( < Naar deel 3 – Back to part 3 ) – In het kort gaan we tenslotte de geschiedenis beschrijven vanaf de ineensmelting van de twee gereformeerde kerken tot aan de bouw en ingebruikneming van het huidige kerkgebouw aan de J.H. van Aismawei.

Nu de twee gereformeerde kerken te Beetgum waren samengesmolten tot De Gereformeerde Kerk te Beetgum, moest men nadenken over de kerkgebouwen.
Besloten werd het kerkgebouw van Kerk A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) aan de Berlikumerweg zorgvuldig af te breken en met gebruik van dit bouwmateriaal op een geschiktere plaats weer op te bouwen, namelijk op een stuk grond aan de J.H. Aismawei te Beetgumermolen. De stenen moesten voor het hergebruik afgebikt worden (loon: 1 cent per 100 stenen). Op 19 november 1892, zo luidde de opdracht voor de aannemer, moest het werk gereed zijn. Dat waren vanaf de opdracht tot de oplevering dertien weken of achtenzeventig werkdagen. De aannemers die de klus moesten klaren waren timmerman Klaas Dirks Swierstra uit Engelum en zijn compagnon was P. Dijkstra. De notulen verstrekken ons trouwens geen nadere informatie over de verplaatsing van de kerk.

Natuurlijk werd ook een gedenksteen geplaatst, en wel door ds. J. op ’t Holt (1864-1945); dit heuglijke feit vond plaats op 20 september 1892. De steen, ‘bij gelegenheid van de verplaatsing van dit gebouw’, werd aangebracht onder het linker boograam in de voorgevel van de kerk. De volledige tekst op de gedenksteen luidt: “Bij gelegenheid van de verplaatsing van dit gebouw, welke gevolg is van de zamenvloeijing van de twee gereformeerde kerken, is de eerste steen gelegd door ds. J. op ‘t Holt, den 20 september 1892. 1 Cor. 3 : 7”. De kerk werd eind 1892 in gebruik genomen.

Het interieur.
Wanneer het kerkgebouw gereed kwam is niet precies te zeggen, maar de afmetingen waren in ieder geval dezelfde als die van het kerkgebouw aan de Berlikumerwei. Hoewel er geen foto bekend is van het interieur is toch het een en ander bekend over de inrichting van de kerk. Het gewelf was groen geverfd, evenals de anti-tocht scheidingswand tussen het portaal en de zitbanken. De zitbanken met of zonder deurtjes werden donkergeel geverfd met houtimitatie.

Boven de zeskantige preekstoel – geplaatst aan de korte zijde van het kerkgebouw – hing een klankbord. De lessenaar van de preekstoel was bekleed met groene stof en afgewerkt met een groene franjerand. Op het podium stonden aan weerszijden van de kansel de banken van de ouderlingen en de diakenen (en die van hun echtgenoten), gedekt door een houten luifel. En voor de preekstoel stond de lezenaar van de voorzanger (er was dus nog geen orgel!).
Er was ook een galerij, die geplaatst werd tegenover de preekstoel aan de andere korte zijde van het kerkgebouw. De kerkzaal werd gevuld door drie rijen banken: in het midden de banken voor vrouwen en kinderen (met helemaal achterin een paar banken voor de jeugd), langs de ene zijkant van de kerkzaal die van de mannen en aan de andere zijkant nog meer banken voor vrouwen en kinderen. Midden in de kerkzaal stonden de domineesbank en die van de hoofdmeester. De kachel stond daar vlak achter, maar dat was pas vanaf 1909.
De predikanten.

Ds. J.D. te Winkel (1830-1896) – van de vroegere Kerk B – nam op 1 september 1892 afscheid en vertrok naar Elburg, zoals we al eerder memoreerden.


Ds. Op ’t Holt – die in 1890 predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente geworden was – verhuisde in 1892 van de oude pastorie in de Besseburen in Beetgum naar de pastorie aan de J.H. van Aismawei, naast de kerk. Hij nam op 7 juli 1896 afscheid van Beetgum wegens zijn vertrek naar de kerk van Bolsward.
Ds. J. Koppe (van 1896 tot 1900).
Ds. Op ’t Holt werd opgevolgd door kandidaat J. Koppe (1872-1924), die op 13 oktober 1896 intrede deed. Hij was ongeveer vier jaar aan de kerk van Beetgum verbonden en vertrok in 1900 naar de kerk van Yerseke. “Zijn degelijke, ernstige, eenvoudige en practische prediking is velen tot rijke zegen geweest. Hij was een krachtige persoonlijkheid en daarbij eenvoudig en beminnelijk. Hij had een sterke wil, een helder hoofd en een warm hart”, zo schreef ds. A.S. Schaafsma (1863-1937) in een In Memoriam. Op 22 juli 1900 nam hij afscheid.

Vacant en een pijporgel (1901).
Lijkle Doekes Hellema deelde de kerkenraad via een diaken in 1899 mee “dat hij begeert een nieuw pijporgel voor zijn rekening in het kerkgebouw te plaatsen ter waarde van niet minder dan plm. 1000 gulden, met het verzoek dat kerkenraad zorgt voor de uitvoering daarvan”. Dat de kerkenraad met deze riante gift heel erg blij was, spreekt voor zich, en men liet er dan ook geen gras over groeien. Meteen werd een commissie benoemd die bij verscheidene orgelbouwers op bezoek ging en op 29 november 1899 het koopcontract konden tekenen bij orgelbouwers Bakker en Timmenga te Leeuwarden. Het aangekochte eenklaviers orgel zou een omvang hebben van 4 ½ octaaf met negen sprekende stemmen met een aangekoppeld pedaal van 1 2/3 octaaf. Uiteindelijk berekenden de orgelbouwers voor het bouwen van het orgel een bedrag van fl. 1.325.
Het instrument werd geplaatst op de galerij. Op 9 maart 1901 werd het orgel officieel in gebruik genomen. Het oude huisorgel werd verkocht voor fl. 50, vermoedelijk aan de Gereformeerde Kerk te Dronrijp.
Ds. F.A. Bruinsma (van1901 tot 1905).

Op 29 september 1901 deed de opvolger van ds. Koppe intrede. Het was ds. F.A. Bruinsma (1866-1927) van Anna Jacobapolder. Ongeveer vier jaar was hij aan de kerk van Beetgum als predikant verbonden.

Over hem werd onder meer het volgende geschreven: “Veel menschenkennis heeft hij in de verschillende gemeenten kunnen opdoen en met velerlei karakters, inzichten, toestanden en geestelijke stromingen heeft hij kennis gemaakt en te strijden gehad. Een oogendienaar of menchenbehager was hij niet. Hij sprak als een vrije Fries, met veel vrijmoedigheid, met Friesche rondheid en openhartigheid. En mocht zijn woord al eens hard vallen en pijn doen, het kwam uit een oprecht hart, dat gaarne het beste voor den medemensch zoekt en geen onrecht verdragen kan. (…) Ook in zijn omgang met de menschen had hij iets aantrekkelijks. Hij wist hetgeen hij te zeggen had, zoo in te kleeden en op zulk een wijze voor te stellen en te verhalen, al was het ook een zaak van minder betekenis, dat men luisteren moest, dikwerf met gespannen aandacht. Bescheiden van aard was hij, en toch ook weer doortastend”.

Op 15 oktober 1905 nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Suawoude.
Ds. A. Rolloos (van 1906 tot 1908).

Vrij snel stond zijn opvolger op de preekstoel, in de persoon van kandidaat A. Rolloos (1874-1956), die op 7 oktober 1906 intrede deed en slechts kort aan de kerk van Beetgum verbonden was. Hij vertrok na zijn afscheid op 4 oktober 1908 naar de kerk van Ter Apel. Daarna was hij ongeveer een jaar verbonden aan de Gereformeerde Kerk te Tres Arroyos in Argentinië. Die verbintenis werd voor hem een teleurstelling, omdat hij naar zijn mening verkeerd was voorgelicht over de kerkelijke toestanden in dat land.
Over hem schreef iemand: “Ds. Rolloos was met hart en ziel predikant. Zijn kanselwerk was tot in de puntjes verzorgd. Als catecheet was hij bijna legendarisch. In zijn pastorale arbeid was hij trouw. Ieder (ook van buiten de kerk) kon bij hem terecht om raad en troost. Als weinigen was hij een kenner niet alleen van geestelijke, maar ook van lichamelijke kwalen. Niet ieder kon altijd het tempo van zijn ijver en haast bijhouden en waarderen. Op 80-jarige leeftijd schafte hij nog een bromfiets aan van het snelste type. Twee maanden voor zijn dood in de barre winter van 1956 kon men hem daarmee nog door de straten zien racen”.
Ds. J.C. Aalders (van 1909 tot 1917).

Na het afscheid van ds. Rolloos werd het beroepingswerk uiteraard weer ter hand genomen en deed op 7 november 1909 ds. J.C. Aalders (1881-1966) van ‘s-Gravenmoer intrede in Beetgum. Hij bleef ongeveer zeven en een half jaar aan deze kerk verbonden, tot hij op 10 juni 1917 afscheid nam en naar de kerk van Bunschoten vertrok.
Over hem schreef men: “Aalders was een man van grote pastorale gaven; hij had een bewogen preektrant. In de jaren voorafgaande aan de ‘kwestie-Geelkerken‘ schreef hij twee brochures: Veruitwendigen onze kerken? en De critiek der jongeren. (De kwestie Geelkerken ging over de Amsterdamse predikant dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), die in 1926 werd afgezet omdat hij in het midden liet of de bomen in het paradijs en het spreken van de slang zintuiglijk waarneembare feiten waren, zoals de synode besloten had). Op 18 oktober 1926 onttrok ds. Aalders zich aan De Gereformeerde Kerken en sloot zich aan bij de volgelingen van dr. Geelkerken in de door hen opgerichte Gereformeerde Kerken (in Hersteld Verband).
Ds. J. Meijer (van 1918 tot 1922).

Nadat ds. J. Meijer (1870-1937) uit het Groningse Bierum een keer in Beetgum gepreekt had werd hij bij acclamatie beroepen en deed hij op 14 april 1918 intrede. Slechts vier jaar heeft deze periode geduurd. “Het zijn de moeilijkste jaren uit zijn ambtelijke loopbaan geweest”. Over het waarom laten het In Memoriam in het Jaarboek GKN en het kerkelijk gedenkboek ons in het ongewisse. Ds. Meijer nam op 11 juni 1922 afscheid.
Een nieuwe kerk… (1925).

De gemeente van Beetgum groeide. Dat was de reden dat de kerkenraad constateerde dat de kerk te klein werd en dat besloten moest worden om de kerk te vergroten of een nieuw bedehuis te bouwen. Er waren door architect A. Nauta plannen gemaakt voor een nieuwe kerk met een toren en slagklok, een centrale verwarming, en van een pastorie. De aanbesteding vond op 12 augustus 1924. Aannemer Van der Zee uit Sneek schreef voor bijna fl. 37.000 in en schilder Plantinga uit Sint Anna Parochie voor fl 3100. Zij kregen de opdracht. De oude kerk werd verkocht voor fl. 5.000 en de pastorie voor fl. 8.000.

Der eerste steen voor de nieuwe kerk (met daarop de datum en het jaar) werd op 9 september 1924 gelegd door ouderling-preses Hendrik Gerrits Dijkstra.

Ook werd besloten een steen te plaatsen met de inscriptie: ‘Onze hulp is in den naam des Heeren, die de en aarde gemaakt heeft’. De steen werd aangebracht boven de deur van de kerktoren.
De kerk in gebruik genomen.

Op donderdag 26 maart 1925 werd de nieuwe kerk ‘door de goede hand Gods’ in gebruik genomen door de consulent, ds. D. de Wit (1892-1938) van Berlikum (de kerk van Beetgum had nog geen eigen predikant!). De predikant hield een toespraak over psalm 84, die staande werd aangehoord. Daarna werd gezongen psalm 27 vers 3.
Het orgel.

Het orgel van de oude kerk werd naar de nieuwe kerk overgebracht. Het instrument was in 1911 trouwens stevig gerestaureerd. Aanvankelijk werd het aandrijven van de blaasbalg gedaan door middel van een zwengel die in een op- en neergaande beweging met handkracht werd bediend door ‘pûstetraper’. Deze verrichtte zijn arbeid aan de westkant van het orgel, terwijl de organist zich aan de oostkant aan het werk zette. In 1956 werd bij de orgelrestauratie een elektrische windmachine aangebracht, zodat de pûstetraper in het vervolg niet meer nodig was.
Tenslotte…
We hebben de geschiedenis van De Gereformeerde Kerk te Beetgum beschreven vanaf het begin tot de ingebruikneming van de nieuwe kerk in 1925. Daarna ontwikkelde zich een levendig kerkelijk leven en kwamen er uiteraard nog meerdere predikanten naar het Friese dorp. Tegenwoordig wordt de kerk aan de J.H. van Aismawei nog steeds gebruikt.
De ledentallen van De Gereformeerde Kerk (c.q. Protestantse Gemeente) te Beetgum (c.a.).

Bronnen onder meer:
A. Algra, De Historie gaat door Het Eigen Dorp, deel II. Leeuwarden, g.j.
De Bazuin, Stemmen uit de Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde kerk in Nederland. Kampen, div. jrg.
R. Dijkstra, In en rondom de kerk. Jubileumboek 1834-1984 Geref. Kerk Beetgum. Beetgum, 1984
M.F. Fopma, Aan de leden der Ned. Herv. Kerk te Beetgum (etc.), Beetgum, [1887]
Gemeenten en predikanten van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Leusden, 1992
De Heraut voor De Gereformeerde Kerken in Nederland. Amsterdam, div. jrg.
Jaarboek (ten dienste) van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel II, De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken. Groningen, 1981
© 2025. GereformeerdeKerken.info
Translation into English:
The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum (4).
( < Back to part 3 ) – In short, we will finally describe the history from the merger of the two ‘gereformeerde’ churches up to the construction and inauguration of the current church building on J.H. van Aismawei.
Now that the two ‘gereformeerde’ churches in Beetgum had merged into The ‘Gereformeerde’ Church of Beetgum, decisions had to be made regarding the church buildings. It was decided to carefully dismantle the church building of Church A (formerly the Christian Reformed Congregation) on Berlikumerweg and rebuild it using the same materials in a more suitable location, namely on a plot of land on J.H. Aismawei in Beetgumermolen. The bricks had to be cleaned for reuse (wages: 1 cent per 100 bricks). According to the contract for the contractor, the work had to be completed by November 19, 1892. This meant that from the assignment to completion, there were thirteen weeks or seventy-eight working days. The contractors responsible for the job were carpenter Klaas Dirks Swierstra from Engelum and his partner P. Dijkstra. The minutes do not provide further details about the relocation of the church.
Of course, a commemorative stone was also placed, done by Rev. J. op ’t Holt (1864-1945); this joyful event took place on September 20, 1892. The stone, “on the occasion of the relocation of this building,” was placed under the left arch window in the church’s front facade. The full inscription on the commemorative stone reads: “On the occasion of the relocation of this building, which is the result of the merging of the two ‘Gereformeerde’ churches, the first stone was laid by Rev. J. op ‘t Holt, on September 20, 1892. 1 Cor. 3:7.” The church was put into use at the end of 1892.
The Interior.
It is not precisely known when the church building was completed, but its dimensions were the same as those of the church on Berlikumerweg. Although no photographs of the interior exist, some details about the church’s layout are known. The ceiling was painted green, as was the anti-draught partition wall between the entrance hall and the pews. The pews, with or without doors, were painted dark yellow with a wood grain imitation.
Above the hexagonal pulpit—placed at the short side—hung a sounding board. The pulpit’s lectern was covered with green fabric and finished with a green fringe. On the platform, on either side of the pulpit, stood the benches for the elders and deacons (and their wives), covered by a wooden canopy. In front of the pulpit was the precentor’s lectern (as there was no organ yet!).
There was also a gallery, positioned opposite the pulpit at the other short side of the church. The church hall was filled with three rows of pews: in the middle, seats for women and children (with a few pews for the youth at the very back), along one side seats for men, and along the other side more seats for women and children. In the center of the church hall were the minister’s bench and that of the headmaster. The stove was placed just behind them, but only from 1909 onwards.
The Ministers.
Rev. J.D. te Winkel (1830-1896) – from the former Church B – bid farewell on September 1, 1892, and left for Elburg, as mentioned earlier.
Rev. Op ’t Holt – who had become the minister of the Christian Reformed Congregation in 1890 – moved in 1892 from the old rectory in Besseburen, Beetgum, to the rectory on J.H. van Aismawei, next to the church. On July 7, 1896, he bid farewell to Beetgum due to his departure to the church in Bolsward.
Rev. J. Koppe (1896-1900).
Rev. Op ’t Holt was succeeded by candidate J. Koppe (1872-1924), who began his ministry on October 13, 1896. He served the church in Beetgum for about four years before departing in 1900 for the church in Yerseke. “His solid, serious, simple, and practical preaching was a rich blessing to many. He was a strong personality, yet simple and kind. He had a strong will, a clear mind, and a warm heart,” wrote Rev. A.S. Schaafsma (1863-1937) in an In Memoriam. On July 22, 1900, he bid farewell.
Vacant and a Pipe Organ (1901).
Lijkle Doekes Hellema informed the church council through a deacon “that he wished to donate a new pipe organ for the church building at his own expense, valued at no less than approximately 1,000 guilders, with the request that the church council oversee its installation.” The council was, of course, very pleased with this generous gift and acted swiftly. A committee was immediately appointed to visit various organ builders, and on November 29, 1899, they signed a purchase contract with organ builders Bakker and Timmenga in Leeuwarden. The purchased single-manual organ would have a range of 4 ½ octaves with nine speaking stops and a coupled pedal of 1 2/3 octaves. Ultimately, the organ builders charged 1,325 guilders for the construction of the organ.
The instrument was placed on the gallery. On March 9, 1901, the organ was officially inaugurated. The old house organ was sold for 50 guilders, presumably to the ‘Gereformeerde’ Church in Dronrijp.
Rev. F.A. Bruinsma (from 1901 to 1905).
On September 29, 1901, the successor to Rev. Koppe took office. It was Rev. F.A. Bruinsma (1866-1927) from Anna Jacobapolder. He was connected to the church of Beetgum as a minister for about four years.
Among other things, the following was written about him:
“He was able to gain much knowledge of human nature in the various congregations and became acquainted with and had to contend with a variety of characters, perspectives, conditions, and spiritual movements. He was not a servant of appearances or a people-pleaser. He spoke as a free Frisian, with great frankness, with Frisian directness and openness. And even if his words sometimes fell hard and caused pain, they came from a sincere heart that earnestly sought the best for his fellow human beings and could not tolerate injustice. (…)
In his dealings with people, he also had something appealing. He knew how to present and narrate what he had to say in such a way, even if it was a matter of lesser significance, that one had to listen, often with rapt attention. He was modest by nature, yet also determined.”
On October 15, 1905, he bid farewell and left for the church of Suawoude.
Rev. A. Rolloos (from 1906 to 1908).
His successor soon took the pulpit in the person of candidate A. Rolloos (1874-1956), who was installed on October 7, 1906, and was only briefly connected to the church of Beetgum. After his farewell on October 4, 1908, he left for the church of Ter Apel. He was then connected for about a year to the ‘Gereformeerde’ Church in Tres Arroyos, Argentina. This appointment became a disappointment for him because, in his view, he had been misinformed about the church conditions in that country.
Someone wrote about him:
“Rev. Rolloos was a minister with heart and soul. His preaching was meticulously prepared. As a catechist, he was almost legendary. In his pastoral work, he was dedicated. Anyone (even those outside the church) could turn to him for advice and comfort. Few knew as much about not only spiritual but also physical ailments as he did. Not everyone could always keep up with or appreciate the pace of his zeal and haste. At the age of 80, he still acquired a moped of the fastest type. Two months before his death in the harsh winter of 1956, he could still be seen racing through the streets on it.”
Rev. J.C. Aalders (from 1909 to 1917).
After Rev. Rolloos’ departure, the search for a new minister naturally resumed, and on November 7, 1909, Rev. J.C. Aalders (1881-1966) from ‘s-Gravenmoer was installed in Beetgum. He remained connected to this church for about seven and a half years until he said farewell on June 10, 1917, and left for the church of Bunschoten.
People wrote about him:
“Aalders was a man of great pastoral gifts; he had an impassioned preaching style. In the years leading up to the ‘Geelkerken issue,’ he wrote two pamphlets: Are our churches becoming externalized? and The criticism of the younger generation. (The Geelkerken issue concerned the Amsterdam minister Dr. J.G. Geelkerken (1879-1960), who was deposed in 1926 because he did not agree with the synod’s ruling that the trees in paradise and the speaking of the serpent were ‘sensory perceptible facts’).
On October 18, 1926, Rev. Aalders withdrew from the ‘Gereformeerde’ Churches and joined the followers of Dr. Geelkerken in the ‘Gereformeerde’ Churches (Restored Association) that they had established.”
Rev. J. Meijer (from 1918 to 1922).
After Rev. J. Meijer (1870-1937) from Bierum in Groningen had preached once in Beetgum, he was called by acclamation and was installed on April 14, 1918. This period lasted only four years. “These were the most difficult years of his ministerial career.”
The In Memoriam in the Yearbook of the ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands and the church memorial book leave us in the dark as to why. Rev. Meijer bid farewell on June 11, 1922.
A New Church… (1925).
The congregation of Beetgum was growing. This led the church council to conclude that the church had become too small and that they needed to either enlarge it or build a new place of worship. Architect A. Nauta designed plans for a new church with a tower and bell, central heating, and a rectory. The tender took place on August 12, 1924. Contractor Van der Zee from Sneek bid nearly 37,000 guilders, and painter Plantinga from Sint Anna Parochie bid 3,100 guilders. They were awarded the contract. The old church was sold for 5,000 guilders, and the rectory for 8,000 guilders.
The New ‘Gereformeerde’ Church.
The first stone for the new church (with the date and year inscribed) was laid on September 9, 1924, by elder-president Hendrik Gerrits Dijkstra. A stone was also placed with the inscription: “Our help is in the name of the Lord, who made heaven and earth.” This stone was positioned above the church tower door.
The Church in Use.
Rev. D. de Wit (1892-1938) from Berlikum, acting as consultant for the Beetgum church, oversaw the inauguration of the new ‘gereformeerde’ church. On Thursday, March 26, 1925, the new church was dedicated “by the good hand of God” by Rev. D. de Wit. The minister gave a speech on Psalm 84, which was listened to while standing. Then, Psalm 27:3 was sung.
The Organ.
The organ from the old church was transferred to the new church. The instrument had been thoroughly restored in 1911. Initially, the bellows were operated by a lever, manually powered by a ‘pûstetraper.’ This task was performed on the west side of the organ, while the organist played on the east side. In 1956, an electric wind machine was installed during an organ restoration, making the ‘pûstetraper’ obsolete.
Finally…
We have described the history of The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum from its beginnings to the inauguration of the new church in 1925. After that, an active church life developed, and several more ministers served the Frisian village. Today, the church on J.H. van Aismawei is still in use.