De Gereformeerde Kerk te Garrelsweer (1)

Op 25 oktober 1835 werd in het Groningse dorp Garrelsweer, nabij Appingedam , de Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd door de eerste Afgescheiden predikant van ons land, ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum, na zijn afzetting als hervormd predikant sinds 9 mei 1835 woonachtig in Smilde.

Kaart: Google.

Jan Jans Nienhuis (1800-1877), van beroep olieslager en eigenaar van een oliemolen, was in 1827 diaken geworden in de hervormde gemeente van Garrelsweer, waar ds. J.W. Beckering Ehl sinds 1823 predikant was. Nienhuis was niet enthousiast over de predikant en diens prediking, want al een jaar na zijn benoeming tot diaken hield hij de viering van het avondmaal zo nu en dan voor gezien. De kerkenraad vermaande hem daarover, maar toch werd hij opnieuw kandidaat gesteld voor het diakenambt – hij was tot 1831 bovendien administrerend kerkvoogd – en aanvaardde dat.

Nienhuis houdt zich afzijdig.

Maar in april 1835 had hij zich volgens de kerkenraadsnotulen ‘aan alles onttrokken’. Hij kwam niet meer in de kerk en nam helemaal geen deel meer aan het Avondmaal. Aangenomen werd dat de oorzaak daarvan was ‘de zonderlinge gisting in het godsdienstige en de als gevolg daarvan even zonderlinge verdeeldheid in het kerkelijke, elders reeds lang zich sterk vertonende, en zich sedert enige tijd ook tot deze plaats uitgebreid hebbende’, waarmee de Afscheiding van 1834 bedoeld werd. Geen wonder dat ds. Beckering Ehl en de twee ouderlingen hem bezochten en hem vroegen hoe het nu precies zat. Nienhuis gaf te kennen dat hij ‘geen nut meer had van het kerkgaan en van de leer die er verkondigd werd’. Hij legde zijn kerkvoogdschap kort daarop neer.

De oude hervormde kerk met pastorie, die in 1912 werd gesloopt voor nieuwbouw.

De gemeente geïnstitueerd (1835).

Toen ds. De Cock in september 1835 op weg was van Smilde naar Appingedam, en daarbij langs Garrelsweer kwam, had Nienhuis contact met de predikant kunnen krijgen. Deze beloofde op korte termijn naar Garrelsweer te komen om daar een gemeente te stichten. Toen hij een maand later, op zaterdag 24 oktober 1835, in Wirdum een Afgescheiden Gemeente geïnstitueerd had, kwam hij op de terugreis naar het molenhuis van Nienhuis in Garrelsweer om op zondag enkele kinderen te dopen, onder wie het zoontje van Nienhuis.

Dat gebeurde in het molenhuis – bij de overigens al verdwenen molen – waar meer dan twintig personen aanwezig waren, maar niet allemaal in de woonkamer. Op zolder zat de rest van de toehoorders, die door een gat in de vloer de gebeurtenissen in de woonkamer konden meemaken. Het gat kon makkelijk afgesloten worden met enkele planken. Hoe dan ook, na de doopdienst bleek dat tweeëntwintig personen te kennen gaven zich te willen afscheiden van de hervormde kerk. Behalve Jan Jans Nienhuis en zijn echtgenote Hillechien P. Mulder, waren ook Jurrien R. Bos, zijn vrouw Anje G. van Dijk en Willem Jans Nienhuis (broer van Jan) en zijn eega Hilje P. Ockema zover dat ze zich aan de hervormde kerk onttrokken. Op 30 december 1835 meldden ze dat in een schrijven aan de hervormde kerkenraad:

Ds. H. de Cock (1801-1842) institueerde de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Garrelsweer.

“Wij ondergeteekenden, leden van het thans bestaande Synodale Hervormde kerkbestuur, verklaren door dezen openlijk voor dat bestuur, dat wij ons afscheiden van dat kerkbestuur, omdat zij in alles verlaten heeft, de leer onzer vaderen, in onze Formulieren van Eenigheid vervat; en die wij houden in alles op Gods Woord gegrond te zijn. Derhalve verzoeken wij van de alhier gevestigde gemeente, als behoorende tot het bovengenoemde bestuur, dat dit voor het publiek der gemeente mag worden bekend gemaakt, en onze namen van UEW’s register afgeschrapt; alsook dat men ons onze Attestatien wil overhandigen. Tevens verklaren wij, ondergetekeenden, dat wij ons aansluiten bij de thans Afgescheiden Gemeenten, om met hen de God onzer vaderen openlijk te dienen, naar Zijn onfeilbaar Woord; gedachtig zijnde dat de Heer ons in Zijn Woord beveelt om van dat Woord niet af, en ook niet toe te doen, volgens Deut. 4 : 2 en Openb. 22 : 19”.

De kerkenraad gaf overigens geen gehoor aan het verzoek hun namen in het lidmatenboek door te halen.

Ds. De Cock had tijdens de doopdienst van 25 oktober 1835 de inmiddels verkozen ouderlingen en diakenen in hun ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Garrelsweer een feit was. De ouderlingen waren de 35-jarige olieslager Jan Jans Nienhuis uit Garrelsweer en de 27-jarige koopman Lambertus Geerts Keur uit Loppersum. Als diakenen werden bevestigd de 45-jarige landbouwers Jurrien Reinders Bos uit Garrelsweer en de 48-jarige Jacob Nienhuis, die woonde aan de weg tussen Loppersum en Eenum.

De al verdwenen oliemolen van Jan Jans Nienhuis.

Voor de rechter.

Ook de woning van diaken J.R. Bos was in de zomer van 1836 het toneel van een Afgescheiden godsdienstoefening. Ds. De Cock ging in de dienst voor. De burgemeester van Loppersum (Jacobus Pieters Tichelaar) had ervan gehoord en wilde hoogstpersoonlijk poolshoogte nemen, om te zien hoeveel mensen er aanwezig waren. Hij ontdekte bij binnenkomst ‘eene groote menigte’ en gaf het bevel onmiddellijk uiteen te gaan, want deze godsdienstoefening, waarvoor niet de vereiste toestemming was gevraagd, was volgens hem ‘ongeoorloofd’.

Nadat ds. De Cock de aanwezigen gevraagd had zich even te verspreiden over de boerenerf van Bos, legde de predikant aan de burgemeester uit waarom zij uit de hervormde kerk getreden waren door te wijzen op het verval van die kerk, en dat ze een rechtzinnige prediking wensten. De burgemeester was eerst kortaf geweest, maar toen ds. De Cock de zaak had toegelicht werd hij rustiger en verklaarde later ‘nooit een zwaardere dag’ gehad te hebben. Hij gaf zelf ook de voorkeur aan een orthodoxe prediking. Er kwam geen rechtszaak van.

Toch liet hij het er de volgende keer niet bij zitten. Toen ds. De Cock op 25 september 1836 in het molenhuis van Nienhuis ‘voor een grote menigte’ voorging, besloot veldwachter R.J. Smith op onderzoek uit te gaan, mogelijk op bevel van de burgervader. De deur zat echter op slot. Smith, niet voor één gat te vangen, klom op een verhoginkje, gluurde door het bovenraampje en constateerde de aanwezigheid van vele dorstigen naar het Woord. De burgemeester liet Nienhuis bij zich komen, die openlijk vertelde wat er zich in zijn woning had afgespeeld. De burgemeester bepaalde dat het geval voor de rechter moest komen.

Het molenhuis waar de eerste jaren kerkdiensten gehouden werden.

De rechtszaak ontrolde zich op 4 november 1836 in Appingedam, waar J.J. Nienhuis en J.R. Bos acte de présence gaven – zij hadden immers hun woningen ter beschikking gesteld voor de ’ongeoorloofde godsdienstoefeningen’. Twee getuigen waren door de rechtbank opgeroepen, maar zij konden niet met zekerheid zeggen dat in de kamer meer dan twintig personen aanwezig geweest waren (vermoedelijk was ook de zolder bezet met luisteraars), zodat Nienhuis en Bos werden vrijgesproken. Maar uiteindelijk werden ze door de Rechtbank te Groningen wél veroordeeld: Nienhuis kreeg een boete van in totaal fl. 64. Dat was overigens wel de laatste keer dat in Garrelsweer gerechtelijke stappen tegen de Afgescheidenen werden ondernomen.

Opzicht en tucht.

De Afgescheiden kerkdiensten werden de eerste jaren meestal gehouden in het molenhuis van Nienhuis. Ondertussen had de kerkenraad natuurlijk te maken met haar taak om opzicht te oefenen over leer en leven van de gemeenteleden. In 1837 en 1838 hadden  de broeders het aan de stok met Jan Klasen van Kalker te Loppersum. Deze ’verleidende geest’ had geprobeerd de kinderen van Nienhuis van het kerkgaan af te brengen – wat pa onmiddellijk repareerde – en bovendien werd hij ervan beschuldigd diensten van ‘valse leeraars’ te Loppersum bij te wonen, dat zullen vermoedelijk hervormde predikanten zijn geweest. Ds. De Cock was op 22 maart 1838 op de classis aanwezig om de zaak te beoordelen. Het werd hun makkelijk gemaakt: Van Kalker wilde zelf graag ‘afgesneden’ worden van het kerkverband, waaraan ogenblikkelijk voldaan werd.

De kerkenraadsleden hielden elkaar trouwens niet de hand boven het hoofd. Dat bleek toen ook ouderling Nienhuis te maken kreeg met zijn collega’s, die hem ervan beschuldigden ‘door onbedachtzaamheid een zonde van vuil gewin’ te hebben bedreven. Er werd al veel over geroddeld in het dorp. De classis oordeelde uiteindelijk dat Nienhuis gedurende twee weken zijn ambt van ouderling niet mocht uitoefenen. Ondanks dit kloekmoedig ingrijpen moesten ondanks deze gebeurtenissen de kerkvisitatoren in 1841 constateren dat de kerkenraad te weinig aan huisbezoek deed. Maar ja, ‘hun zoo lastig werelds beroep’ maakte het hun haast onmogelijk daarvoor voldoende tijd ter beschikking te stellen. Maar eh, zeiden ze, diaken Bos leest de bijbel niet bij het eten. Dat was natuurlijk ook verkeerd.

Een eigen kerk (1842).

Een zeer onduidelijke foto van de kerk sinds 1863 (zie pijl).  Op de achtergrond de school. Foto: ‘Overzicht van de geschiedenis der GK te Garrelsweer’).

Het molenhuis van Nienhuis was zoals gezegd de eerste jaren het onderkomen voor het houden van kerkdiensten. In maart 1841 overlegde de kerkenraad voor het eerst over de vraag of er misschien ook een heuse kerk gebouwd moest worden. De kerkenraad van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van de dorpjes Wittewierum / Ten Post stelde voor dat een beetje centraal te doen, namelijk in Ten Post. Daar wilde de gemeentevergadering van Garrelsweer echter niet aan. In februari 1842 werd uiteindelijk besloten inderdaad een kerk te gaan bouwen. Daarvoor moest echter overheidserkenning van de Christelijke Afgescheidene Gemeente gevraagd worden. Als Koning Willem I nog aan de regering zou zijn geweest hadden ze het kunnen vergeten, maar diens zoon, koning Willem II hield er minder straffe denkbeelden op na over de Afgescheidenen, en verleende op 19 oktober 1842 koninklijke erkenning.

Toen kon de bouw beginnen zou je zeggen. Maar de bouw was allang bezig. Jan Nienhuis had al eerder voor de kerkbouw een stuk land aangeboden te Loppersum-Bovendijks. Timmerman Heertje Tjaard Hoeksema (ouderling in Appingedam) was meteen al aan de slag gegaan, samen met gemeentelid-timmerman Egge Geert Hagelvlag. De bouw verliep voorspoedig.

Ds. K.J. Timmerman (1816-1870) van Baflo en Warffum (van hem is geen foto bekend) was degene die bij de ingebruikneming van de kerk de leiding had en op 16 oktober 1842 de dienst leidde. De preek ging over Maleachi 3 vers 10 (“Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen“). Een en ander was “geschied tot blijdschap van des Heeren volk en is met gebeden en dankzeggingen en psalmen en lofzangen geëindigd”, schreef de scriba na afloop. Het nieuwe kerkje was een rechthoekig gebouw zonder gewelf. “Onder de zoldervloer lagen zware grenen balken. Boven de kerkdeur was een luik aangebracht waardoor men op zolder kwam. Dat was een voorwaarde van weldoener Nienhuis, die er zijn graan wilde drogen.

Een armhuis.

Tegelijk met de bouw van de kerk had men bij het bedehuis ook een diaconiehuis met drie kamers gebouwd. Daar konden minvermogenden, die daarvoor in aanmerking kwamen, tegen een zacht prijsje onderdak huren. Maar je moest wel je plaats weten. Zo had een bewoonster van een van de kamers in maart 1845, zonder toestemming van de diakenen, ‘eene swangere meid’ in huis genomen. Het moest niet gekker worden! Ze moest dan ook meteen vertrekken. Een andere bewoonster gaf in november 1846 kennelijk teveel (diaconie?) geld uit – voor zover al aanwezig – omdat ze geregeld naar markten een boeldagen afreisde. Ze moest zich bekeren van ‘haar ongeregelde wandel’. Tenslotte werden in april 1851 een moeder en haar dochter – in een van de kamers samen woonachtig – van de gemeente afgesneden omdat dochter Jantje – met goedvinden van haar moeder – in april 1851 in ontucht leefde.

Kerkvisitatoren geweigerd.

Ds. G.B. Mos (1811-1870).

In juli 1843 nam de kerkenraad van Garrelsweer een bijzonder besluit: hij weigerde de twee kerkvisitatoren te ontvangen, ds. G.B. Mos (1811-1870) van Schildwolde en ouderling P.W. Wiertsema van Bierum. Gevraagd naar de redenen antwoordden de broeders dat Wiertsema een dominee uit een ander kerkgenootschap had laten voorgaan en dat ds. Mos er als preses van de classis niet tegen opgetreden was. Wiertsema had namelijk luitenant (later dominee) W.W. Smitt (1804-1846) in Bierum laten voorgaan, terwijl deze een belangrijke positie innam in de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis.

Ds. W.W. Smitt (1804-1846).

De Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis (een klein kerkverband) wilde bijvoorbeeld geen overheidserkenning aanvragen (waartegen de Afgescheidenen veelal geen bezwaar hadden) en wilde ook geen andere kerkorde aannemen dan de aloude Dordtse Kerkorde, terwijl de Afgescheidenen meestal geen bezwaar hadden tegen bijvoorbeeld de Utrechtse Kerkorde, die was opgesteld door ds. H.P. Scholte (1805-1868) van Utrecht, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.  Zo ontstond in en na 1838 een landelijke kerkscheuring, waardoor de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis ontstond.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868).

Hoe dan ook, de kerkvisitatoren werden niet ontvangen. Er werd op de classis later nog over gesproken, maar men kwam er niet uit. In tegendeel, want op de classis waren brieven binnengekomen van vier leden van Afgescheiden Gemeenten (onder wie Wiertsema), die zich van de Christelijke Afgescheidene Kerk afsplitsten en zich aansloten bij de Gereformeerde Kerk onder ‘t Kruis. De kerkenraad van Garrelsweer beschouwde de Kerk onder ’t Kruis als een kerk van scheurmakers en moest er niets van hebben.

Erkenning aangevraagd en verkregen (1842).

In 1842 vroeg de kerkenraad van Garrelsweer zonder noemenswaardige tegenstand van de gemeenteleden overheidserkenning aan en verkreeg die kort daarop, nodig voor de ingebruikneming van de gebouwde kerk.

De eerste predikant: ds. A.F. Kok (1844 tot 1848).

Verscheidene vergeefse beroepen waren nodig alvorens de kerkenraad de nieuwe predikant kon verwelkomen in de persoon van ds. F.A. Kok (1803-1860) van het Friese Wanswerd. Wel moest in verband met de stemverhoudingen tijdens de gemeentevergadering door middel van het lot beslist worden wie het beroep zou krijgen. Mogelijk dat ds. Kok daarom eerst bedankte. Op 15 juni 1844 kreeg hij echter een tweede beroep, dat hij aannam. Tegelijk werd besloten ook een pastorie te bouwen, opnieuw op een stuk grond dat door J.J. Nienhuis gratis beschikbaar was gesteld.

Van ds. F.A. Kok (1803-1860) is geen foto, maar wel zijn handtekening bekend.

Ds. Kok deed op 10 november 1844 intrede en bleef ongeveer vier jaar aan de kerk van Garrelsweer verbonden. Over hem werd geschreven: “Ds. Kok was een man van grote ernst en sterk plichtsgevoel. Daarbij iemand met neiging tot zwaarmoedigheid, die het voor zichzelf gewoonlijk niet gemakkelijk had. (…) Door zijn ernst, streng oordeel en geringe gedachte over zichzelf, werd hij telkens bestreden met de gedachte: ‘Och, uw werk is niets waard!’ Maar de predikant had zijns ondanks een vruchtbare ambtsperiode in Garrelsweer.

Streng werd toegezien op leer en leven van de gemeenteleden. Kennelijk waren er nogal veel overtredingen van de zondagsheiliging, want deze zonde werd door de kerkenraad vaak bestraft. Sommigen verkochten op zondag goederen uit hun winkel (hoewel het in die tijd gewoon was dat winkels op zondag open waren, was dat in gereformeerde kring not done). Ook moesten vijf gemeenteleden bij de kerkenraad op het matje komen omdat zij in de hervormde (‘liberale’) kerk in Bedum hadden gekerkt. Ook was verzuim van de avondmaalsviering nogal eens aan de orde. De kerkenraad onderzocht dat wegblijven; daaruit bleek dat sommigen niet hadden kunnen komen vanwege lichamelijk gebrek, maar anderen door een ‘scrupele consciëntie’; daarmee zal bedoeld zijn dat zij het niet zo nauw namen.

Maar de kerkenraadsleden moesten ook om zichzelf denken: vaak werden de wekelijks gehouden kerkenraadsvergaderingen slecht bezocht. En ook de dominee zelf kwam onder vuur toen enkele gemeenteleden, daarin gesteund door een kerkenraadslid, vonden dat de prediking van ds. Kok ‘niet geestelijk genoeg’ was. Daar was de predikant het volstrekt mee oneens.

Ds. S.B. Sevensma (1831-1900) stond van 1866 tot 1884 in Garrelsweer. Over hem later meer.

Kennelijk was de meester van de openbare school het ook volstrekt oneens met de ‘fijne’ dominee, want hij wilde de predikant niet in de school toelaten voor het geven van  godsdienstonderwijs (‘catechisatie’). Dus ging ds. Kok naar de burgemeester, die beloofde daar verandering in te zullen brengen. Maar dat gebeurde niet. De stichting van een christelijke school in Garrelsweer vond echter pas in 1872 plaats, tijdens het predikantschap van ds. S.B. Sevensma (1831-1900), waarover later meer.

Een toelage aan het Rijk gevraagd…

De financiële positie van de gemeente van Garrelsweer was vaak niet rooskleurig. Dat bracht de kerkenraad in 1842 op het idee de koning om een jaarlijkse toelage te vragen ten behoeve van het traktement van ds. Kok, dat fl. 400 bedroeg. Behalve dat vroeg de kerkenraad ook een bijdrage voor kerk en pastorie; die hadden in totaal fl. 5.000 gekost. Gelukkig was het antwoord negatief. Het koninklijk schrijven verwees fijntjes naar de voorwaarden van overheidserkenning die men in 1842 had verkregen: men had toen moeten beloven dat de Afgescheiden Gemeente van Garrelsweer geen aanspraak zou maken op ’s Rijks kas.

De financiën van kerk en gemeenteleden (en van anderen) werden er niet beter op toen in 1845 en daarna de aardappelziekte heerste. Dit deed verscheidene gemeenteleden in 1847 besluiten de grote stap te maken door te emigreren naar Amerika. Ze hadden gehoord dat ds. Scholte dat jaar ook naar de overzijde van de Grote Plas vertrok. Maar ds. Kok klaagde natuurlijk over deze teruggang in het ledental (en daarmee vermindering van kerkelijke inkomsten); hij stelde voor maandelijks in de kerk bijeen te komen voor het houden van een bidstond ‘dewijl de gemeente schijnt verstrooid te worden door het vertrek naar Noord-Amerika, opdat God Zich over Zijn gemeente mag ontfermen’.

Ds. Kok nam op 2 april 1848 afscheid van Garrelsweer en vertrok naar de kerk van Schoonhoven.

Naar deel 2 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info