Kerkvisitatie van toen

door dr. J. Waterink

  • Dr. J. Waterink (1890-1966) schreef deze jeugdherinneringen in 1962. Het verhaal speelt zich af tussen 1893 en 1904, toen zijn vader oefenaar in Bergentheim was.

De eerste herinnering aan een contact met het bredere kerkelijke leven wordt voor mij gevormd door het beeld dat ik nog altijd heb van kerkvisitaties [aan de kerk van Bergentheim] aan het eind van de jaren negentig van de negentiende eeuw.

Dr. J. Waterink (1890-1966), de schrijver van dit verhaal.

Het begon met een afkondiging in de kerk ongeveer op deze wijze: ‘De kerkeraad deelt aan de gemeente mede, dat de broeders kerkvisitatoren  op donderdag 12 oktober des voormiddags te tien ure in onze kerk de kerkvisitatie zullen komen houden. Des namiddags te twee ure zal de vergadering van de kerkeraad met de kerkvisitatoren toegankelijk zijn voor de leden der gemeente. Broeders en zusters die enig punt aanhangig willen maken in de kerkeraadsvergadering met de kerkvisitatoren wordt verzocht deze punten schriftelijk mede te delen aan het adres van de kerkeraad. Zij, die liever mondeling mededeling omtrent deze punten doen, ontvangen daartoe gelegenheid op een zitting van enige leden van de kerkeraad op maandagavond a.s.’ Zo officieel ging dat en met zoveel nadruk.

De kerkvisitatie werd niet gehouden in de consistoriekamer. Naar het oordeel van mijn vader [H. Waterink (1855-1927), oefenaar van de Gereformeerde Kerk te Bergentheim] ging het niet aan de broeders kerkvisitatoren in dit toch eigenlijk ongezellige hok te ontvangen. De consistoriekamer was een betrekkelijk kleine ruimte met een vloer van blauwe estriken, geen gordijnen voor de ramen en nogal vochtig. Bovendien zou mijn moeder, als in de consistorie de kerkvisitatie was, al de koffie moeten  dragen vanuit de pastorie naar de consistorie, terwijl de broeders, die zich noodzakelijkerwijze even moesten verwijderen, toch tot het noodzakelijke doel een bezoek moesten brengen aan de pastorie, waar achter in de gang een ‘gelegenheid’ was – zodat alles samengenomen de kerkvisitatie beter in de huiskamer van mijn ouders kon zijn.

Oefenaar H. Waterink (1855-1927).

De voorbereidingen.

Als jongen had je het gevoel, dat het een heel erg hoge vergadering was, die daar in de kamer werd gehouden. Belangrijk waren al dadelijk de voorbereidingen voor de kerkvisitatie. In die voorbereiding hadden mijn vader en moeder, ieder op eigen wijze, een taak.

Voor mijn moeder kwamen er onder andere deze problemen. ’s Middags om een uur of twaalf moest er gegeten worden. Dat eten ging in twee parturen, want er was bij ons thuis geen tafel groot genoeg om de beide kerkvisitatoren, plus vier ouderlingen en de drie diakenen plus mijn vader een plaats te geven. Vanouds scheen het de gewoonte te zijn dat in de ene kamer het gezin van mijn ouders at met de beide kerkvisitatoren en één ouderling en één diaken; in de andere kamer at de rest.

Dat eten moest een enigszins feestelijk karakter hebben. Voor een gezin met een inkomen van fl. 300 per jaar plus vrij wonen betekende zo’n maaltijd, vooral omdat er door de broeders prijs gesteld werd op een behoorlijk stuk vlees, nogal iets. Maar dat wisten de leden der gemeente natuurlijk ook wel. Welnu, in oktober hadden verschillende boeren wel al vast een varkentje geslacht (als een voorbereiding op de koe, die er straks aan geloven moest) en dus waren er altijd wel een paar boerenvrouwen, die een paar dagen tevoren een kopje koffie kwamen drinken bij mijn moeder en dan uit een mand een stuk vlees haalden, zo met de boodschap “Och, straks is het kerkvisitatie en de mannen houden van een goed stukje vlees”. En wat er verder volgde is wel te begrijpen. Voor mijn moeder betekende dat natuurlijk even zovele koffievisites als boerenvrouwen. Het was allemaal erg hartelijk.

De voorbereidingen waarvoor mijn vader te zorgen had, waren andere. Mijn vader bestudeerde alle notulen van de kerkenraadsvergaderingen van het afgelopen jaar nog eens goed (hij had ze allemaal zelf geschreven trouwens), hij zorgde dat de administratiebescheiden allemaal goed in orde waren, hij controleerde nog eens goed de lijsten met de namen der ‘lidmaten’ en de ‘doopleden’ om tot een juiste telling te komen; en straks op de dag van de visitatie, lagen al die stukken en bescheiden keurig klaar op een apart tafeltje.

Ds. J. Schoemaker (1838-1913) van Lutten.

Eén punt van voorbereiding gaf wel eens een enkele moeilijkheid. Om deze moeilijkheid te begrijpen moet men zich even de situatie indenken. De kerkvisitatoren waren inderdaad, zoals de kerkenorde voorschreef, twee broeders die behoorden tot ‘de oudsten en meest ervarenen’. De een was ds. J. Schoemaker (geboren in 1838, overleden in 1913). Hij was predikant te Lutten. Men kon aan zijn spraak goed merken dat hij een Duitser van geboorte was (geboren in Bunde), al had hij van zijn jeugd af aan het Oostfries en het ‘Graafschappers’ (graafschap Bentheim) als zijn taal gesproken.

De andere kerkvisitator was ds. J.J. Kuiper. Hij was geboren in 1824 en stond sinds 1870 in Den Ham en is in 1906 overleden. (Ds. J.J. Kuiper had een zoon die destijds predikant was te Hoogeveen en als ‘Lütsen’ Kuiper (1868-1935) vermaardheid genoot als prediker. Deze ds. L. Kuiper was de vader van vele Kuipers, die op het ogenblik een sieraad voor onze kerken zijn. Een van zijn zoons is onder andere de preses van onze laatste synode; de dominee van Amsterdam-Zuid heet van zijn voornaam net zoals de vader uit Hoogeveen, later Kampen – al is Lütsen thans Luitzen geworden).

Ds. J.J. Kuiper (1824-1906).

Het vervoer van de kerkvisitatoren.

De kerkvisitatoren moesten dus komen uit Lutten en uit Den Ham. Als de kerkvisitatie om half tien begon was dat al vrij laat. Vóór die tijd moesten de dominees aanwezig zijn. Nu ging het er om hun reis te regelen. Ds. Schoemaker kon met de tram komen tot Heemse. Maar voor ds. Kuiper was er geen andere reisgelegenheid dan een boerenwagen, maar dat ging natuurlijk niet voor een kerkvisitator. Dan was er een kleedwagen, de grote wagen met een witte huif. In de derde plaats was er een ‘Utrechts wagentje’, een vierwielige wagen met een kap van zwart zeildoek en een paar raampjes die konden worden neergelaten. En tenslotte was er ‘de sjees’ op twee wielen, een vrij hoog geval met twee zitplaatsen, dat echter in deze situatie zeer goed zou passen, omdat er naast de plaats van de voerman maar één plaats nodig was.

Nu lijken deze dingen achteraf vreselijk simpel, maar ik herinner mij als jongen nog zeer goed hoe moeilijk het voor mijn vader was deze dingen te organiseren. Want er was in de gemeente één sjees en één Utrechtse wagen. Maar ik herinner mij het geval dat de boer die de sjees had, geen dominee kon vervoeren omdat zijn paard in een dergelijke toestand van blijde verwachting was, dat hij het niet aandurfde. En deze boer wilde geen vreemd paard voor zijn sjees hebben, want deze sjezen kapseizen vrij gemakkelijk op de uiterst slechte wegens zoals men ze daar had. Zo bleef dus over het Utrechtse wagentje. Maar in ieder geval moest dan één van de dominees met een kleedwagen gehaald worden. We gebruikten toen het woord ‘discriminatie’ nog niet, maar het zou toch een discriminatie zijn: de ene dominee in een veel mooiere wagen dan de andere.

Een ‘ Utrechts wagentje’ of tilbury.

Ik zal niet heel de geschiedenis, zoals ik mij die herinner, vertellen, maar het eind was dat besloten werd, dat ds. Schoemaker uitgenodigd zou worden de nacht vóór de visitatie bij ons te logeren. Hij kon dan de vorige namiddag met de Utrechtse wagen gehaald worden van Heemse, terwijl dan de volgende morgen vroeg ds. Kuiper gehaald werd vanaf Vroomshoop, waarheen hij zou wandelen. De tweede dag zou men kijken hoe het ging. Was men vroeg klaar dan kon eerst de ene en dan de andere dominee worden weggebracht door de ‘tilbury’, zoals het Utrechtse wagentje ook wel werd genoemd. Waren de broeders klaar, dan kon één van beide dominees weer blijven logeren. Dat waren zo de voorbereidingen.

De grote dag.

Op de dag van de kerkvisitatie waren mijn vader en moeder al vroeg in de weer. In de huiskamer werd het overigens niet grote koeharen karpet opgenomen. De bruin geverfde planken vloer was door mijn moeder de vorige dag prachtig gewreven, de stoelen werden in een rij gezet rondom de grootste tafel die wij hadden, de twee leuningstoelen waarover mijn ouders beschikten, werden voor de kerkvisitatoren klaargezet aan het hoofd van de tafel, en de driehoekige spuwbakjes, met wit zand erin, werden netjes (voor elke twee stoelen één) op de grond geplaatst om te voorkomen  dat al te vochtig gebruik gemaakt werd van de ruimte beneden.

Er lagen een paar kalken pijpen op tafel, waarbij twee nieuwe. Mijn vader en twee ouderlingen hadden ieder hun eigen pijp, de twee nieuwe konden gebruikt worden door de kerkvisitatoren. En midden op de tafel stond een half pond tabak van een kwartje per half pond. Merk ‘De Rustende Jager’ (omineus voor een kerkvisitator?). “En de sigaren?” zegt u – kom nou – sigaren…!

Een bekende tabak….

Tegen negen uur begonnen er al broeders te komen. Ds. Schoemaker en mijn vader trokken zich met de heren terug in de huiskamer en mijn moeder begon met de koffie. Tegen half tien waren alle broeders aanwezig en kwam ook ds. Kuiper. Ik denk dat ik als jongen hetzelfde gevoel had dat de mensen  moeten hebben die buiten staan te wachten als daarbinnen het conclaaf vergadert, dat pausen moet verkiezen.

Het was voor mij een bijzondere dag, want ik behoefde die dag niet naar school. Ik moest op mijn beide zusjes passen, want dat kon mijn moeder bij alle drukte er niet bij hebben. Een leerplichtwet was er toen nog niet; en al was die er geweest, dan was dit toch wel als ‘geoorloofd schoolverzuim’ gerekend, daar twijfel ik niet aan.

Een tijdlang gebeurde er niets voor mijn gevoel, de kamerdeur was dicht en alleen als mijn moeder voor de zoveelste keer koffie ging brengen met grote stukken koek, dan kwam er door die deur naar buiten de klank van een zware gedragen stem en een wolk blauwe rook.

Ze gaan ‘buiten’ staan…!

Maar spannend werd het voor mij als de mensen ‘buiten’ gingen staan. Beurtelings moest namelijk iedere ouderling en iedere diaken naar buiten. En het hoogtepunt van de spanning werd bereikt wanneer mijn vader buiten moest staan. Hij stapte dan achter het huis in de frisse lucht wat heen en weer, tot er iemand kwam om te zeggen: ’Mijnheer Waterink, komp mar binnen’. Van één keer herinner ik mij een grapje van een ouderling, die mijn vader riep en zei: ‘Nou, wij hebben eens goed een boekje over je open gedaan, man’. Hij vond dat een beetje eng! Dat was dan de kerkvisitatie tot aan de middag. Dan volgde de maaltijd.

De gereformeerde kerk te Bergentheim (1879-1945), waar oefenaar H. Waterink werkzaam was en die in de pastorie er naast woonde.

De maaltijd.

De maaltijd was een maaltijd zonder kinderen Wij zouden in de keuken eten. Maar dan kwamen soms de beide dominees ons halen. Ik herinner mij nog, dat mijn jongste zusje door ds. Kuiper op de arm genomen werd en dat zij kraaide van plezier toen zij hem aan zijn witte baard trok. Verder gaf die maaltijd niet veel bijzonders dan alleen voortdurend gezorg van mijn moeder dat er steeds voldoende te eten was. Als kind had ik een zekere bewondering voor haar tactiek om telkens weer enige reserve in de keuken te houden.

Ik weet niet meer in welk jaar het geweest is, maar ik weet dat mijn vader en moeder ’s avonds eens tegen elkaar zeiden: “Nou, nou, die broeders kunnen er wel mee geworden, die kerkeraadsleden hebben de man gemiddeld zowat vier ons vlees gegeten”. Het was immers een féést. En toen mijn vader eens een grapje erover maakte tegen ds. Kuiper, trok die de vergelijking met de stukken vlees die door de priesters onder Israël werden geannexeerd, waarbij ik mij zijn uitdrukking herinner: ‘Ik bedoel daarmee natuurlijk niet de zonen van Eli’.

De afloop.

Maar ik moet mijn schets beëindigen. De middag leverde gewoonlijk niet zoveel bijzonders meer op. Er kwam wel eens een broeder [een gemeentelid], die nog wat [met de visitatoren] te bepraten had, maar ik herinner mij niet dat ik ooit iets aangrijpends gemerkt heb. Soms kwamen er twee of drie broeders, maar dat was in de regel ‘afgesproken werk’ met de kerkeraad, bijvoorbeeld omdat men de classis wilde winnen voor een classicale collecte voor de christelijke school of iets dergelijks [de visitatoren werden benoemd en gestuurd door de classis en zouden daar over de visitatie ook rapporteren].

Dan hoorden wij op een gegeven ogenblik psalmgezang. Vanaf dat moment mocht mijn moeder niet meer binnen komen om thee te brengen. Er was een kleine godsdienstoefening. Een van de kerkvisitatoren hield, naar aanleiding van een Schriftgedeelte, een korte toespraak (kort voor die tijd, ik denk dat die toespraak ongeveer een half uur duurde), en er werd weer gezongen. De stem van ouderling Lou Heeres, de voorzanger van onze kerk, die uitermate vast was in zijn zang (hij had een prachtige tenor, achteraf beschouwd) klonk duidelijk boven alles uit.

En dan was het afgelopen. Als kind had ik dan de spanning, of er nog een dominee zou blijven logeren of niet. Ik had de vorige avond dat logies van ds. Schoemaker bijzonder gezellige gevonden. Soms bleef er wel iemand, soms niet. En dan was de kerkvisitatie voorbij.

Dat was kerkvisitatie vroeger. Dat wás iets. Die visitatie had toen zin in de kerkelijke samenleving. Er bleef meer achter dan de inhoud van de spuwbakjes, die mijn moeder zo gauw mogelijk, onder de pomp buiten, wegspoelde.

Bron:

J. Waterink, Kerkvisitatie van toen… In: Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, 21 juli 1962. De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde tussen [vierkante haakjes] enkele verduidelijkende opmerkingen toe.