De Gereformeerde Kerk te Garrelsweer (2)

Ds. A.B. Groen (van 1848 tot 1854).

( < Naar deel 1 ) – Uit een drietal werd ds. A.B. Groen (1796-1854) van Onstwedde gekozen. Deze nam het beroep aan. De kerkenraad besloot voor zijn komst bij de pastorie een schuur te bouwen om een koe en een zwijn te stallen, die tot het traktement van de nieuwe dominee behoorden!

Er is geen foto van ds. A.B. Groen bekend, wel zijn handschrift (ill.: ‘De Grifformearde Tsjerke fan Skearnegoutum c.a.’).

Op 18 september 1848 deed ds. Groen intrede. Hij had wel een zekere naam, want in 1834 had hij ds. H. de Cock (1801-1842) van Ulrum nog geholpen met het schrijven van de ‘Acte van Afscheiding’, waarmee de Afscheiding van 1834 een aanvang nam. Ook gaf hij (nog als oefenaar) in 1836 leiding aan een ‘ongeoorloofde godsdienstige samenkomst’ in Visvliet, wat hem een boete opleverde. Tijdens zijn oefenaarschap werd hij door ds. De Cock tot predikant opgeleid. Scharnegoutum was zijn eerste gemeente geweest.

Hoe dan ook, zijn predikantschap in Garrelsweer was een rustige tijd, tot bijna aan het eind van zijn ambtsperiode, want toen ontstonden problemen met een diaken, die in Groningen de kermis bezocht had! En of dat ter gelegenheid van het bezoek van de koning was of niet, de kermis behoorde je als gereformeerde (diaken!) niet te frequenteren. Gelukkig zag hij in dat zijn onberaden stap een verkeerde was en beleed schuld. Zand er over.

Een andere diaken vond het op een gegeven moment niet meer nodig in de diakenbank plaats te nemen. Hij posteerde zich op een bankje achterin de kerk, wat als ‘trouweloze verlating van zijn dienst’ beschouwd werd. Maar deze diaken was uit harder hout gesneden dan de kermisbezoeker, want hij gaf niet toe. Pas toen de kerkvisitatoren erbij betrokken werden kon de vrede worden hersteld. De problemen in de kerkenraad waren voor de predikant soms meer dan hij kon verdragen. Hoe dan ook, op 2 april 1854 overleed de predikant in het harnas.

Ds. H.A. Nieboer (van 1855 tot 1865).

Ds. H.A. Nieboer (1827-1870).

Op 29 april 1855 deed ds. H.A. Nieboer (1827-1870) intrede in Garrelsweer; het was zijn eerste gemeente. De verhoudingen tussen predikant, kerkenraad en gemeente waren goed. Dat bleek ook toen  hij een beroep uit een andere gemeente kreeg: men vroeg hem vooral te blijven. Kortom: de rust was in de gemeente weergekeerd en ze breidde zich gestaag uit.

De kerk vergroot (1863).

Dat hield ook in dat het kerkgebouw te klein werd. In 1863 werd daarom door de gemeentevergadering besloten het bestaande kerkgebouw uit te breiden. Het toenmalige zaalkerkje werd vergroot door twee zijvleugels, zodat het een kruiskerk werd. De houten zolder werd er uit gebroken en daarvoor in de plaats werd een gewelf aangelegd.

De kerk zoals die in 1863 verbouwd werd. Ernaast het huis van de hoofdmeester.

Overigens was er wel een orgelzolder – al was er nog geen orgel; deze werd gebruikt voor het opbergen van zakken meel, die door een bovenaan de voorgevel aangebrachte balk omhoog getakeld konden worden. Het uitgebreide bedehuis werd op 27 september 1863 opnieuw in gebruik genomen. De preek van ds. Nieboer ging over 1 Koningen 8 vers 29 en 30 (“Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef”).

De eerste plannen voor de stichting van de christelijke school ontstonden in deze tijd, al kon er, vermoedelijk door de hoge kosten, geen gevolg aan gegeven worden. De christelijke school kreeg in die tijd geen cent rijkssubsidie; alle kosten van gebouw, leerkrachten en leermiddelen waren voor rekening van de ouders, meestal ‘kleine luyden’ en ‘niet vele rijken en edelen’.

De predikant kreeg het echter zwaar te verduren toen zijn echtgenote, Hillechien Mulder, in 1858 overleed. Hij hertrouwde later met Jantje A. Winter. Zijn afscheidswoorden in het notulenboek van september 1865 waren: “Ja, broeders! Dit was de laatste keer dat we metelkander hadden te vergaderen. De Heere zij U allen een schijnend licht. Gedenkt onzer in Uwe gebeden. Ik zit in stilte te weenen en voor het laatst druipen mijn tranen in dit boek. Uw liefhebbenden H.N.”

Op 10 september nam hij afscheid van Garrelsweer met een preek naar aanleiding van Jeremia 17 vers 16 (“Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest”) en hij vertrok naar de kerk van Uithuizen.

Ds. S.B. Sevensma (van 1866 tot 1884).

Ds. S.B. Sevensma (1831-1900).

Lange tijd stond zijn opvolger, ds. S.B. Sevensma (1831-1900) van het Friese Arum in Garrelsweer. Hij nam het beroep aan, dat overigens met op één na alle 35 stemmen op hem was uitgebracht. Hij deed er op 11 maart 1866 intrede. De gemeente groeide en bloeide.

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Garrelsweer (1869).

In juni 1869 veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente te Garrelsweer’. Dat werd veroorzaakt door een landelijke kerkenfusie: de Christelijke Afgescheidene Kerk (de hoofdstroom van de Afscheiding van 1834) en de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis kwamen na dertig jaar gescheiden opgetrokken te zijn, weer bij elkaar. Al eerder spraken we over de verschillen die de kerkscheuring in en na 1838 veroorzaakt hadden; dertig jaar later waren deze niet meer actueel en kon men met een gerust hart samengaan als ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, de nieuwe naam. De gemeente van Garrelsweer sloot zich daarbij aan en heette sindsdien dus ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’.

Vereniging tot Bevordering van het Gereformeerd Onderwijs te Garrelsweer (1871).

In 1871 werd door leden en onderwijzers van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Loppersum-Bovendijks (zoals Garrelsweer destijds genoemd werd) een Schoolcommissie opgericht. De bedoeling was de oprichting van een school ‘met het doel de kinderen bij eene grondige wetenschappelijke opleiding te onderwijzen in de vreeze des Heeren, waarom ook van den Bijbel en andere Christelijke boeken, op den Bijbel gegrond, een vrij gebruik zal worden gemaakt’.

Na een financiële actie vond de aanbesteding van het schoolgebouw plaats en al op 14 oktober 1872 werd de tweeklassige school met onderwijzerswoning, die naast de kerk stond, geopend (de Schoolcommissie werd in 1890 omgezet in een vereniging ‘tot Bevordering van het Gereformeerd Onderwijs te Loppersum-Bovendijks’).

De Christelijke Gereformeerde Gemeente te Overschild (1879).

De gereformeerde kerk te Overschild, die in 1879 in gebruik genomen werd.

Op 18 april 1879 werd vanuit de kerk van Garrelsweer de Christelijke Gereformeerde gemeente te Overschild geïnstitueerd, toen ds. L. van Dijk (1838-1897) van Schildwolde in de middagdienst de ambtsdragers bevestigde. ’s Morgens had ds. Sevensma gepreekt over ‘Uw Koninkrijk Kome’. De jonge gemeente had een jaar eerder al een kerkgebouw aan de Meerweg gebouwd en in gebruik genomen, uiteraard met steun van de kerkenraad van Garrelsweer. Ds. Sevensma preekte er tot aan de instituering van de zelfstandige kerk van Overschild elke woensdagavond. De gemeenteleden van Garrelsweer brachten voor die kerkbouw maar liefst fl. 7.000 bijeen. Het kerkgebouw deed als gereformeerde kerk dienst tot de Vrijmaking, die in Overschild in oktober 1946 plaatsvond.

Door de zelfstandig wording van Overschild verloor de kerk van Garrelsweer uiteraard een deel van haar gemeenteleden…

Bacchus…

De laatste jaren van zijn predikantschap waren eerder droevig dan blij. Ds. Sevensma dronk te veel. Daarbij kreeg hij vanuit zijn gemeente niet altijd de steun die hem na zulk een lange trouwe arbeid toekwam.

Werd de drankzucht veroorzaakt door de wel zeer grote persoonlijke tegenslagen die hij in Garrelsweer moest meemaken? In 1872 verloor hij vier van zijn tien kinderen aan een keelziekte; ook moest hij nog twee andere kinderen naar het graf dragen. Zijn vrouw, Idske H. Plantenga, overleed op 21 april 1873. Hij hertrouwde in 1874 met mej. G.W. Birza.

Uiteindelijk werd hij ten gevolge van de ontstane moeilijkheden op 9 oktober 1884 van de gemeente losgemaakt en vertrok naar de kerk van Nijmegen, maar al snel emigreerde hij naar Amerika, waar hij predikant werd bij de Christian Reformed Church aan de Eastern Avenue in Grand Rapids. Daar overleed hij na een ziekte van vijf dagen op 6 mei 1900.

Ds. K. Kuiper (van 1885 tot 1891).

Ds. K. Kuiper (1841-1921).

Ruim vijf jaar lang was zijn opvolger, ds. K. Kuiper (1841-1921) van het Friese Ferwerd, aan de kerk van Garrelsweer verbonden. Hij bedankte voor het eerste beroep, maar nam het tweede aan. Op 15 november 1885 deed hij intrede. Tijdens zijn predikantschap herdacht de kerk van Garrelsweer in 1885 haar vijftigjarig bestaan. De feestrede, compleet met een historisch overzicht, werd gehouden door ds. J. Nederhoed (1835-1898) van Middelstum.

In 1891 ontving de predikant een beroep van de Christian Reformed Church te Grand Haven in de Verenigde Staten. Hij nam dit aan, nam op 3 mei 1891 afscheid van Garrelsweer en emigreerde vervolgens naar Amerika.

Enkele maanden daarna, tijdens de vacante periode, werd de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Loppersum vanuit de kerk van Garrelsweer geïnstitueerd. Namens de in Loppersum woonachtige gereformeerde gemeenteleden had een viertal broeders voor de instituering gepleit: J. Kieft, F. Ritsema, J. Wiersum en A. Pilon. De kerkenraad ging uiteindelijk met het verzoek akkoord, al kostte het de gemeente van Garrelsweer opnieuw een aantal leden.

Ds. K.M.R. Veldman (van 1892 tot 1907).

Intussen was het beroepingswerk op gang gekomen. Na voor het eerste beroep te hebben bedankt nam ds. K.M.R. Veldman (1862-1907) van Arum (net als ds. Sevensma destijds), het tweede beroep aan en deed op 15 mei 1892 intrede in Garrelsweer.

Ds. K.M.R. Veldman (1862-1907).

De Gereformeerde Kerk te Garrelsweer (1892).

Een maand na zijn intrede veranderde de naam van de gemeente van Garrelsweer. Dat kwam net als in 1869 opnieuw door een landelijke kerkenfusie, nu die van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, afkomstig uit de Doleantie van 1886. De Doleantie was de tweede orthodoxe uittocht uit de hervormde kerk, die in december 1886 vooral onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920)  in Amsterdam plaatsvond, maar elders al eerder begonnen was (Kootwijk was de eerste Dolerende Kerk in ons land).

De Amsterdamse Keizersgrachtkerk, waar in 1892 ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ officieel geconstitueerd werden (foto: Gebroeders Douwes).

Hoewel tussen beide kerkgenootschappen aanvankelijk nogal wat wantrouwen bestond en weerstand tegen de beoogde kerkenfuse, kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid beklonken worden (al deden sommige Christelijke Gereformeerde Gemeenten niet mee). De voormannen van de twee kerkgenootschappen reikten elkaar daar tijdens een gezamenlijke synodevergadering de broederhand: de hoogbejaarde ds. S. van Velzen- (809-1896) namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. Afgesproken werd dat de naam van de verenigde kerken zou zijn ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’.  Ook de kerkenraad van Garrelsweer sloot zich daarbij aan.

Ondertussen verliep het predikantschap van ds. Veldman in alle rust. ‘Door zijn aangename omgangsvormen en practische levenswijsheid wist hij het vertrouwen zijner gemeenteleden te winnen. Van geschillen in die dagen leest men weinig. Het was een periode van rustige, bestendige groei’.

In 1906 bedankte ds. Veldman voor een beroep naar de kerk van Zaamslag, zodat de gemeente kon hopen hem nog lange jaren aan zich verbonden te weten. Maar in 1907 werd de predikant ernstig ziek. Hij bleek hersenvliesontsteking te hebben en overleed op 18 juli 1907.

“Als prediker was hij geliefd. Naar de degelijke, gezonde Schriftuitlegging, die hij op uitnemende wijze wist toe te passen, luisterde men gaarne. In alles toonde hij een man te zijn van eene ernstige levensopvatting. In burgerlijke aangelegenheden werd zijn advies op prijs gesteld, dat hij dan ook steeds gaarne gaf. Hij ging uit van de gedachte, dat de Christen op de verschillende terreinen van het leven indien even mogelijk, mede den toon moest aangeven”.

Een nieuwe kerk (1908).

De gereformeerde kerk te Garrelsweer, die in 1908 in gebruik genomen werd (foto: ‘Wikimedia Commons’).

Doordat na het overlijden van ds. Veldman een vacante periode ontstond van bijna twee jaar, kon de kerkenraad flink wat geld uitsparen om een lang gekoesterde wens te realiseren: de bouw van een nieuwe kerk. Het oude kerkje werd te klein en bouwvallig en iedereen zag de noodzaak van een nieuwe kerk in. De gemeentevergadering stemde er tenminste ook mee in en de bouw verliep voorspoedig. Onder architectuur van de bekende architect Y. van der Veen uit Groningen werd een plan gemaakt, dat door de aannemer met bekwame spoed werd uitgevoerd. Het nieuwe bedehuis aan de Stadsweg werd op 6 november 1908 in gebruik genomen.

Consulent ds. N. Woldinga (1863-1948) van Ten Post sprak over 1 Koningen 8 vers 29a (“Dat Uwe oogen open zijn over dit huis, dag en nacht”), terwijl onder anderen ook ds. L. Bos (1865-1951) van Overschild een toespraak hield naar aanleiding van psalm 100 (“Gij ganse aarde, juicht den Heere”). Dit kerkgebouw doet tot op de dag van vandaag dienst als protestantse kerk te Garrelsweer.

Ds. H. Haspers (van 1909 tot 1913).

Ds. H. Haspers (1877-1961).

Op 14 maart 1909 deed de opvolger van ds. Veldman intrede in Garrelsweer. Het was ds. H. Haspers (1877-1961) uit Hardinxveld. Zijn verblijf hier was iets meer dan vier jaar, waarover weinig te vertellen valt. “Hij was als predikant en als huisvader een eenvoudig man. Maar bij alle eenvoud stelde hij strenge eisen aan zichzelf, aan zijn kinderen, aan zijn gemeenteleden en aan zijn catechisanten. Gedreven door grote levensernst en geleid door levensbeginselen, gunde hij zichzelf weinig vrije tijd en hoegenaamd geen luxe, om maar met hart en ziel bezig te zijn in de dienst aan zijn Heiland en Zender”.

Op 1 juni 1913 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van het Drentse Nieuw-Weerdinge.

Ds. A.J. de Boer (van 1914 tot 1924).

Ds. A.J. de Boer (1873-1925).

Op 24 mei 1914 deed de opvolger van ds. Haspers intrede in Garrelsweer in de persoon van ds. A.J. de Boer (1873-1925) van Grijpskerk. Hij was aanvankelijk in de landbouw werkzaam, ontving in die tijd gedurende een jaar onderwijs van ds. F. ten Hoor (1857-1908) van Rottevalle, en ging daarna naar de predikantsopleiding in Kampen. De predikant was ongeveer tien jaar in Garrelsweer werkzaam. Aan zijn arbeid in het dorp kwam onverwachts een einde toen hij door de classis Appingedam op 8 mei 1924 werd afgezet wegens de zonde tegen het zevende gebod.

Uit ‘De Heraut’, 25 mei 1924.

Ds. J.H. Staal (van 1924 tot 1948).

Nog hetzelfde jaar deed zijn opvolger, ds. J.H. Staal (1892-1971) van Wierden intrede in Garrelsweer, namelijk op 7 december 1924. Ongeveer vierentwintig jaar verbleef de predikant in Garrelsweer werkzaam en schreef in 1935, ter gelegenheid het honderdjarig bestaan van de kerk, een interessant ‘Kort overzicht van de Geschiedenis der Geref. Kerk te Garrelsweer’. Verdriet is hem in Garrelsweer niet gespaard gebleven; hij verloor daar zijn eerste vrouw (Alida Annette Petersen), een van zijn jongste kinderen en een zeventienjarige zoon, die bij het zwemmen verdronk. In 1933 hertrouwde hij met Dieuwerke Postema. Hij kwam in 1971 zelf bij een verkeersongeluk om het leven.

Ds. J.H. Staal (1892-1971).

De crisisjaren ‘30.

Door de Beurskrach op de New Yorkse Effectenbeurs op Wall Street in oktober 1929 werd de wereld in een diepe economische crisis gestort, die ook in ons land, en ook in de kerken diepe sporen naliet. Werkloosheid en armoede waren er het gevolg van, zodat de diaconie van de inmiddels ruim 680 leden tellende kerk van Garrelsweer de handen vol had. De diaconale kosten van de kerk beliepen soms bijna het derde deel van alle kerkelijke uitgaven. De Meisjesvereniging besteedde veel tijd aan het breien van kleren, die door de diaconie werden uitgedeeld aan gezinnen die in nood zaten. De Gereformeerde Kerken in de provincie hielpen elkaar overigens zoveel mogelijk door de nood heen, vooral door middel van het ‘Provinciaal Diaconaal Ondersteuningsfonds’, waarvoor in de gereformeerde kerken de eerste zondag van elk kwartaal gecollecteerd werd. Het ondersteuningsfonds was in het leven geroepen door de provinciale Centrale Diaconale Conferentie van de Gereformeerde Kerken.

De kerkenraad vaardigde regelmatig een tweetal ouderlingen af om de christelijke school te bezoeken. Ze keken dan of voldoende aandacht geschonken werd aan het Bijbelse geschiedenisonderwijs en of de psalmversjes goed werden geleerd. Ook het jeugdwerk ging de kerkenraad ter harte. Op bijna elke vergadering van de Jongelingsverenigingen (een te Wirdum en een in Garrelsweer) en van de twee Meisjesverenigingen was een ouderling aanwezig. Er waren ook een knapenclub (voor jongens tot 16 jaar) en een zangvereniging.

(Overigens: eens was te Wirdum een zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente gevestigd, die op 24 oktober 1835 door ds. H. de Cock geïnstitueerd was, maar na tien jaar met de kerk van Garrelsweer werd samengevoegd).

De orgeltrapper kan stoppen (1936).

In 1912 werd een nieuw orgel gebouwd voor de kerk in Garrelsweer (foto: ‘Overzicht van de geschiedenis der GK te Garrelsweer’).

De kerk had intussen al jaren lang een orgel, maar zonder de orgeltrapper was de organist machteloos. De man moest namelijk door noeste arbeid twee pedalen op en neer trappen om de blaasbalg van het orgel met lucht te vullen. Dat moest op gelijkmatige manier gebeuren, omdat de kerkzang anders niet om aan te horen was. In 1936 werd echter besloten een elektrische ‘windmachine’ te kopen en op het orgel aan te sluiten. De windtoevoer was nu gegarandeerd in orde, al waren de orgeltrappers er altijd naar eer en geweten bezig geweest.

De Tweede Wereldoorlog.

Toen op 10 mei 1940 de Duitsers ons land binnenmarcheerden werden allerlei bijzondere maatregelen van kracht, waarvan we er in dit verband slechts enkele noemen: de Duitsers verplichtten de kerkenraden het bordje ‘Voor Joden verboden’ aan de kerkdeur op te hangen. De kerkenraad ging daarop niet in en weigerde dat te doen. Omdat de tabak steeds schaarser werd zagen de kerkenraadsleden tijdens de vergaderingen hun rokertje de mist in gaan. Op een gegeven moment werden de laatste sigaren onder de aanwezige kerkenraadsleden verloot (sic!). Gelukkig kon een diaken ervoor zorgen dat in 1943 het hele jaar voldoende tabak aanwezig was om er van harte op los te kunnen puffen.

Kerk en pastorie.

De Duitsers verboden in januari 1943 bijeenkomsten van meer dan 200 personen. “De kerkenraad neemt dit besluit echter gewoon voor kennisgeving aan en stoort zich er verder niet aan, overwegende dat het kerkelijk onderwijs een taak is van de kerken, mitsdien door de Koning der kerk opgelegd”.

De kerkenraad wees een van de ouderlingen aan om plannen te maken voor de huisvesting van eventuele evacués uit het westen van ons land, waar de hongerwinter gaande was. Omdat iedereen vanaf acht uur ’s avonds binnen moest blijven (‘spertijd’) werden de kerkenraadsvergaderingen vervroegd. Intussen hadden de Duitsers bezit genomen van de vergaderzalen achter de kerk. Het kerkgebouw overleefde in april 1945 de bevrijding weliswaar, maar kwam zwaar beschadigd uit de strijd tevoorschijn.

Ondertussen was in de Gereformeerde Kerken nog een andere strijd gaande.

Naar deel 3 >

© 2021. GereformeerdeKerken.info