Op zondag 21 augustus 1836 werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente in het Friese Oenkerk geïnstitueerd. Dat was tijdens het predikantschap van ds. Bokko Hermannus Habbema (1774-1851), die daar van 1810 tot zijn overlijden in 1851 de hervormde preekstoel bemande.
Hoe het begon.
Toen in de provincie Friesland in 1835 en in 1836 de Afscheiding van ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum in veel dorpen en steden navolging kreeg, ontstond ook in Oenkerk een conventikel, een godsdienstig gezelschap van verontruste hervormde gemeenteleden. Ze bezochten de hervormde kerk niet meer omdat ze in de prediking van ds. Habbema het ‘het onversneden Woord Gods’ niet herkenden. Bovendien hield de predikant zich volgens hen veel te nauwgezet aan het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk’, dat in 1816 door de overheid aan de kerk was opgelegd, in plaats van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 1618-1619. Voor hen bleef weinig anders over dan als geestverwanten samen te komen in particuliere woningen om daar te bidden, te zingen, preken te lezen en elkander te bevragen over het geloofsleven.
In december 1835 kwam bij de hervormde kerkenraad een brief binnen, ondertekend door timmerman Reinder Gerbens van Wieren uit Oenkerk. Daarin schreef hij, mede namens negentien anderen, dat ze hun lidmaatschap van de hervormde kerk opzegden, en verzochten de predikant in dat verband hun namen van de preekstoel af te lezen. Ds. Habbema en zijn kerkenraad vonden dit verzoekschrift niet duidelijk genoeg, want er stond geen plaats en datum in vermeld. Van Wieren kreeg de brief dan ook per kerende post terug. Nou vooruit dan, zullen ze gedacht hebben, nóg maar eens hetzelfde stuk naar de kerkenraad, maar dan met plaats en datum: Oenkerk, 22 december 1835. Hun verzoek werd toen slechts gedeeltelijk ingewilligd. De namen werden niet van de kansel afgelezen.
De Afgescheidenen sloten zich vooralsnog aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Leeuwarden, die op 8 december 1835 geïnstitueerd was. Maar dat verhinderde hen niet ook in Oenkerk, vaak in de timmermanswerkplaats van de al genoemde Reinder Gerbens van Wieren, hun samenkomsten te houden. Deze huisbijeenkomsten trokken veel belangstelling, niet alleen uit het dorp zelf, maar ook uit de wijde omgeving. Ds. H. de Cock van Ulrum en ds. S. van Velzen (1809-1896) van Drogeham gingen er wel eens voor, en zelfs ds. A.C. van Raalte (1811-1876) van Genemuiden en Mastenbroek kwam er zo nu en dan preken.
Bijeenkomsten verstoord.
Hoewel de grondwet ‘volledige godsdienstvrijheid’ beval, had de overheid desondanks een oude Napoleontische wet van stal gehaald waarin het samenkomen van meer dan twintig personen in een (godsdienstige) samenkomst – zonder toestemming van de overheid – verboden werd.
Verscheidene keren werden op grond daarvan ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ van Afgescheidenen in Oenkerk verstoord. Op zondag 24 januari 1836 bijvoorbeeld waren bij koemelker Hendrik Gerks Sikma aan huis zo’n honderd toehoorders komen opdagen, en later op die dag nóg twee keer. ’s Morgens was de in Roodkerk woonachtige arbeider Johannes Lipkes Fokkens voorgegaan als oefenaar. ’s Avonds was Van Wieren de voorganger. Symen Gosses Algra was in de avonddienst ouderling en Jakob Gerks Sikma diaken. Lubbert Gerbens van Wieren fungeerde toen als voorzanger. De eerste zondagse godsdienstoefeningen van Afgescheidenen in Oenkerk. Maar aan de leiders van deze diensten werden boetes opgelegd.
En op Paaszondag 3 april 1836 was een bijeenkomst in de timmerschuur van Van Wieren van ongeveer veertig dorstigen naar het Woord op bevel van de politie uiteengegaan. Maar ’s middags kwam men opnieuw bijeen, nu bij Jacob Aukes Sikma aan het Molenend. Daar waren wel vijftig kerkgangers aanwezig. De dag daarop waren er twee bijeenkomsten in de timmerschuurschuur van Van Wieren.
De gouverneur van de provincie Friesland – jhr. J.A. van Zuylen van Nijevelt – was enigszins verstoord door het zijns inziens toegeeflijke optreden van de grietman (de burgemeester) van de gemeente Tietjerksteradeel – ook een jonkheer, namelijk Hobbe Baerdt van Sminia. De burgervader was in zijn ogen ‘te slap’, nu ook nog bleek dat de processen-verbaal van de diensten op de Paasdagen niet klopten en de ‘daders’ door het gerecht waren vrijgesproken.
De grietman was er echter van overtuigd dat hij – als hij in hoogst eigen persoon de bijeenkomsten ter plaatse zou gaan verbieden – hij met een paar agentjes niks kon beginnen tegen de talloze bezoekers van de samenkomsten. In verscheidene gevallen was de aanwezigen ook wel bevolen uiteen te gaan – hoewel er toen minder dan twintig bezoekers waren! – maar ze hadden dat geweigerd. En als ze wél uiteengingen, begonnen ze kort daarop toch weer ergens anders opnieuw? Zo kon toch niet meer van ‘de sterke arm’ gesproken worden? En trouwens, zo verdedigde hij zich, hij had toch telkens gerapporteerd welke bijeenkomsten waar gehouden waren?
De Afgescheiden Gemeente van Oenkerk geïnstitueerd.
Het stevigste treffen vond plaats op de dag van de kerkinstituering. Grietman Van Sminia was in opdracht van de Officier van Justitie te Leeuwarden op zondag 21 augustus 1836 dan toch maar in hoogst eigen persoon naar Oenkerk gereden. Daar waren in de timmerschuur van Van Wieren meer dan tweehonderd toehoorders aanwezig, die aandachtig luisterden naar de inmiddels afgezette Afgescheiden predikant ds. S. van Velzen van Drogeham, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land. Hij preekte na binnenkomst van de burgervader gewoon door en zweeg pas toen stilte gevorderd werd.
De grietman eiste dat Reinder Van Wieren de mensen uit zijn timmerschuur zou laten vertrekken. Deze weigerde dat. ‘De Kerk is van Christus’, antwoordde hij. En toen hij de aanwezigen vroeg of zij er ook zo over dachten, werd van alle kanten instemmend geantwoord. Volgens de grietman werd hij zelfs ‘van alle kanten toegeschreeuwd’.
Hoe dan ook, Van Sminia kon niets anders doen dan vertrekken, weliswaar na eerst gedreigd te hebben met de gevolgen. De gemeente zong toen uit volle borst psalm 74 vers 4. Daarmee moest Van Sminia het doen.
In diezelfde schuur werd de gemeente van Oenkerk op diezelfde dag tijdens diezelfde dienst, op 21 augustus 1836 geïnstitueerd door ds. S. van Velzen, door de ambtsdragers te bevestigen. Als ouderling fungeerde tijdens de institueringsdienst behalve timmerman Van Wieren ook Johannes Lipkes Fokkens, die anders vaak als oefenaar in de bijeenkomsten voorging. Diaken was Jacob Germs Sikma. Omdat er in het begin te weinig Afgescheiden predikanten waren om het snel uitdijende aantal gemeenten te bedienen, was ds. Van Velzen tot 1839 – toen hij naar Amsterdam vertrok – predikant van alle Afgescheiden Gemeenten in de provincie Friesland.
Een belangrijke reden voor de kerkinstituering was ongetwijfeld het feit dat de zondagse voettocht van Oenkerk naar Leeuwarden v.v. bezwaarlijk was. De kerkdiensten van de jonge gemeente werden ook verder vaak gehouden in de schuur van Van Wieren, maar geregeld ook elders, meestal met (veel) meer dan twintig personen.
Inkwartieringen.
De leiders een proces aan de broek doen was naar de overtuiging van de grietman onvoldoende. Die ‘dwepers’ trokken zich immers nergens wat van aan en hielden hun ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’ gewoon ergens anders als het elders verboden werd. Vandaar dat hij bij de gouverneur twintig dragonders aanvroeg, om in de woningen van de vijf bekendste Afgescheiden gezinnen in te kwartieren. Inkwartiering achtte men toen een geschikt ‘huismiddeltje’ om de oproerkraaiers onder de duim te houden. De Afgescheidenen waren noch rijken noch edelen, behoorden zelfs tot de minst in aanzien staande inwoners. Zoals bijvoorbeeld dat gezin met vijf kinderen dat slechts over één kamertje beschikte en dat desondanks acht soldaten onderdak moest geven. Daar kwam bij dat de vrouw ziek en bedlegerig was.
Van Wieren – die zelf ook soldaten in huis had – beklaagde zich over de maatregelen bij de gouverneur in Leeuwarden. Deze dacht Van Wieren te kunnen chanteren: als jij ophoudt met die ‘ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten’, hef ik de inkwartiering in Oenkerk ogenblikkelijk op. Van Wieren was een man uit één stuk die stond voor zijn overtuiging, en weigerde daarmee in te stemmen.
Ook daarmee wist de gouverneur wel raad. De grietman had hem namelijk voorgesteld om doorlopend een klein groepje soldaten bij Van Wieren in huis te plaatsen. Daardoor zouden die bijeenkomsten in zijn timmerwerkplaats in ieder geval wel ophouden! De gouverneur vond dat een uitstekend idee en stelde dit voor aan de Minister van Justitie, die ook over de ‘Eeredienst’ ging, mr. F.C. van Maanen. Talloos zijn de rapporten over de vervolging van Afgescheidenen die met zijn naam getekend zijn.
Van Maanen adviseerde koning Willem I om het plan van de grietman uit te voeren teneinde ‘de dorpeling Van Wieren’ tot andere gedachten te brengen en dat middel ook op ruimere schaal toe te passen. De Minister van Binnenlandse Zaken was echter tegen het plan, omdat dat op grond van de Inkwartieringswet niet mocht worden gedaan. Minister Van Maanen was het er uiteraard geheel mee oneens en de Koning overwoog en beschikte: het plan mocht ten uitvoer gelegd worden. Weliswaar was de kroonprins het er niet mee eens – hij was opperbevelhebber van het leger te velde, omdat de Belgen probeerden ‘onder het Nederlandse juk vandaan’ te komen – maar van hem trok men zich niets aan.
De inkwartieringen werden sindsdien op vele plaatsen in ons land toegepast om de Afgescheidenen, die ‘dwepers’, dwars te zitten. ‘Onnoemlijk veel is door de Afgescheidenen hierdoor geleden. Vooral de meisjes hadden het te ontgelden en meermalen werden bovendien de wettelijk voorgeschreven inkwartieringsgelden – [de vergoeding voor de kosten die de Afgescheidenen hadden gemaakt om de soldaten te voeden en te kleden] – niet uitgekeerd. Zo werden in het Friese Oosterwolde eenendertig soldaten bij één Afgescheiden gezin ingekwartierd…! Zelfs bij alleenwonende Afgescheiden vrouwen werden soldaten geplaatst.
‘De beam fan fortriet’.
Mevrouw I. Stulp-Jeltema vertelde in 1975 het verhaal van ‘de beam fan fortriet‘ (de boom van verdriet). Aan de Ekkelreed te Molenend bij Oenkerk stond in de dagen van de Afscheiding een eik van wel een paar honderd jaar oud. Toen heel veel later op een keer de bliksem ingeslagen was heeft men de boom omgezaagd. “Als die grote boom eens had kunnen praten, dan zou er een lange historie tevoorschijn komen. Bij de Ekkelreed werd op de boerderij aan de tegenwoordige Jelte Binnesweg 1 werd Ieke Sikma geboren, mijn grootmoeder. Zij was een dochter van de al eerder genoemde koemelker en diaken Hendrik Gerks Sikma, in wiens woning wel geheime ‘ongeoorloofde Afgescheiden godsdienstoefeningen’ gehouden werden. Als er dan soldaten aankwamen, rende iedereen een kant uit en vluchtte men door de weilanden weg. En als het gevaar geweken was kwamen ze weer bij elkaar onder deze oude boom. Daar werd dan nog gebeden. Veel mensen weten nog van horen zeggen over de rijke historie die zich bij deze boom heeft afgespeeld. ‘Er ligt veel verdriet bij deze boom’, zei men dan”.
Een veiling bij Van Wieren.
Van Wieren mocht de boetes dan wel niet kunnen (en willen) betalen, maar ook daarvoor was een oplossing. Zijn huisraad werd uit de woning op straat gesleept en bij opbod verkocht. Men deed dat op zondag, omdat men wel wist dat de Afgescheidenen dan niet konden doen wat ze anders vaak wél deden: de veiling frustreren door samen af te spreken dat minimale prijzen geboden zouden worden, zodat het slachtoffer zo zijn spullen weer terugkreeg. Dat ging bij Van Wieren echter niet op: het was zondag.
Zelfs moest de zwangere echtgenote van Van Wieren – Trijntje Hanzes Kroodsma – haar rok uittrekken omdat deze een bepaalde waarde vertegenwoordigde en verkocht moest worden. Ook de babykleertjes voor de aanstaande kleine spruit moesten er aan geloven. De rok van vrouw Van Wieren werd echter door een hervormd gemeentelid (weliswaar ‘liberaal’) gekocht en deze gaf de rok weer aan de eigenaresse terug. Toen men de opbrengst van de schamele bezittingen van timmerman Van Wieren optelde bleek dat deze te gering was om de boeteschulden te kunnen voldoen. Daarom werd Van Wieren als toegift opgesloten in het Huis van Bewaring aan de Tweebaksmarkt, dat toen het ‘Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering’ heette.
Van Wieren geëmigreerd.
Timmerman Van Wieren verhuisde later naar Rinsumageest en woonde ook enige tijd in Janum. Maar op 3 juni 1858 emigreerde hij naar Amerika, waar hij echter ongeveer twee weken na aankomst overleed.
Bronnen onder meer:
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel III. Leeuwarden, g.j.
F.L. Bos (red.), Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, deel III, Kampen, 1942
N. Dijkstra-Elgersma (e.a.), De kerk in ’t midden. De Gereformeerde Kerk van Oenkerk 150 jaar onderweg. Oenkerk/Leeuwarden, 1986
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland, deel II. Groningen, 1981
© 2020. GereformeerdeKerken.info