De Gereformeerde Kerk te Beetgum (3)

De Doleantie.

( < Naar deel 2 – Back to part 2 ) – Al voordat ds. J. op ’t Holt (1864-1945) predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Beetgum zijn arbeid ter hand nam was, bestond in ons land al jaren lang onrust in de Hervormde Kerk over de ‘onbelemmerd verleende doorgang van de vrijzinnigheid’ en over de grote macht van de kerkelijke besturen, die al gauw ‘synodale hiërarchie’ genoemd werd.

Ds. J. op ’t Holt (1864-1945).

Die macht berustte op het ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur van de Hervormde Kerk’, dat in 1806 door de overheid aan de Nederlandsche Hervormde Kerk was opgelegd met terzijdestelling van de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde van 1619. Het ‘Algemeen Reglement‘ beknotte de rechten van de plaatselijke kerkelijke gemeenten in grote mate.

De evangelisatiearbeid ter hand genomen.

In dit gebouwtje van de Evangelisatievereniging (achteraf gelegen aan de J.H. van Aismawei) werden de eerste Dolerende kerkdiensten gehouden (foto: ‘In en rondom de kerk’).

Ook in Beetgum en Beetgumermolen waren enkele hervormde gemeenteleden die om die redenen elders kerkten. Voor hun kinderen wilden ze catechisatieonderwijs van een rechtzinnige predikant. Vandaar dat ze ds. H. Hoekstra (1852-1915), rechtzinnig hervormd predikant te Berlikum – hij ging later met de Doleantie mee – vroegen in Beetgum(ermolen) Bijbellezingen te houden en catechisatie te geven. Daarin stemde hij toe en in de wintermaanden van 1883 en 1884 voldeed hij aan hun verzoek en deed dat in een achteraf staand gebouwtje aan de J.H. van Aismawei te Beetgumermolen. Het gebouwtje was eigendom van een particulier.

Ds. H. Hoekstra (1852-1915).

Een nieuw gebouw (1884).

Maar omdat de belangstelling voor de zondagse Bijbellezingen sterk groeide had men meer ruimte nodig. Vandaar dat de Vereniging voor Christelijke Belangen in het voorjaar van 1884 overging tot de aankoop van een grote voormalige herberg met twee verdiepingen, gelegen aan de J.H. van Aismawei. De bovenzaal van het  gebouw richtte men in als evangelisatielokaal en op Hemelvaartsdag 1884 (donderdag 22 mei) kwam ds. Hoekstra van Berlikum opnieuw naar Beetgum om het gebouw officieel in gebruik te nemen.

Het kerkgebouw (met evangelisatielokaal) van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Foto: ‘In en rondom de kerk’.

De koning verleende op 3 april 1886 rechtspersoonlijkheid aan deze Vereeniging voor Christelijke Belangen te Beetgum. Niet alleen het Gebouw voor Christelijke Belangen, maar ook de school voor Christelijk Nationaal Onderwijs behoorde tot diezelfde vereniging.

Evangelist J.D. te Winkel (van 1886 tot 1888).
Ds. J.D. te Winkel (1830-1896).

In het Friese dorp Knijpe woonde evangelist J.D. te Winkel (1830-1896), die door de inmiddels dertig leden tellende Vereniging voor Christelijke Belangen te Beetgum werd beroepen als evangelist. Hij was vanaf 3 oktober 1886 als zodanig in het dorp en in de omgeving actief.

We moeten ondertussen niet vergeten dat de leden van de Vereniging voor Christelijke Belangen vooral verontruste hervormden waren, die het niet eens waren met de koers van de hervormde kerk. Overal in het land hadden zich sinds begin 1886 onder leiding van dr. A. Kuyper (1837-1920) hervormde gemeenten en predikanten van de hervormde kerkelijke besturen losgemaakt en waren samen als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ verder gegaan. Deze beweging wordt de Doleantie genoemd: de tweede orthodoxe afscheiding van de hervormde kerk, na de Afscheiding van 1834, waar ds. H. de Cock (1801-1842) uit Ulrum leiding gaf.

Ds. H. de Cock (1801-1842) en dr. A. Kuyper (1837-1920).

Welke kant moest de Vereniging voor Christelijke Belangen kiezen? Dat was de vraag die de leden zich tijdens de jaarvergadering van 27 september 1887 stelden: ‘Wat zal men nu doen?’ Die belangrijke vraag werd toen nog niet direct beantwoord; ze eiste immers zorgvuldige overweging. Die bespreking vond twee maanden later plaats, op 27 november 1887, waarbij zevenentwintig van de dertig leden aanwezig waren.

De vragen waren: moest men gewoon als Vereniging voor Christelijke Belangen verder gaan, of wilde men verandering in de kerkelijke toestand? Negentien personen wensten verandering, zeven leden wilden geen wijziging en een van hen wist het niet precies. Een maand later, op 27 december, vergaderde men met achtentwintig leden opnieuw, en toen werd de vraag specifieker gesteld: zou men vanuit de Vereniging een ‘vrije Gereformeerde Gemeente’ oprichten of zou men zich aansluiten bij tot de Doleantie?

Dertien van de achtentwintig verenigingsleden stemden voor toetreding tot de Dolerende Kerken, zeven wilden liever een zelfstandige ‘vrije Gereformeerde Gemeente’, en acht personen onthielden zich van stemming. Zo werd door de meerderheid besloten toe te treden tot de Dolerende Kerken die zich elders in het land al gevormd hadden onder de naam ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken (doleerende).

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende).

Een oude uitgave van de ‘Dordtse Kerkorde’.

De vergadering gaf aan Dirk Arjens van der Schaaf en Minne Foppes Fopma de opdracht een schrijven aan de hervormde kerkenraad te richten met het verzoek ‘de reformatie der kerk en der kerkelijke tucht weer ter hand’ te nemen tegen vrijzinnige gemeenteleden, te breken met het Algemeen Reglement voor het bestuur van de Hervormde Kerk, de Dordtse Kerkorde opnieuw te erkennen en zich daarmee los te maken van de kerkelijke besturen: uitdrukkelijk niet van de Hervormde Kerk, maar van haar besturen.

De kerkenraad ging daar echter niet op in. Hij zei dat de leden van de Vereniging voor Christelijke Belangen zich in feite al lang geleden van de hervormde kerk hadden afgescheiden maar nooit door de kerkenraad van de hervormde gemeente erkend waren. “Ons verlangen om weder te keeren tot de oude paden” werd in de kerkenraadsbrief ‘voorgesteld als een dwaling”, zo constateerden de leden van de Vereeniging voor Kerkelijke Belangen.

Intussen had de Dolerende predikant van Reitsum, ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895), ingestemd met het verzoek om behulpzaam te zijn bij de instituering van De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Beetgum. Op 21 maart 1888 voegde hij de daad bij het woord en reisde af naar Beetgum.

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895). Foto: Archief Ploos van Amstel.

Nadat de aanwezigen verklaard hadden in te stemmen met de gereformeerde belijdenisgeschriften en tevens hadden verklaard dat ze voorstander waren van ‘de reformatie der kerk’, en nadat de Dolerenden in het naburige Engelum verklaard hadden bij de Dolerende kerk van Beetgum te willen behoren, ging men stemmen voor het aanwijzen van ouderlingen en diakenen.

Met volstrekte meerderheid van stemmen werden als ouderlingen gekozen Minne Foppes Fopma en Sijbren Jacobs van Tuinen. Als diakenen werden gekozen Dirk Arjens van der Schaaf en Bauke Reimers Heslinga. Alle vier namen ze de benoeming aan. Deze vier werden vervolgens op 2 april 1888 door de predikant in het ambt bevestigd, waarmee de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Beetgum een feit was. Het was een kleine gemeente: achttien belijdende leden en een aantal doopleden.

De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Een belangrijke officiële handeling van de kerkenraad was op 21 oktober 1888 de oprichting van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’. Omdat de kerk zelf (nog) geen rechtspersoonlijkheid verkregen had, kon de kerkenraad als zodanig geen officiële handelingen verrichten zoals de aan- en verkoop van grond en gebouwen (het kerkgebouw was nog eigendom van de Vereniging voor Christelijke Belangen).

Een brief aan de hervormde gemeenteleden.

De brief van de Dolerende kerkenraad aan de leden van de hervormde gemeente.

Hoe dan ook, nadat de Dolerende Kerk van Beetgum geïnstitueerd was, besloot de kerkenraad een schrijven te sturen aan alle leden van de hervormde gemeente te Beetgum. Daarin werd aangegeven dat de hervormde kerk in verval verkeerde, dat de kerkenraad daaraan niets wilde doen, en dat daarom door een aantal leden besloten was ‘de reformatie der kerk ter hand te nemen’. Men legde er de nadruk op niet te willen breken met de kerk als zodanig, maar “met de thans bestaande onschriftuurlijke toestanden, waardoor op godsdienstig en kerkelijk gebied al zoo veel verwoesting is teweeg gebracht, en weer opstaan uit het diepe verval waarin wij door onze en onzer vaderen schuld gezonken zijn”.

“Waarde vrienden”, zo besloot het schrijven, “Gaarne geven wij U dit alles in eenvoudigheid in overweging. Oordeelt zelf of het recht is voor God om in zulk een toestand te blijven, en langer werkeloos aan te zien, dat ook de eere Gods, en de heerlijkheid van de Christus Gods worden overtreden. (…) Ziet ook gij toe voor U zelven wat U in dezen te doen staat”.

Ds. J.D. te Winkel (van 1888 tot 1892).

Ds. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895) institueerde de Dolerende Kerk te Beetgum.

Evangelist Te Winkel was ondertussen predikant geworden naar Artikel 8 van de Dordtse Kerkorde (op grond van ‘singuliere gaven’). Op zondag 22 juli 1888 werd hij vermoedelijk door ds. J.J.A. Ploos van Amstel uit Reitsum in het ambt bevestigd. Hij was tot 1 september 1892 aan de kerk van Beetgum verbonden, maar vertrok daarna naar de Dolerende Kerk van Elburg. Aanvankelijk gaf dat in de classis Harderwijk problemen – waarvan Elburg deel uitmaakte – die het op hem uitgebrachte beroep weigerde goed te keuren. Op 27 juni 1893 – bijna een jaar na zijn afscheid van Beetgum – keurde de Provinciale Synode van Gelderland het beroep echter alsnog goed. Tot die tijd was ds. Te Winkel ‘rustend predikant’.

Erkenning.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Beetgum had ondertussen nog geen overheidserkenning verkregen en bezat dus ook geen rechtspersoonlijkheid. Vandaar dat de kerkenraad – zoals hierboven al aangegeven – op 21 oktober 1888 de Vereeniging ’De Kerkelijke Kas’ had opgericht. Deze vereniging beheerde namens de kerkenraad alle geld en goed. Meteen na de oprichting van ‘De Kerkelijke Kas’ werden de inmiddels goedgekeurde statuten met een begeleidend schrijven naar ‘de Hooge Regering’ in Den Haag gestuurd. Op 7 december 1888 verkreeg de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ koninklijke goedkeuring.

Koning Willem III (1817-1890) gaf koninklijke goedkeuring van de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Het gebouw door de kerk gekocht.

Nu kon de Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ het evangelisatiegebouw aan de Van Aismawei namens de kerkenraad door koop overnemen van de Vereniging voor Christelijke Belangen en kon het gebouw op naam geschreven worden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Beetgum. De begane grond werd toen voor fl. 100 per jaar verhuurd aan de School voor Christelijk Nationaal Onderwijs. Met andere woorden: de Dolerende kerk hield haar kerkdiensten op de eerste verdieping.

Diaconale hulp.

In elke dienst werden drie collecten gehouden. Men collecteerde niet alleen voor zichzelf. Er waren veel hulpbehoevende Dolerende Kerken in het land, en de kerkenraad besloot de opbrengst van de tweede collecte in september 1889 te bestemmen voor die noodlijdende kerken. Daarnaast werden de gemeenteleden die het financieel moeilijk hadden door de diaconie zoveel als nodig geholpen ofwel met een klein bedrag aan geld dan wel met een gave in natura, bijvoorbeeld door het verstrekken van aardappelen, brood, vet, erwten enz.

De predikant verhuist.

Ds. Te Winkel verhuisde per 1 januari 1890 naar een riante woning aan de J.H. van Aismawei 73 in Beetgumermolen. Eerder had daar de huisarts gewoond. Overigens kreeg ds. Te Winkel eind augustus 1890 een beroep van de Dolerende Kerk van IJsselmonde, maar hij nam het beroep niet aan.

Een oude ansicht van een straat in Beetgum.

Een orgel.

Op 10 september 1889 met unaniem besloten een orgel aan te schaffen en die ‘op de zaal’ te plaatsen (dat wil zeggen op de tweede verdieping waar de kerkdiensten gehouden werden). De Jongelingsvereniging was zo ijverig met een lijst rond te gaan, zodat het geld bij elkaar kwam. Er bleek ruim voldoende binnengekomen te zijn; zelfs een reparatie kon er van betaald worden. Toch bleek later dat het instrument te klein was voor de behoorlijk grote kerkzaal. In mei 1892 werd door de gemeentevergadering met veertien stemmen voor en zes tegen besloten een ander orgel aan te schaffen. Het eerste orgel werd verkocht.

De Gereformeerde Kerk te Beetgum (1892).

De synodes van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken (resp. uit Afscheiding en Doleantie), waren niet lang nadat de Doleantie plaatsvond met elkaar in gesprek gegaan, om te spreken over eventuele eenwording. Uiteindelijk kwam men overeen dat beide kerken op 17 juni 1892 zouden samensmelten tot De Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook werd besloten dat de plaatselijke kerken zich zouden inspannen om ook lokaal tot eenheid te komen. Maar niet overal kon dat snel. Er konden immers verschillen van inzicht zijn over de leer, over de financiën, over de gebouwen en over wat al niet.

Ds. J. Hartwigsen (1862-1949) was van 1889 tot 1892 de Dolerende predikant van Berlikum en consulent van de Dolerenden te Beetgum.

In Beetgum ging het echter betrekkelijk snel. Want daar waren de twee kerkenraden al enkele jaren met elkaar in gesprek geweest om plaatselijk tot eenheid te komen (ze waren al op 19 november 1889 al samengekomen). Wel had de gewenste eenwording best wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk kon men al op 10 juli 1892 instemmen met de besluiten van de synodes.

Daardoor was de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in het vervolg Gereformeerde Kerk te Beetgum A (de leden van Kerk A die in het naburige Berlikum woonachtig waren zouden, zo werd door de kerkenraden afgesproken, samengaan met de Gereformeerde Kerk te Berlikum B (de vroegere Dolerende kerk aldaar).

De naam van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Beetgum was vanaf 17 juni 1892 (de datum van de landelijke eenwording) ‘De Gereformeerde Kerk te Beetgum B’.

De toevoeging van die letters A en B zou zo blijven totdat alle plaatselijke regelingen door beide kerkenraden waren goedgekeurd. Dat gebeurde tijdens de vergadering van 27 juni 1892 (tien dagen na de landelijke ‘Vereniging’). De beide predikanten, ds. J.D. te Winkel (van ‘B’) en ds. J. op ’t Holt (van ‘A’)  leidden die bijeenkomst. Daar werd de plaatselijke regeling voor de kerkelijke ‘ineensmelting’ vastgesteld. Op 28 augustus 1892 vond de daadwerkelijke officiële ineensmelting plaats en kon men in het vervolg spreken van De Gereformeerde Kerk te Beetgum.

Naar deel 4 (slot) >

© 2025. GereformeerdeKerken.info

Translation into English:

The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum (3)

The Doleantie.

( < Back to part 2 ) – Even before Rev. J. op ’t Holt (1864-1945) began his work as minister of the Christian Reformed Congregation in Beetgum, there had already been unrest for many years in the national ‘Hervormde’ Church regarding the ‘unrestricted passage granted to liberalism’ and the great power of the church councils, which soon came to be called ‘synodal hierarchy.’

This power was based on the General Regulation for the Administration of the ‘Hervormde’ Church, which had been imposed on the ‘Hervormde’ Church by the government in 1806, disregarding the old ‘gereformeerde’ Dordt Church Order of 1619. The General Regulation greatly restricted the rights of local church congregations.

The Start of Evangelization Work.

In Beetgum and Beetgumermolen, some members of the ‘hervormde’ congregation worshipped elsewhere for these reasons. They wanted catechism lessons for their children from an orthodox minister. Therefore, they asked Rev. H. Hoekstra (1852-1915), an orthodox ‘hervormde’ minister in Berlikum—who later joined the Doleantie—to hold Bible readings and provide catechism lessons in Beetgum(ermolen).

He agreed, and in the winter months of 1883 and 1884, he fulfilled their request, using a small, secluded building on J.H. van Aismawei in Beetgumermolen. This building was privately owned.

A New Building (1884).

Because the interest in Sunday Bible readings grew significantly, more space was needed. Therefore, in the spring of 1884, the Association for Christian Interests purchased a large former inn with two floors, located on J.H. van Aismawei. The upper hall of the building was set up as an evangelization hall, and on Ascension Day 1884 (Thursday, May 22), Rev. Hoekstra from Berlikum came to Beetgum once again to officially inaugurate the building.

On April 3, 1886, the King granted legal status to the Association for Christian Interests in Beetgum. This association not only owned the Building for Christian Interests but also the school for Christian National Education.

Evangelist J.D. te Winkel (1886-1888).

In the Frisian village of Knijpe lived evangelist J.D. te Winkel (1830-1896), who was called by the Association for Christian Interests—which had grown to thirty members—to serve as their evangelist. He started in this role on October 3, 1886, and was active in the village and its surroundings.

It is important to remember that the members of the Association for Christian Interests were primarily concerned ‘hervormde’ believers who disagreed with the direction of the ‘Hervormde’ Church. Since early 1886, under the leadership of Dr. A. Kuyper (1837-1920), ‘hervormde’ congregations and ministers across the country had separated from the ‘Hervormde’ Church’s governing councils and continued as the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Churches. This movement became known as the Doleantie, the second orthodox secession from the ‘Hervormde’ Church, following the Secession of 1834 led by Rev. H. de Cock (1801-1842) from Ulrum.

Which Path to Choose?

The Association for Christian Interests faced an important decision: which direction should they take? This question was raised during the annual meeting on September 27, 1887: “What should we do now?” However, no immediate answer was given, as the issue required careful consideration.

The discussion took place two months later, on November 27, 1887, with twenty-seven of the thirty members present. The key questions were: should they continue simply as the Association for Christian Interests, or should they seek change in their church situation? Nineteen members favored change, seven members wanted no change, and one was uncertain.

A month later, on December 27, 1887, another meeting was held with twenty-eight members, and the question was posed more specifically: should the association establish an independent Free ‘gereformeerde’ Congregation, or should they join the Doleantie movement?

Thirteen of the twenty-eight members voted in favor of joining the Dolerende Churches, seven preferred an independent Free ‘gereformeerde’ Congregation, and eight abstained from voting. Thus, the majority decided to join the Dolerende Churches, which had already been established in other parts of the country under the name ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Churches (Dolerende).

The ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church (Doleerende).

The meeting assigned Dirk Arjens van der Schaaf and Minne Foppes Fopma the task of writing to the church council of the ‘Hervormde’ Church, requesting them to “restore the reformation of the church and church discipline,” take action against liberal members, abandon the General Regulation for the Administration of the ‘Hervormde’ Church, reinstate the Dordt Church Order, and thereby separate themselves from the church councils—explicitly not from the ‘Hervormde’ Church itself, but from its governing bodies.

However, the church council rejected this request. They argued that the members of the Association for Christian Interests had, in effect, already separated from the ‘Hervormde’ Church long ago and had never been recognized by the church council. The association members observed that their “desire to return to the old paths” was dismissed by the church council as “an error.”

Meanwhile, the Dolerende minister from Reitsum, Rev. J.J.A. Ploos van Amstel (1835-1895), agreed to assist in the establishment of the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church (Doleerende) in Beetgum. On March 21, 1888, he acted on this commitment and traveled to Beetgum.

After those present declared their agreement with the ‘gereformeerde’ confessions and their support for the reformation of the church, and after the Dolerenden in the neighboring village of Engelum expressed their desire to join the Dolerende church of Beetgum, the process of electing elders and deacons began.

By an absolute majority of votes, Minne Foppes Fopma and Sijbren Jacobs van Tuinen were chosen as elders. Dirk Arjens van der Schaaf and Bauke Reimers Heslinga were elected as deacons. All four accepted their appointments.

On April 2, 1888, these four were officially installed into office by the minister, marking the formal establishment of the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church (Doleerende) in Beetgum. It was a small congregation, consisting of eighteen confessing members and several baptized members.

The Church Fund Association.

An important official action by the church council was the founding of the Church Fund Association (Vereeniging “De Kerkelijke Kas”) on October 21, 1888. Since the church itself had not yet obtained legal status, the church council was not able to conduct official transactions such as the purchase or sale of land and buildings (the church building was still owned by the Association for Christian Interests).

A Letter to the Reformed Church Members.

After the Dolerende Church of Beetgum was instituted, the church council decided to send a letter to all members of the ‘Hervormde’ Church in Beetgum. In this letter, they stated that the ‘Hervormde’ Church was in decline, that the church council was unwilling to do anything about it, and that, therefore, a number of members had decided to “undertake the reformation of the church.” They emphasized that they did not want to break with the church as such but rather with “the current unscriptural conditions, which have caused so much destruction in religious and ecclesiastical matters, and to rise again from the deep decline into which we have sunk through our own fault and that of our fathers.”

“Dear friends,” the letter concluded, “we gladly present all this to you in simplicity for your consideration. Judge for yourselves whether it is right before God to remain in such a condition and to continue to watch idly as the honor of God and the glory of Christ are transgressed. (…) Also, consider for yourselves what you must do in this matter.”

Rev. J.D. te Winkel (from 1888 to 1892).

Evangelist Te Winkel had meanwhile become a minister under Article 8 of the Church Order of Dordt (based on “singular gifts”). On Sunday, July 22, 1888, he was presumably ordained into office by Rev. J.J.A. Ploos van Amstel from Reitsum. He served the church of Beetgum until September 1, 1892, after which he moved to the Dolerende Church of Elburg. Initially, this caused issues in the Harderwijk classis—of which Elburg was a part—since the classis refused to approve the call extended to him. However, on June 27, 1893—almost a year after his departure from Beetgum—the Provincial Synod of Gelderland eventually approved the call. Until that time, Rev. Te Winkel had been a “resting minister.”

Recognition.

The ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church in Beetgum had not yet received official government recognition and therefore had no legal personality. That is why, as mentioned earlier, the church council established the association “The Church Fund” on October 21, 1888. This association managed all funds and assets on behalf of the church council. Immediately after the founding of “The Church Fund,” the approved statutes were sent, along with a cover letter, to “the High Government” in The Hague. On December 7, 1888, the association “The Church Fund” received royal approval.

The Church Purchased a Building.

Now, the association “The Church Fund” could purchase the evangelization building on Van Aismawei on behalf of the church council from the Association for Christian Interests. The building could then be officially registered in the name of the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church in Beetgum. The ground floor was rented out for 100 guilders per year to the School for Christian National Education. In other words, the Dolerende Church held its services on the first floor.

Three collections were held during each service. The congregation did not only collect for itself—there were many needy Dolerende Churches in the country, and the church council decided to allocate the proceeds of the second collection in September 1889 to those struggling churches. Additionally, members of the congregation who were financially struggling were supported by the deacons, either with a small amount of money or with gifts in kind, such as potatoes, bread, fat, peas, etc.

The Minister Moves.

On January 1, 1890, Rev. Te Winkel moved to a spacious house at J.H. van Aismawei 73 in Beetgumermolen. Previously, a doctor had lived there. At the end of August 1890, Rev. Te Winkel received a call from the Dolerende Church of IJsselmonde, but he declined the call.

An Organ.

On September 10, 1889, it was unanimously decided to purchase an organ and place it “in the hall” (meaning on the second floor, where the church services were held). The Young Men’s Association eagerly went around with a fundraising list, and the necessary funds were quickly raised. There was even enough money left to pay for a repair. However, it later turned out that the instrument was too small for the fairly large church hall. In May 1892, the congregational meeting decided, with fourteen votes in favor and six against, to purchase another organ. The first organ was sold.

The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum (1892).

The national synods of the Christian Reformed Church and the Nederduitsche Gereformeerde Churches (originating from the Afscheiding and Doleantie movements, respectively) had begun discussions not long after the Doleantie to explore a possible unification. Eventually, it was agreed that both churches would merge on June 17, 1892, to form The ‘Gereformeerde’ Churches in the Netherlands. It was also decided that the local churches would strive to unite at the local level as well. However, this could not always happen quickly, as differences in doctrine, finances, church buildings, and other matters could exist.

In Beetgum, however, the process was relatively swift. The two church councils had already been in discussion for several years about a local unification (having first met on November 19, 1889). While the desired unification did involve significant challenges, they were able to agree to the synodal decisions as early as July 10, 1892.

As a result, the name of the Christian Reformed Congregation was changed to the ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum A. It was agreed by the church councils that members of Church A who lived in the neighboring town of Berlikum would join the ‘Gereformeerde’ Church in Berlikum B (formerly the Dolerende Church there).

From June 17, 1892 (the date of the national unification), the name of the ‘Nederduitsche Gereformeerde’ Church (Doleerende) in Beetgum became “The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum B.”

These designations “A” and “B” remained until all local arrangements were approved by both church councils. This happened during the meeting on June 27, 1892 (ten days after the national “Union”). The two ministers, Rev. J.D. te Winkel (from “B”) and Rev. J. op ’t Holt (from “A”), led this meeting, during which the local regulations for the ecclesiastical “merger” were established. On August 28, 1892, the official local unification took place, and from then on, the congregation was simply called “The ‘Gereformeerde’ Church in Beetgum.”

To Part 4 >