Inleiding.
Op 31 oktober 1880 ontstond in het Utrechtse dorp Doorn een Christelijke Gereformeerde Gemeente. Deze werd vanaf 1892 – bij de Vereniging tussen de kerken uit de Afscheiding en de Doleantie – ‘Gereformeerde Kerk te Doorn’ genoemd.
De gereformeerde kerk, een gemeentelijk monument aan de Doornse Kampweg, werd in 1909 gebouwd en al jaren geleden, in mei 2009, door de Protestantse Gemeente als kerkgebouw afgestoten. De kerk is onlangs door Erfgoedexpert Redres te Hilversum weer te koop gezet. Ter gelegenheid daarvan is het goed de geschiedenis van de voormalige Gereformeerde Kerk te Doorn eens eens voor het voetlicht te halen.
Hoe het begon.
Oefenaar en landbouwer Wulfert Floor (1818-1876) was in de omgeving van Driebergen een bekend man. Nadat hij van school kwam, hij was toen 15 jaar oud, ging hij werken op de boerderij van zijn vader, terwijl hij zijn vrije tijd besteedde aan bijbelstudie. Op grond daarvan, en door zijn bezoeken aan conventikels – vaak onwettige huisgodsdienstoefeningen – kwam hij tot de conclusie dat hij geen lid meer kon blijven van de hervormde kerk en sloot zich in augustus 1838 aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Utrecht. Na verloop van tijd begon hij zelf ‘oefeningen’ te houden. Ook in Doorn werd hij bekend omdat sommigen hem in Driebergen hadden beluisterd. Als reactie daarop ontstond in Doorn ook een conventikel, aanvankelijk ten huize van W. Koetsier aan de Amersfoortseweg, daarna in de schuur van C. van Maurik en uiteindelijk in die van Dirk van Beek.
Over gebeurtenissen in de tijd van de Afscheiding in Doorn is weinig tot niets bekend. Vermoedelijk is de Afscheiding vrij geruisloos aan Doorn voorbij gegaan. Eigenlijk weten we alleen dat ouderling Willem G. van Nes zich in juni 1836 onttrok aan de Doornse hervormde gemeente en zich aansloot bij de Afgescheidenen. En daarna blijft het wat dit betreft vijfenveertig jaar vrijwel geheel stil. Wel bezochten bezwaarde hervormden vanuit Doorn zo nu en dan kerkdiensten van de als orthodox bekend staande hervormde predikant C.C. Callenbach, die van 1828 tot 1861 in Nijkerk stond. Toen ds. A.H. de Klerck van 1875 tot 1879 hervormd predikant in Neerlangbroek was, reisden sommige Doornse hervormden daarheen om hem te horen.
En anders bleef men de zondag in Doorn en las men samen een preek van andere orthodox-hervormde predikanten. Maar allengs kwam de wens naar boven ook in Doorn een eigen gemeente te vormen, los van de hervormde kerk.
Een eigen kerkje in Doorn (1879).
Dirk van Beek had intussen in 1879 zijn grond aan de Kerklaan (hoek Kortenburglaan), waarop zijn ‘kerkschuur’ stond, ter beschikking gesteld van het conventikel, en hij betaalde bovendien de bouw van een daarop door zijn ‘weldadige handen tot stand gebracht’ kerkje, dat een honderdtal zitplaatsen telde. Een en ander was het sluitstuk van onenigheid over de vraag wiens eigendom de kerk eigenlijk was. Hoe dan ook, de nieuwe kerk was een aanmerkelijke verbetering in vergelijking met de schuur waar de diensten eerst gehouden werden, al zat men vooralsnog op planken in plaats van in banken. Op 14 april 1879 werd er de eerste dienst gehouden, die onder leiding stond van ds. O.C. Doornbos (1826-1892) van Zeist.
De Christelijke Gereformeerde Gemeente geïnstitueerd (1880).
Het verlangen naar een eigen gemeente werd het jaar daarop, in 1880, werkelijkheid. In Amersfoort en Zeist bestonden al sinds vele jaren Christelijke Afgescheidene (sinds 1869 Christelijke Gereformeerde) Gemeenten; in Amersfoort sinds januari 1837 en in Zeist sinds augustus 1838. Kennelijk hadden de weinige Doornse christelijke gereformeerden de wens tot het stichten van een eigen gemeente kenbaar gemaakt, want in opdracht van de classis Amersfoort werd in 1880 een commissie benoemd, bestaande uit twee predikanten (ds. J.J. de Visser (1829-1919) van Amersfoort en ds. Doornbos van Zeist) en een ouderling van beide genoemde kerken. Ze kregen opdracht in Doorn tot de instituering van een Christelijke Gereformeerde Gemeente over te gaan.
Op vrijdag 14 oktober 1880 werd in het kerkje aan de Kortenburglaan een bijzondere dienst gehouden. ‘De opkomst was talrijk’. Ds. J.J. de Visser leidde de dienst en preekte over Mattheus 6 vers 10: ‘Uw Koninkrijk kome’.
Nadat de dienst was afgelopen ging men over tot verkiezing van een tweetal ouderlingen en diakenen. Gekozen werden de ouderlingen C. Jansen en C. Kraan en de diakenen H. Veenhof en R. van Wittenberg. Het was niet vreemd dat Dirk van Beek tot ‘kerkmeester’ benoemd werd.
Kort daarna (het moest immers mogelijk zijn bezwaren in te dienen tegen de verkozen broeders) werden op maandag 31 oktober 1880 de verkozen broeders door ds. Doornbos in het ambt bevestigd, waarmee officieel de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Doorn geïnstitueerd werd. Al eerder was ‘met Zeist’ afgesproken dat ds. Doornbos van Zeist tegelijk óók predikant van de Doornse gemeente zou zijn, zolang hij aan de gemeente van Zeist verbonden zou zijn. Hoe officieel die overeenkomst was is niet duidelijk, want het gereformeerde handboek ‘Gemeenten en Predikanten‘ (1992) meldt daarover niets. Hoe dan ook, eens in de acht weken kwam hij in het kerkje in Doorn preken; de andere zondagen gingen andere classispredikanten voor of nam men de toevlucht tot ‘preeklezen’.
Op 10 november 1880 verbonden de broeders kerkenraadsleden zich door ondertekening plechtig aan de Drie Formulieren van Eenigheid, de gereformeerde belijdenisgeschriften; ‘Beloven der halven dat wij de voorzijden Leer naarstiglijk zullen leeren en getrouwelijk zullen voorstaan, zonder iets tegen derzelven, openlijk of heimelijk, direktelijk of indirektelijk te leeren of te schrijfven’ (…).
Een ‘oefenaar’ aangesteld (1884).
Hoewel het kerkelijk leven niet vlekkeloos verliep – zoals overal ontstonden ook hier wel onderlinge onenigheden – groeide de gemeente toch. Het kerkgebouw, dat per 25 februari 1882 officieel op naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Doorn overgeschreven werd, moest datzelfde jaar vergroot worden (gesproken werd zelfs over ‘herbouwing’). De kosten ervan bedroegen fl. 1.800, door rondgang, intekening en lening bijeengebracht. Maar het jaar daarop werd bovendien gewag gemaakt van ‘bijwerken en veranderingen’ aan het kerkgebouw, waardoor de totale kosten tot fl. 2.209 opliepen.
In 1883 had ds. Doornbos het beroep naar de kerk van Wapenveld aangenomen en nam op 14 januari afscheid van Zeist en Doorn. De kleine gemeente van Doorn was financieel gezien natuurlijk nog niet in staat een eigen predikant te bekostigen. Het kwam daarom goed uit dat later dat jaar Jacobus Overduin (1851-1928) met zijn gezin in Doorn kwam wonen. Hij had destijds geprobeerd de voorbereidende opleiding voor toelating tot de Theologische School in Kampen te volgen – hij wilde graag dominee worden – maar slaagde daar niet in. In een van hem bewaard gebleven opstel schreef hij: ‘Toen ik merkte dat ik met al mijn zwoegen niet vorderde, werd het mij menigmaal o zo benauwd. Tot diep in de nacht zat ik meestal te werken, zodat mijn vrouw dikwijls zeide: “Overduin, dat houdt ge nooit uit’. En dat voelde ik ook wel, want soms schemerde mij alles voor de ogen en dan moest ik mijn boeken dicht doen’.
Eenmaal in Doorn aanbeland werd hij al gauw tot ouderling gekozen. Hij verzorgde sindsdien de catechisaties en deed pastoraal werk in de gemeente. De classis Amersfoort liet hem in 1884 op verzoek van de Doornse kerkenraad toe als ‘oefenaar’, maar het kerkenraadsverzoek om hem op Artikel 8 van de Kerkorde toe te laten als predikant ‘op singuliere gaven’, werd niet ingewilligd. Dat oordeel werd uiteindelijk in 1885 door de generale synode bevestigd. Hij had immers zijn studie in Kampen afgebroken!
Overduin wordt Dolerend; Doorn niet.
In die jaren speelde intussen overal in het land de kerkelijke strijd die in 1886 uitliep op de Doleantie. Zonder daarover tevoren met zijn kerkenraad gesproken te hebben, deelde Overduin op 6 juni 1888 mee dat hij zich met de beweegredenen van de Dolerenden goed kon verenigen. Dat gold trouwens ook voor een aantal verontruste Doornse hervormden, die zich aan de hervormde gemeente onttrokken en zich aansloten bij de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ te Driebergen. Overduin verzocht de Doornse christelijke gereformeerde kerkenraad het voorbeeld van de ‘benauwde Amsterdamse broederen’ te volgen en ook in Doleantie te gaan. ‘Zo gij niet mét mij tot Doleantie wilt overgaan, dan kan ik hier niet meer voorgaan’.
De kerkenraad piekerde er echter niet over. In 1887 waren immers de eerste landelijke contacten ontstaan tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, en het was duidelijk dat men aanstuurde op ineensmelting van beide kerkgenootschappen. Waarom zou men in Doorn dan van Christelijk Gereformeerd ineens Dolerend worden? Kom nou! Het gevolg was echter dat oefenaar Overduin vertrok en zich in juni 1888 aansloot bij de Dolerende kerk van Montfoort, waar hij oefenaar werd en ‘een aangenaam leven met het volk’ had. Vanaf 1890 was hij enkele jaren aan de Dolerende Kerk van Amerongen verbonden en in 1891 aan die van Boskoop. Daar brak hij in 1898 met de Dolerenden, toen in dat dorp Vereniging met de Christelijke Gereformeerde Gemeente dreigde, die het jaar daarop ook plaatsvond. Hij wilde niet weer ‘in het zog der Afgescheidenen terecht komen; dus laat ik mij niet langer trappen’.
De eerste eigen predikant: ds. T. Bouma (1890-1919).
Hoe dan ook, de kerkenraad in Doorn stond dus voor de taak een predikant te beroepen. De eerste! De classis gaf toestemming (in kerkelijk jargon ‘handopening’ genoemd) en de broeders namen het beroepingswerk ter hand. Een beroep dat werd uitgebracht op ds. T. Bouma (1858-1933) van het Zuid-Hollandse Langerak, had succes; de predikant deed op 4 mei 1890 intrede en bleef gedurende maar liefst negenentwintig jaar – tot zijn emeritaat in 1919 – aan de kerk van Doorn verbonden. “In ds. Bouma ontving zij haar eerste herder en leeraar. Deze gemeente is hij trouw gebleven niettegenstaande de vele beroepen, die van elders tot hem kwamen”.
De predikant ging wonen in een kort tevoren aangekocht huis aan de Boslaan, dat aan de achterkant aan het kerkgebouw grensde. Zijn traktement werd in april 1890 vastgesteld op fl. 900 per jaar, met vrije woning en tuin en drie vrije zondagen. Ook kreeg hij jaarlijks een vet varken cadeau, maar dat voordeeltje werd in 1900 afgeschaft. Daartegenover stond een geleidelijke stijging van het traktement, dat in 1919, toen hij met emeritaat ging, fl. 2.000 per jaar bedroeg.
“Bijna dertig jaren heeft hij hier in den geest der liefde en der zachtmoedigheid de kudde des Heeren geweid. Met zijn komst werd een nieuwe periode in de kerk van Doorn ingeluid. Het zielental, dat door het doopen van een der kinderen van ds. Bouma, juist honderd bedroeg, breidde gestadig uit. Op tal van kerkenraadsvergaderingen in die dagen werden er toegelaten tot de openbare belijdenis des geloofs. Naar het getuigenis van ouderen werkte de Heere in menig hart krachtig door Zijn Geest en Woord, en was het voor velen een tijd van rijken, geestelijken zegen.”
“(…) Zijn grootste kracht lag toch in zijn herderlijken arbeid, in zijn persoonlijk bezoek aan de huizen. ’s Morgens trok hij er soms op uit tot den avond toe, en dan strekten zijn tochten zich uit tot de wijde velden van Maarn en zelfs tot Wijk bij Duurstede, in de eerste jaren meest te voet. Door zijn eenvoud en bescheidenheid in woord, vermaan en vertroosting won hij de harten van de menschen, steeds gaarne bereid om te helpen ook met stoffelijke gaven, waarmee de Heere hem rijk begiftigd had”.
“Ook op ander dan kerkelijk terrein streed ds. Bouma den goeden strijd. ’t Was op zijn initiatief dat in 1889 Doorn een ‘School met den Bijbel’ kreeg. Jarenlang was hij voorzitter van de Schoolvereniging. Ook gaf hij den stoot tot oprichting van de [gereformeerde] Anti-Revolutionaire Kiesvereniging [ARP], waarvan hij tevens de eerste jaren voorzitter is geweest”.
“Maar ook het leed des levens in velerlei vorm is hem niet bespaard. Verscheidene malen trad de dood de pastorie binnen. De laatste maal – en dat trof hem het zwaarst – toen hij zijn trouwe gade moest afstaan, in wien hij zooveel verloor”.
Kerkelijk leven tijdens de periode van ds. Bouma.
Al tijdens het oefenaarschap van J. Overduin was in 1886 een Meisjesvereniging opgericht, met de naam ‘Bid en Werk’. Zoals op veel andere plaatsen in het land hielden ook de leden van ‘Bid en Werk’ zich op verzoek van de diaconie – uiteraard naast bijbelstudie – veel bezig met het vervaardigen van kleding, bestemd om aan de behoeftigen in de kerkelijke gemeente uit te delen. Maar later werd door de meisjes ook voor andere doelen geld bijeengebracht: toen het gereformeerde zendingshospitaal op Java krap bij kas zat of toen de Theologische School in Kampen uitbreidingsplannen had, zorgden de meisjes voor een aanwas van het aantal abonnees op het ‘Zendingsblad van de Gereformeerde Kerken’ (ten voordele van de Zending) of hielden ze een rondgang door de kerkelijke gemeente om geld in te zamelen. Er waren trouwens ook een Jongelingsvereniging, een Mannenvereniging en een Vrouwenvereniging ‘Tryfora’ actief.
“Gereformeerde Kerk te Doorn” (1892).
Zoals al opgemerkt verenigden op 17 juni 1892 de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland’ en de Dolerende ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ zich in de ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’. Hoewel dat jaar lang niet overal ook de plaatselijke vereniging een feit werd, was dat in Doorn wél het geval. Al op 4 juli nam de kerkenraad het besluit dat de kerk van Doorn in het vervolg tot De Gereformeerde Kerken in Nederland behoorde. De drie maanden daarna groeide de kerk van Doorn onstuimig, van 100 naar 175 leden, omdat de Doornse Dolerenden (die zich destijds immers aan de Hervormde Gemeente hadden onttrokken en zich aansloten bij de Dolerende kerk van Driebergen) en nu bovendien een aantal hervormden uit Doorn naar de plaatselijke Gereformeerde Kerk overkwam.
Ondertussen vond het kerkenraadswerk gewoon doorgang. Ter tafel kwamen besprekingen over het kerkelijk leven en over dat van gemeenteleden die zich naar het oordeel van de kerkenraad op een of andere manier niet aan de Bijbelse normen hielden. Daarbij ging het over ruzies, overtreding van het zevende gebod (met als consequentie het doen van schuldbelijdenis tijdens de zondagse eredienst in de kerk dan wel alleen voor de kerkenraad), het verzuim van de kerkdiensten (hoewel de opkomst over het algemeen goed was), en het wegblijven van het avondmaal, dat laatste niet zozeer omdat men er geen belang in stelde, maar omdat een behoorlijk aantal gemeenteleden ‘zich onwaardig achtte aan te gaan aan den Disch des Heeren’. In 1908 verzuimden kennelijk ook nogal wat ambtsdragers het avondmaal. De dominee vroeg op de kerkenraadsvergadering uiteraard naar de redenen, ‘waaruit een broederlijke bespreking volgde’ met het dringende advies om in het vervolg weer het goede voorbeeld aan de gemeenteleden te geven. Ook openbare dronkenschap, vloeken en zondagsarbeid waren regelmatig onderwerpen van gesprek in de kerkenraad.
Evangelisatiewerk in Wijk bij Duurstede (1909 tot 1919).
Ds. Bouma had in 1909 op eigen kosten – immers: ‘de Heere had hem rijk begiftigd met stoffelijke gaven’ – een huis gekocht in Wijk bij Duurstede. Hij vond het tijd worden dat in dat dorp de gereformeerde leer verkondigd werd. Die woning kon mooi worden gebruikt als evangelisatielokaal. Er werden ook kerkdiensten gehouden voor de rond 80 tot 100 gereformeerden die in dat dorp woonachtig waren. Dat was voor de redactie van het landelijk kerkelijk Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland voldoende om aan te nemen dat van 1912 tot 1920 in dat dorp een zelfstandige Gereformeerde Kerk bestond. Volgens de notulen van de kerk was het echter een onderdeel van de kerk van Doorn, en hielden de diensten na het emeritaat van ds. Bouma op. Pas op 1 september 1975 ontstond hier een zelfstandige Gereformeerde Kerk, federatief samenwerkend met de Hervormde Gemeente ter plaatse.
Een nieuwe kerk (1910).
De oude kerk aan de Kerklaan (op de hoek met de Kortenburglaan) was dan wel in 1882 vergroot, het ruimtetekort werd desondanks steeds nijpender. Desondanks werd tien jaar later besloten vooralsnog geen nieuwe kerk te bouwen; eerst moest de kerkelijke gemeente naar meer eenheid toegroeien, nu vanuit Dolerend Driebergen én vanuit hervormd Doorn veel nieuwe leden waren ingekomen.
Dat wilde echter niet zeggen dat de kerkenraad geen maatregelen nam om ruimte in de kerk te scheppen. In 1893 werd in de kerk een galerij gebouwd tegen de voorgevel (in 1904 werd gemeld dat ‘de banken op de galerij, die zijn volgekrast en -getekend, zullen worden overgeverfd. Ds. zal dan vanaf de kansel waarschuwen voor het verder vernielen der banken’).
De kerk raakte ondertussen zienderogen overbezet, reden waarom de kerkenraad voor fl. 250 een gedeelte van het vroegere kerkhof aan de Kampweg – niet meer in gebruik – had aangekocht. De burgerlijke gemeente had in november 1908 toestemming verleend daar een nieuwe kerk te bouwen, zij het onder de voorwaarde dat de kerk op 1 oktober 1909 moest zijn opgeleverd. Jonkheer Louis van Loon, lid van de plaatselijke hervormde gemeente, leende de kerkenraad een bedrag van fl. 8.000 tegen 4% rente. Er was echter behoorlijk wat meer nodig, want de kosten van de nieuwe kerk waren berekend op ongeveer fl. 152.000. Het geld kwam er.
De ‘eerste steen’ werd gelegd ‘op zondagmiddag 10 juni 1909 tussen 1 en 2 uur’, en wel door Johanna Paulina Bouma, het jongste dochtertje van de predikant, die zélf bij de historische gebeurtenis een aantal ‘toepasselijke woorden’ sprak. Precies een half jaar later, op 10 of 15 februari 1910 – daarover verschillen de meningen – werd de nieuwe kerk aan de Kampweg in gebruik genomen. Ook de burgemeester, Jhr. Schimmelpenninck van der Oye, was daarbij aanwezig.
Tot de aankoop van een orgel werd in april 1913 besloten. Het instrument werd boven de preekstoel geplaatst. Op 26 september werd het nieuwe Standaart-orgel in gebruik genomen.
Het oude kerkje aan de Kerklaan werd verkocht. Als voorwaarde werd bepaald dat het kerkje niet mocht worden aangewend voor godsdienstoefeningen (wie weet welke dwaalleringen er dan gepredikt zouden worden) noch als herberg mocht worden gebruikt (want daar werd veel te vaak veel te diep in het glaasje gekeken).
Ds. Bouma met emeritaat (1919).
Ds. Bouma had het na het overlijden van zijn echtgenote zwaar te verduren. Hij werd overspannen. “Inzinking van krachten volgde en mede daardoor werd [ds. Bouma] genoopt vervroegd emeritaat aan te vragen. Op 30 september 1919 nam hij afscheid en vestigde zich te Driebergen-Rijsenburg, waar hij met belangstelling de verdere ontwikkeling van zijn ‘oude’ gemeente volgde.
© 2018. GereformeerdeKerken.info