Iets over mr. D.P.D. Fabius (1851-1931)

[Dammes Paulus Dirk Fabius (1851-1931) was sinds 1880 hoogleraar Staatsrecht, Rechtswijsbegeerte en Canoniek Recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waarvan hij meerdere malen rector-magnificus was.

Prof. mr. D.P.D. Fabius (1851-1931).

Ook vervulde hij politieke functies; zo was hij Staatsraad bij de Raad van State,  lid van de Amsterdamse Gemeenteraad (1891-1919) en van de Provinciale Staten van Noord-Holland (1897-1919) voor de (gereformeerde) Anti-Revolutionaire Partij (ARP, een van de drie partijen waaruit later het CDA ontstond). Later kwam hij binnen de ARP alleen te staan door een conflict over de Kieswet, waar hij tegen was. Nadat hij in 1921 weigerde ontslag te vragen als hoogleraar aan de VU werd hij eervol ontslagen. Hij werd onderscheiden met diverse ridderordes. Het nu volgende verhaal werd in 1963 geschreven – redactie GereformeerdeKerken.info.]

Prof. D.P.D. Fabius: dogmatisch belijnd en beginselvast. Maar ook conservatief en soms onnodig scherp.

door ds. A.B.W.M. Kok

Prof. mr. D.P.D. Fabius was een van de eerste professoren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Fabius was een principieel man, een man uit één stuk, die een afkeer had van alle halfheid, alle slapheid en geschipper. Hij was uit volle overtuiging met de Doleantie meegegaan en in hart en nieren gereformeerd. Als hij over de Nederlandse Hervormde Kerk schreef, sprak hij in de regel van het Hervormd Kerkgenootschap, of ook wel van het (anti) Hervormde Kerkgenootschap.

Hij was dogmatisch belijnd en beginselvast, maar ook conservatief en soms onnodig scherp in zijn bestrijding van degenen, die ’t met hem niet in alles eens waren. Meermalen heeft hij het met dr. A. Kuyper (1837-1920) aan de stok gehad. Het was een man, die op vormen gesteld was en in zijn optreden iets had dat de studenten op een afstand hield.

Dr. A. Kuyper (1837-1920).

Nu en dan werden de studenten bij de professoren te dineren gevraagd. Er waren studenten uit de ‘binnenlanden’ zonder veel manieren, en op die wijze werden ze wat bijgeschaafd. In mijn studententijd liepen de wildste geruchten rond over de flaters, die soms door minder beschaafde heren werden begaan. Wanneer Fabius eens kon zien in welke kleding sommigen bij officiële gelegenheden nu [in 1963 – red.] durven verschijnen en kon horen wat voor taaltje soms op de kansel gebruikt wordt, zouden de haren hem te berge rijzen.

Voortvaren tot de volmaaktheid.

Fabius is niet een schrijver geweest, die door het gewone volk gelezen werd, ook al heeft hij getracht door boeken als ‘Huiskamer en keuken’ [1897] voor de praktijk van het dagelijks leven iets te geven. Dezer dagen nam ik nog eens uit mijn boekenkast zijn boek ‘Voortvaren’ [1902], en werd getroffen door de hartstochtelijke wijze, waarop hij de gemeente opwekt niet bij de eerste beginselen te blijven staan, maar voort te varen tot de volmaaktheid.

Hij eindigt zijn  uiteenzetting met de woorden: ‘Alleen met het beginsel der leer van Christus gewapend, staat ons kroost machteloos tegen de geest der eeuw; helpt het de ondergang van volk en vaderland voltooien; brengt het verachting en smaad over het Woord der waarheid’.

Zijn slotwoorden luidden: ‘Onze zonen en dochteren moeten uit de granietrots van het Calvinisme zijn gehouwen. Het Calvinisme, waarin de rijkste verstandelijke klaarheid aan de reinste mystiek is verbonden. Dan sluiten wij in kalm vertrouwen eenmaal het oog. Dan laten wij hun een erfenis na, waarmee winst is te doen; waarmee zij staande kunnen blijven te midden van de ruwe storm en het bruisend golfgeklots.

Het boek waarover ds. Kok in 1963 dit verhaal schreef.

Niet blijven bij eerste beginselen.

Er staan opmerkingen in dit boek, die wij in 1963 ter harte kunnen nemen. Wij leven – schreef Fabius – in een tijd, waarin de christenen van verschillende belijdenis elkander zoeken en de verschilpunten tot de kleinst-mogelijke proporties worden teruggebracht. Wanneer bij de eerste beginselen wordt gebleven en niet dieper in de waarheid wordt doorgedrongen, blijft de eenheid bewaard. Voor het scherp belijnen is men zeer beducht. Dat baart slechts verdeeldheid. Laat op de voorgrond worden gesteld hetgeen verenigt. Wat verdeelt, blijve rusten (blz. 18).

Het inzicht in de heilige Schrift moet worden verdiept, de samenhang meer verstaan, de kennis verrijkt. De inhoud van de Bijbel moet voor het bewustzijn steeds groter worden (blz. 9).

Wij moeten ons niet in oppervlakkigheid verblijden over een uitwendige eenheid, die verkregen wordt door ongelijksoortige elementen, die een eigen beginsel hebben en dienovereenkomstig een eigen levensvorm begeren, in een hun vreemd keurslijf samen te persen.

‘Een samenvoeging van alle Protestantse gezindten in één kerkformatie ware moeilijk verenigbaar met het voorschrift om tot de volmaaktheid voort te varen. Van de ontwikkeling der waarheid dreigde dan gevaar voor de kunstmatige eenheid. Deze had veeleer belang bij een terugkeer tot en een standhouden bij de eerste beginselen, waarvoor de apostel met zo ontzettend oordeel waarschuwt’.

Geen leuterpraatjes.

Ook de predikanten moeten in hun preken tot de volmaaktheid voortvaren en niet bij de eerste beginselen blijven staan. Zij moeten mannen van brede ontwikkeling en degelijke studie zijn.

D.P.D. Fabius in zijn studeerkamer (foto: Vereenigde Fotobureaus Amsterdam).

Heel scherp is de opmerking (blz. 32): ‘Het gaat niet aan, dat een predikant de gemeente fopt door haar te lokken met de aankondiging, dat hij voor de zondag een predicatie klaar heeft, om haar [vervolgens], als zij in het net gevangen is, niet weer los te laten alvorens zij een uur of langer naar een leuterpraatje, nog wel over heilige dingen, geluisterd heeft of niet geluisterd’.

Hij klaagt er over dat er predikanten zijn, die zich bij het kiezen van de tekst beperkten tot een woord der profeten of een gedeelte der apostolische brieven en een groot stuk van de Bijbel steeds gesloten laten.

Hij is geen voorstander van aparte kinderdiensten, maar acht ’t toch niet genoeg om de kinderkerk af te keuren. Bij de prediking moet bedacht worden, dat zij voor volwassenen én kinderen heeft te dienen.

In Fabius’ dagen duurden de kerkdiensten dikwijls bijna twee uur. Hoe langer de dominee preekte des te hoger steeg de bewondering en des te dieper groef de voorganger. Wat wist die man veel uit de tekst te halen! Al ging de preek voor een deel buiten de tekst om – het gaf niet, als de dominee maar niet te vroeg eindigde en daardoor blijk gaf weinig studie gemaakt te hebben. Fabius was in dit opzicht vooruitstrevend en vond dat in een kerkdienst van vijf kwartier een predikant voldoende tijd had om een verantwoorde preek te leveren.

Fabius schreef onder veel meer een studie over de hervormde kerkregering.

Het schijnt toen (alleen tóen?) wel eens voorgekomen te zijn, dat een predikant een preek hield die men reeds enige jaren geleden gehoord had. Merkwaardig is hetgeen Fabius daarover opmerkt: In zo’n geval onderzoeke de hoorder in de eerste plaats hoeveel daarvan bij hem is blijven hangen en welke vrucht de prediking had. ‘Het is altoos nog beter meer dan eens hetzelfde goed bewerkte stuk aan te horen, dan twee zondagen achtereen wel verschillende, maar toch ongare gerechten te moeten nuttigen’ (blz. 15).

Fabius is een felle tegenstander van allerlei bijbaantjes, die de predikanten soms gaan vervullen ter aanvulling van hun traktement. Het traktement moet hen in staat stellen zich geheel aan hun ambt te wijden. Ook moeten zij zich niet tot allerlei bezigheden laten overhalen, die helemaal niet tot hun taak behoren. Hij merkt hierover op: ‘Soep koken is goed, en over het verloten van een sprei wordt verschillend gedacht. Toch kan moeilijk geloochend worden, dat noch het een noch het ander tot de werkkring van een dienaar des Woords behoort’.

Hij is ook slecht te spreken over de weinige ernst in de keuze van psalmverzen. In een klein kringetje draait men rond en telkens opnieuw worden de meest bekende en geliefde psalmverzen opgegeven. Hetgeen gezongen wordt staat dikwijls in heel weinig verband met de preek. Scherp merkt hij dan op, dat het voorspel van het orgel (hij zou dit helemaal willen laten vervallen) vaak alleen waarde heeft om het gebrek aan samenhang enigszins te verbergen.

Ook zag hij graag dat het zingen meer een deel van héél de dienst werd, terwijl we nu ‘de indruk krijgen van een maaltijd, waarbij eerst de aardappelen worden gegeten, en later alleen groente wordt voorgezet. Men krijgt zo ook wel aardappelen en groente, maar de verdeling is toch niet onverschillig’.

De vormen.

D.P.D. Fabius (Illustratie: Centraal Weekblad).

Het is te begrijpen dat iemand als Fabius, die op en top ‘heer’ was, zich meermalen gestoten heeft aan het gebrek aan goede vormen in eigen gereformeerde kring. Sommigen lijken wel – schreef hij – van oordeel, dat grof en ruw aanpakken een bewijs is van flink in het beginsel staan. Met al die lastige plichtplegingen kunnen zij zich niet ophouden. Maar de gereformeerde mag door zijn beginsel, dat alles omvat, de hele wereld opeist, ook voor de goede vormen niet onverschillig zijn en die niet aan de wereld overlaten.

De Heilige Schrift heeft ook een beschavende invloed. Er zijn mensen van heel eenvoudige stand, maar die, levend bij Gods Woord, in heel hun wijze van doen, iets beschaafds, iets bescheidens, iets ‘fijns’ hebben.

De vrouw.

Fabius schrijft dat de vrouw niet op één lijn moet gesteld worden met de man, omdat de vrouw anders is dan de man en in dit anders-zijn haar rijkdom, haar kracht, haar onmisbaarheid voor de man ligt. Maar de conclusie die hij daaruit trekt, dat de vrouw de toegang tot het maatschappelijke leven moet worden ontzegd, omdat dit uitsluitend tot de werkzaamheden van de man behoort, is niet juist gebleken en in onze kring is dr. H. Bavinck [1854-1921] een van de eersten geweest, die geen levensterrein voor de vrouw gesloten wilde laten.

Maar Fabius vindt nog dat wetenschappelijke arbeid minder bij haar wezen past en de vrouw veel dichter bij de kunst dan bij de wetenschap staat. Herhaaldelijk haalt hij met instemming aan hetgeen de theoloog Friedrich Bettex [1837-1915] over de vrouw en haar aanleg heeft geschreven. Volgens hem is botanie een van de vakken, dat meer dan enig ander past bij de vrouw, ‘die zelf een bloem is’.  Van vakken als chemie en mineralogie heeft zij geen verstand. Sociologie en staatseconomie zijn schadelijk voor haar. En dan komt de klap op de vuurpijl: totaal verderfelijk zijn voor haar… filosofie en politiek! Wel ontsiert gezonde hoofdarbeid de vrouw niet, maar de wetenschap in eigenlijke zin is haar terrein niet.

Ds. A.B.W.M. Kok (1888-1979), die dit verhaal in 1963 op papier zette.

Volgens Bettex begeert de wetenschappelijke man werkelijk niet altijd een wetenschappelijke vrouw. Zelfs hebben de geleerdste mannen meestal een diep-ingewortelde afkeer van geleerde vrouwen en geven de voorkeur aan een niet-wetenschappelijke, levenslustige, opgewekte ‘Backfisch’.

Wat de beschouwing van de vrouw betreft heeft niet Fabius’ standpunt, maar dat van Bavinck de overwinning behaald. In een interview sprak ons nieuwe vrouwelijke Kamerlid, mej. J.C. Rutgers [1908-1998]: ‘Er is de laatste jaren een kentering ten goede voor de vrouwelijke invloed in het maatschappelijk bestel. Het past niet meer in onze tijd een geschilpunt man/vrouw te maken’.

Bron:

A.B.W.M. Kok, Prof. mr. D.P.D. Fabius: ‘Voortvaren’. In: Centraal Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland, 11e jrg. nr. 39, 28 september 1963

De redactie van GereformeerdeKerken.info voegde de illustraties en tussen [vierkante haakjes] enige aanvullende gegevens  toe.

(Ds. A.B.W.M. Kok (1888-1979) was van 1916 tot 1920 gereformeerd predikant te Velsen; van 1920 tot 1924 te Wommels; van 1924 tot 1926 te Wommels en Cubaard; van 1927 tot 1947 te Zaamslag; van 1947 tot zijn emeritaat in 1956 te Zaltbommel en Gameren. Daarna verrichtte hij van 1956 tot 1964 nog hulpdiensten te Rossum.