkloos’.

Het interieur van de Pelgrimskerk (foto: Reliwiki).

Het kerkelijk leven.

Ds. Versluys probeerde de gemeenteleden te informeren over het kerkelijk leven. Hij deed dit door middel van inleidingen, die door de week gehouden werden. Zo hield hij toespraken over onderwerpen als ‘Eenige Gezangen’ (1934), ‘De prediking’ (1935), ‘Huisbezoek’ (1940), ‘Gemengde huwelijken’ (1942), ‘Uw doop verstaan’ (1943), en ‘Verloving’ (1946). De lezing in 1934 had betrekking op de plannen die de synode had om het flinterdunne gezangenbundeltje ‘Eenige Gezangen’ met een aantal nieuwe liederen uit te breiden. Daarmee was lang niet iedereen het eens. In gereformeerde kringen waren gezangen – uitgezonderd enkele duidelijk Bijbelgetrouwe liederen – lange tijd niet toegestaan, omdat het ‘menselijke vonden’ waren. Nee, men wilde zich liever houden aan de bijbels gefundeerde psalmen.

Naar deel 2 >>

© 2017. GereformeerdeKerken.info