Ds. L. Bos (van 1895 tot 1898).
( < Naar deel 1 – To Part 1 ) – In september 1894 werd het eerste beroep uitgebracht op kandidaat L. Bos (1865-1951) uit Deventer. Hij bedankte echter voor de roeping. Maar toen hij voor de tweede keer beroepen werd nam hij dit aan en deed op 17 maart 1895 intrede.
Zijn jaartraktement was fl. 400, vrij van belasting ’en met vrije turf’. In de loop van de jaren werd zijn traktement enkele keren verhoogd. Het werd ook tijd dat er weer een predikant kwam, want in de bijna twee jaar durende vacante periode had de kerkenraad veel met tuchtgevallen te maken. Ook na diens komst moest trouwens zo nu en dan een commissie benoemd worden om vermanend met een gemeentelid over diens leer en/of leven te spreken. Zo was er in 1895 een dooplid die wegens ‘sabbatsontheiliging en het bezoeken van een verboden plaats’ kerkenraadsbezoek kreeg.
Jongeren (maar ook ouderen) bezorgden de kerkenraad veel werk ‘door haar losbandigheid en drankmisbruik’. Geregeld moest iemand voor de kerkenraad schuld belijden, waarna dit in de volgende kerkdienst – met vermelding van naam en toenaam – aan de gemeente bekendgemaakt werd. Ouderen die sterke drank aan jongeren verkochten konden er op rekenen dat ze van het avondmaal afgehouden zouden worden, wat ook zo nu en dan gebeurde.
De orde op de Jongelingsvereniging was ook niet altijd voorbeeldig. De kerkenraad trof maatregelen om de leiding in handen van een kerkenraadslid te leggen.
Het kerkgebouw.
In april 1896 werd besloten de preekstoel te verlagen en de kerkbanken te voorzien van voetplanken. Dat kostte allemaal geld, en de financiën moesten worden opgebracht door de ‘kerkbezetting’, de plaatsenverhuur. Sommigen voldeden niet aan hun betalingsplicht, al konden ze het best betalen.
Ingrijpender waren de plannen waarover op 11 maart 1897 voor het eerst werd gesproken: men wilde een nieuw kerkgebouw bouwen. Toestemming zou worden gevraagd om daarvoor in de classis en in de provincie te collecteren (die toestemming werd overigens vermoedelijk niet verleend). Bij een bouwkundig onderzoek werd in januari 1898 geconstateerd dat de toestand van het kerkgebouw niet om over naar huis te schrijven was. Geadviseerd werd ‘de kerk omver te werpen’ en een nieuw, groter kerkgebouw neer te zetten. Toen daarna in de classis opnieuw om toestemming voor collectes in de classiskerken gevraagd werd kreeg de kerkenraad daarvoor toestemming.
Op verzoek van de kerkenraad verzocht de classis de Particuliere Synode om collectes in de provincie. Die stemde daar toen ook mee in. De plannen voor bouw of verbouw (vermoedelijk het laatste) waren ondertussen in vastere vorm gegoten en het bleek dat de kosten volgens architect Warringa ongeveer fl. 1.500 zouden bedragen.
Intussen had ds. Bos het beroep van de kerk van Nieuw-Dordrecht aangenomen (vanaf 1939 werd die kerk Klazienaveen genoemd) en hij nam daarom op 5 juni 1898 afscheid.
Ds. A. Geuchies (van 1898 tot 1921).
Behoorlijk snel werd de vacature vervuld. Er was slechts één beroep nodig. Nog geen half jaar later stond ds. A. Geuchies (1857-1940) uit Munnekezijl op de preekstoel. Hij deed op 6 november 1898 intrede, na door ds. J. Buikema (1852-1921) van Stadsmusselkanaal in het ambt bevestigd te zijn. Het jaartraktement bedroeg fl. 650 met ‘vrije turf’ en met het vruchtgebruik van de pastoriegrond.
De vernieuwde kerk ingewijd (1899).
Ondertussen werden plannen gemaakt voor de ‘inwijding’ van de vernieuwde kerk. Het is niet duidelijk of er een nieuw kerkgebouw werd neergezet of dat het bestaande vernieuwd werd; het laatste is zoals gezegd het meest waarschijnlijk. Hoe dan ook: de inwijding was op zondag 19 maart 1899.
De pastorie.
Eigenlijk moest de pastorie in 1907 al stevig onder handen genomen worden, maar het geld was er niet voor. In maart 1909 werden spijkers met koppen geslagen, maar de spijkers kwamen er niet helemaal in: wel begon de renovatie (aan de hand van de plannen van architect Linsel uit Stadskanaal), maar door het uitbreken van ‘de Grote Oorlog’ (de Eerste Wereldoorlog van 1914 tot 1918) stagneerde het werk. In 1918 werd de pastorie in de verf gezet en werd een behangetje geplakt, maar het achterste deel van de predikantswoning bleek in bouwvallige staat te verkeren. De pastorie moest toen verbouwd worden. De aanbesteding van het bijna fl. 4.400 kostende karwei vond op 18 juli 1918 plaats. En timmerman E. Kort realiseerde het werk.
Opzicht en tucht.
Ook het toezicht van de kerkenraad op leer en leven van de gemeenteleden ging natuurlijk gewoon door. Veel kwam voorbij: in 1906 werd besloten dat de door de jeugdverenigingen op jaarvergaderingen etc. te houden ‘samenspraken’ (dialogen) eerst door de kerkenraad moesten worden bekeken. Ook kwam het vrij vaak voor dat gemeenteleden wilden trouwen met een dooplid van de hervormde gemeente. Bij de doop van hun kinderen ontstonden dan problemen, waardoor ‘velen’ van de hervormde partners zich als dooplid aanmeldden bij de Gereformeerde Kerk. Wel besloot de kerkenraad daarover dat ‘door hen getrouw gebruik gemaakt moest worden van de godsdienst [c.q. de kerkdiensten] en de catechisatie’. De kerkenraad zou daarop ook toezicht houden. Bovendien werd het toetreden van een hervormd lidmaat tot de Gereformeerde Kerk ‘in het midden der gemeente bekend gemaakt’. Dan kon iedereen er even opletten…
Het traktement.
In 1899 had de predikant twee vrije zondagen per jaar gekregen. In 1901 vroeg ds. Geuchies verhoging van het traktement. De kerkenraad hield daarom een rondgang door de gemeente. Hoeveel dit opleverde wordt niet duidelijk. Maar een classiscommissie – op bezoek in Mussel – adviseerde dat traktementsverhoging in verband ‘met het oog op den tegenwoordigen [oorlogs-] tijd’ nodig was. In 1915 besloot de kerkenraad dus opnieuw een rondgang door de gemeente te houden en werd besloten een ‘duurtetoeslag’ van fl. 78 uit te keren. In 1918 werd een duurtetoeslag van fl. 100 toegekend.
Diaconale hulp.
Omdat de bodem van de diaconale kas zichtbaar werd besloot de kerkenraad in 1909 in de kerk collectebusjes op te hangen waarin gaven voor de armen konden worden gedeponeerd. Dat hielp. In 1910 was er bij de diaconie een overschot van bijna fl. 24, en in 1912 zelfs van bijna fl. 70.
Van alles wat…
Hoewel in 1915 van verscheidene kanten werd aangedrongen op de plaatsing van een luidklok in de kerktoren, werd deze wens niet ingewilligd, volgens de gedenkboekschrijver vermoedelijk omdat de kerktoren daarvoor niet sterk genoeg was. –⊕– In 1899 werd de Zending besproken. Besloten was namelijk door de synode de drie noordelijke provincies te verzoeken het zendingswerk op Soemba op zich te nemen. Daar ging de kerkenraad in mee.
In 1905 werd ‘breedvoerig’ gesproken over de mogelijkheid in Mussel een Christelijke School te stichten. Op 1 april 1907 werd de Schoolvereniging opgericht. Dat had tot gevolg dat het hoofd van de openbare school zijn eigen school en broodwinning bedreigd zag. Hij had eerder bij de Gereformeerde Kerk een obligatie van fl. 400 genomen, maar zegde die daarom ingaande 1908 op. De school kwam er enkele jaren later. In januari 1912 werd besloten de classis te vragen in de classiskerken voor de christelijke school van Mussel te collecteren en in de kerk van Mussel een collectebusje voor dat doel op te hangen.
Bezwaren tegen de ‘Vereniging van 1892′.
In 1912 besprak de kerkenraad het probleem dat gereformeerde gemeenteleden soms naar de hervormde kerk gingen, of naar een andere kerk elders, zoals in Stadskanaal of in Onstwedde. Men sprak over ‘de troebelen in de kerk, waardoor sommigen ons verlaten’. Enkelen van hen zouden door kerkenraadscommissies worden bezocht.
De oorzaak van de troebelen? Net als in andere Gereformeerde Kerken was er namelijk ook in de kerk van Mussel onrust over de koers van de Gereformeerde Kerken. In 1892 waren de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie) samengegaan als De Gereformeerde Kerken in Nederland. Tegen dat samengaan waren bij sommigen direct in 1892 al bezwaren gerezen.
In 1892 stuurden enkele predikanten (ds. F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) van Zetten en ds. CJ. Wisse Czn. (1843-1921) uit Den Haag) en een aantal gemeenteleden elders in het land een bezwaarschrift naar de christelijke gereformeerde Synode met het verzoek de besprekingen met de Dolerende Kerken van dr. A. Kuyper (1837-1920) te stoppen en gewoon verder te gaan als (‘voortgezette’) Christelijke Gereformeerde Kerk. Wat ze zelf dan ook deden.
Ze hadden bezwaren tegen sommige leringen van dr. Kuyper, vooral die over de veronderstelde wedergeboorte en zijn visie op doop en Verbond. Bovendien vreesden ze dat de Theologische School in Kampen, ‘het Werk Gods’, door de Vrije Universiteit van de Dolerenden – in 1880 opgericht door dr. Kuyper – zou worden overvleugeld of misschien wel ‘vernietigd’! En waarom, zo vroeg men zich af, waren de plaatselijke gemeenten niet betrokken geworden bij de vraag of de kerken samen zouden gaan? En bovendien: waarom was, bij de keuze van de kerknaam, de Naam van Christus verdwenen? ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ werd immers ‘Gereformeerde Kerken’?
Ook in Mussel vonden sommigen dat ds. Geuchies veel te veel naar dr. Kuyper overhelde. Men luisterde liever naar ds. Zuidersma (1875-1955) van Nieuwe Pekela, die niet bij De Gereformeerde Kerken, maar bij de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk hoorde. Maar om elke zondag helemaal naar Pekela te reizen viel niet mee. En ook het kerken in de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente van Onstwedde (eerst in de schuur van Harm Wessels en later in die van Remke van der Heide), was ook bezwaarlijk. Enkele gezinnen uit Mussel sloten zich desondanks echter bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Onstwedde aan, en zelfs werden uit Mussel enkele kerkenraadsleden voor die gemeente gekozen.
Nadat het aantal christelijke gereformeerden in Mussel zich nogal had uitgebreid werd de eerste christelijke gereformeerde kerkdienst in het dorp gehouden in de schuur van F.W. Bodewitz. Ds. Zuidersma ging in die eerste dienst voor.
Op 6 januari 1913 werd in Mussel zelfs een eigen houten kerkje in gebruik genomen! ‘Het gebouw was propvol’. Men verlangde al gauw niet alleen een kerkgebouwtje, maar ook een eigen christelijke gereformeerde gemeente te hebben. Die werd, ook weer door ds. Zuidersma, geïnstitueerd op 9 augustus 1913, nadat de gemeente van Mussel eerst enige tijd een ‘station van Onstwedde’ was geweest.
En verder…
Ondertussen ging het kerkelijk leven in de Gereformeerde Kerk te Onstwedder-Mussel natuurlijk gewoon door. Zo werd in 1917 op verzoek van de onderwijzers De Vries en Hoekstra besloten het avondmaal in het vervolg zittend te vieren. Het ronddelen van brood en wijn gebeurde door de ouderlingen.
‘Predikant en gezin vermaand…’
De stemming werd er ondertussen in de gemeente niet beter op. In 1912 verzochten achtereenvolgens twee ambtsdragers ontheffing uit het ambt, waarna ze lid werden van de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Gemeente. “De onderlinge verhouding is vertroebeld”.
De oorzaak? Dat kwam mee door het feit dat de predikant en zijn gezin moesten worden vermaand om ‘zich te onthouden van ergerlijke zonden’. Maar de problemen in de pastorie werden niet opgelost en zelfs moest daarom de viering van het avondmaal worden uitgesteld. De classis adviseerde dan ook om de predikant emeritaat te laten aanvragen. In de aanvraag van de predikant werd meegedeeld dat “ten gevolge van verschillende omstandigheden ik mijzelf onbekwaam acht om naar behoren in al mijn dienstwerk werkzaam te wezen”. De classis stond het verzoek toe. Of de predikant op de door hem gewenste datum van 29 mei 1921 inderdaad officieel in de kerk afscheid genomen heeft is niet duidelijk.
Negen jaar vacant (van 1921 tot 1930).
Ongeveer negen jaar bleef de Gereformeerde Kerk te Onstwedder Mussel vacant. Vaak gingen classispredikanten in de kerkdiensten voor, maar ook werd vaak door ouderlingen een preek van een of andere gereformeerde predikant gelezen.
Een orgel (1923).
De onderwijzers Ottevanger en Dippel verschenen in september 1921 in de kerkenraad met het verzoek een orgel aan te schaffen. Aanvankelijk werd er nog niet op ingegaan (er was te weinig geld voor), maar in 1923 werd een orgelcommissie benoemd die tot taak had geld in te zamelen voor de aankoop van een instrument. Niet lang daarna werd het orgel in de kerk geplaatst.
“De Gereformeerde Kerk te Mussel” (1923).
Vanaf 1892 tot 1923 heette de kerk officieel ‘De Gereformeerde Kerk te Onstwedder Mussel’. In 1923 werd de kerknaam echter officieel veranderd in De Gereformeerde Kerk te Mussel. Het benadrukte de zelfstandigheid van de kerk. Men was immers allang onafhankelijk van de kerk van Onstwedde?!
En verder…
Op Oudejaarsdag 1926 keurde de kerkenraad een nieuw reglement voor het kerkenraadswerk goed. Daarin werd onder meer gesteld dat de kerkenraad ook moest waarschuwen tegen het ‘doelloos langs de weg slenteren’ van de jeugd en daarin verbetering trachten te brengen; ook moest worden gelet op het niet verzuimen van de erediensten; op het in de kerk bij elkaar plaatsnemen als gezin; op het staande bidden van de mannen; op het lezen van de Twaalf Artikelen des Geloofs in de ochtenddiensten en ’s middags de Tien Geboden; op het geregelder bezoeken van de zieken, de kraamvrouwen, de zwakken en de ouden van dagen.
De financiële toestand van de kerk werd er ondertussen niet beter op. In 1923 had de kerkekas een tekort van bijna fl. 380, al had de diaconie een positief saldo van fl. 130. Omdat bij de diakenen geen aanvragen om financiële steun voor armen binnengekomen waren, vroeg men zich af of dat positieve saldo van de diaconie misschien ook tijdelijk voor de kerk gebruikt mocht worden. Wat men daarvan vond vermelden de notulen niet.
Ds. Geuchies woonde vermoedelijk tot 1923 in de pastorie, ondanks dat hij al in 1921 afscheid genomen had. De pastorie raakte steeds verder in slechte staat. De classis werd daarom in 1928 gevraagd voor de nieuwbouw van een pastorie te mogen collecteren in de classiskerken. Beroepen kandidaten hadden ook overwegende bezwaren tegen het wonen in de oude pastorie. In december 1928 besloot de kerkenraad een rondgang te houden door de gemeente en de leden bovendien te verzoeken de kerkelijke bijdragen te verhogen. De opbrengst was fl. 1.900.
Architect B. Geuchies leidde de aanbesteding, maar niemand wilde de pastorie voor het begrote bedrag bouwen, zodat besloten werd de oude pastorie met eigen menskracht af te breken en enkele bomen als kaphout te verkopen (dat leverde immers geld op). Men sloot ook nog een hypotheek van fl. 6.500 af en toen kon de pastorie gebouwd worden. De jongens van de Jongelingsvereniging zouden de tuin omspitten en smid Kloeze plaatste een nieuw hek voor de pastorie.
In de kerk werd in 1924 trouwens elektriciteit aangelegd met acht lichtpunten.
Deel 3 volgt binnenkort.
Bronnen onder meer:
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Kerk. Kampen, div. jrg.
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
Jaarboeken (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. Lamberts, Om Woord en Sacrament. De geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Mussel (Onstwedder Mussel). Mussel, g.j. [rond 1961]
Chonda Luring, Blik op een kerk. Jubileumboek 175 jaar Gereformeerde Kerk Onstwedde, 1835-2010. Onstwedde, 2010
J. van Popta (namens de kerkenraad van de vrijgemaakte kerk van Mussel), Herderlijk schrijven van de raad der Kerk aan de [vrijgemaakte] gemeente. Mussel, 9 mei 1950
J. Verlare, Eenvoudige toelichting aangaande het dogmatisch en kerkrechtelijk geschil in De Gereformeerde Kerken. Mussel, 1944
A. Wagenaar, Christelijke Gereformeerde Kerk Mussel, Jubileumboek 1913-1988. Mussel, g.j. [plm. 1988]
© 2024. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The Stipend.
In 1899, the pastor was granted two free Sundays per year. In 1901, Rev. Geuchies requested an increase in the stipend. The church council conducted a survey among the congregation, but it is unclear how much was collected. However, a classical committee visiting Mussel recommended an increase due to “the current times.” In 1915, the church council decided again to collect from the congregation, resulting in a “cost-of-living allowance” of 78 guilders. In 1918, this allowance was raised to 100 guilders.
Diaconal Assistance.
As the diaconal fund was running low, the church council decided in 1909 to place collection boxes in the church where offerings for the poor could be deposited. This measure proved effective: by 1910, the diaconate had a surplus of nearly 24 guilders, which grew to almost 70 guilders by 1912.
Miscellaneous.
In 1915, there were requests from various parties to install a bell in the church tower. However, this wish was not granted, presumably because the tower was not strong enough to support it, according to the commemorative book.
In 1899, missions were discussed. The synod had decided to request the three northern provinces to take responsibility for mission work in Sumba, a request the church council supported.
In 1905, there was extensive discussion about establishing a Christian school in Mussel. On April 1, 1907, the School Association was founded. This development caused the headmaster of the public school to see his own school threatened. He had previously taken out a 400-guilder bond with the ‘Gereformeerde’ Church, but he canceled it starting in 1908. In January 1912, it was decided to ask the classis to hold collections in the classical churches for the Christian school in Mussel and to place a collection box in Mussel’s church for this purpose.
Objections to the “Union of 1892”.
In 1912, the church council discussed the issue of ‘gereformeerde’ congregation members attending the ‘Hervormde’ Church or other churches elsewhere, such as in Stadskanaal or Onstwedde. There was talk of “disturbances in the church, causing some to leave us.” Committees from the church council would visit some of these members.
As in other ‘Gereformeerde’ Churches, there was unrest in Mussel’s church regarding the direction of the ‘Gereformeerde’ Churches. In 1892, the ‘Christian Reformed Church’ and the ‘Nederduitsche Gereformeerde Church’ (from the Secession and the Doleantie movements, respectively) had merged to form the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands. From the outset, some objected to this union.
In 1892, several pastors (including Rev. F.P.L.C. van Lingen from Zetten and Rev. C.J. Wisse Czn. from The Hague) and many congregation members sent a letter of objection to the Christian Reformed synod, asking it to cease discussions with the Doleantie Churches of Dr. A. Kuyper and continue independently as the ‘Christian Reformed Church’. They objected to certain teachings of Kuyper, particularly on ‘presumed regeneration’ and his views on baptism and the covenant. They also feared that the Theological School in Kampen, regarded as “God’s Work,” might be overshadowed or even “destroyed” by the Free University, founded by Kuyper in 1880.
In addition, they questioned why local congregations had not been consulted about the merger, and why the name of Christ was omitted in the new church name: “Christian Reformed Church” became simply “’Gereformeerde Churches.”
In Mussel, some felt Rev. Geuchies leaned too heavily toward Kuyper’s views. They preferred Rev. Zuidersma of Nieuwe Pekela, who belonged to the “continued” Christian Reformed Church rather than the ‘Gereformeerde’ Churches. However, traveling to Pekela every Sunday was challenging. Worshiping at the “continued” Christian Reformed Church in Onstwedde, initially held in the barns of Harm Wessels and later of Remke van der Heide, was also inconvenient. Nonetheless, some families from Mussel joined the Christian Reformed Church in Onstwedde, and a few even became church council members there.
As the number of Christian Reformed members in Mussel grew, the first Christian Reformed service in the village was held in F.W. Bodewitz’s barn, led by Rev. Zuidersma. On January 6, 1913, a wooden church building was inaugurated in Mussel. It was “packed to capacity.” Soon after, they desired their own Christian Reformed congregation, which was formally established by Rev. Zuidersma on August 9, 1913, after being a “station” of Onstwedde for some time.
And Furthermore…
Meanwhile, church life in the ‘Gereformeerde’ Church of Onstwedder-Mussel continued as usual. For example, in 1917, upon the request of teachers De Vries and Hoekstra, it was decided to celebrate communion while seated, with the elders distributing the bread and wine.
“Pastor and Family Rebuked…”
Tensions in the congregation worsened. In 1912, two office bearers successively requested release from their duties and joined the “continued” Christian Reformed Church. “Relations had become strained.” This was partly due to the fact that the pastor and his family had to be admonished to “abstain from scandalous sins.” The problems in the parsonage were not resolved, leading to a postponement of the Lord’s Supper. The classis advised applying for the pastor’s retirement. In his request, the pastor stated that “due to various circumstances, I consider myself incapable of properly fulfilling all my duties.” The classis granted the request. It is unclear whether the pastor officially said farewell to the church on his requested date of May 29, 1921.