De Gereformeerde Kerk te Bolsward (1)

Van Witheerenstraat tot Gasthuissingel.

De Gereformeerde Kerk te Bolsward ontstond op 23 juli 1924 door de samenvoeging van de Christelijke Gedeformeerde Gemeente en de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie.

Kaart: Google.

Inleiding.

Achtereenvolgens gaan we in op de voorgeschiedenis en het kerkelijk leven van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, terwijl we daarna het ontstaan en de geschiedenis van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) beschrijven. Daarna komt het samengaan van beide plaatselijke kerken aan de orde, die in 1924 De Gereformeerde Kerk te Bolsward gingen vormen.

1. De Christelijke (Afgescheidene) Gereformeerde Gemeente, c.q. Gereformeerde Kerk A (1835 tot 1924).

‘Oefeningen’ in Bolsward (1832).

De hervormde kerkenraad vond het maar niks dat in 1832 in Bolsward huisgodsdienstoefeningen (ook conventikels genoemd) gehouden werden door hervormde gemeenteleden die het in de hervormde kerk niet meer konden vinden. Oefenaar Jelle Cornelis Bredzee, wever van beroep, ging in die bijeenkomsten voor. Daarom vroeg de kerkenraad aan de burgerlijke gemeente om in te grijpen. Dat soort bijeenkomsten was toch door de koning verboden?! Waarom werd door de burgerlijke gemeente niet ingegrepen op grond van de artikelen 291 tot 294 van het Wetboek van Strafrecht? Daar stond toch duidelijk dat die bijeenkomsten niet mochten worden gehouden zonder toestemming van de plaatselijke overheid en dat ze door niet meer dan twintig personen mochten worden bijgewoond?!

De gouverneur van Friesland, J.A. Baron van Zuylen van Nijevelt.

B en W wilden echter vooralsnog niet ingrijpen omdat de daar samenkomende personen ’van een onberispelijk gedrag en wandel’ waren. Het gemeentebestuur vroeg de gouverneur van de provincie (Jan Adriaan Baron van Zuylen van Nijevelt) om advies, want deze wilde meer weten over de gang van zaken bij die huissamenkomsten.

In april 1832 schreef de burgemeester hem dat in deze samenkomsten ‘de Heilige Schrift wordt verklaard, gemoedelijke redevoeringen gehouden worden (die het gemoed roeren) en opgegeven vragen over de grondwaarheden van onze Godsdienst beantwoord worden’. De voorganger en zijn toehoorders werden – zo schreef hij verder – daarbij geïnspireerd door boeken en preken van theologen uit lang vervlogen tijden. De burgemeester noemde Theodorus à Brakel (1608-1669), Abraham Hellenbroek (1658-1731) en Bernardus Smijtegelt (1665-1739) bij name.

‘Oudvader’ Abraham Hellenbroek (1658-1731).

Ook werd verslag gedaan over die door zeventig tot tachtig mensen bijgewoonde samenkomst en over de toespraak van oefenaar Bredzee. Na gezongen te hebben psalm 72 de verzen 5, 6 en 7 sprak hij uit het hoofd over Hebreeën 12 vers 24 (“En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel“). ‘Hij sprak met gevoel en verstaande hetgeen hij zei’, zo werd geconstateerd. Schoenmaker Willem Arjans van der Heide stelde aan Bredzee toen de vraag wat men moest doen om tot de Middelaar Jezus te komen? Daarna begon het tweede deel van de preek, waarin de oefenaar die vraag beantwoordde. Van der Heide stelde nóg een vraag, waarna Bredzee ook daarover sprak. ‘Gedurende de hele vergadering heerste er stille aandacht en een godsdienstige stemming’. De schrijver van het verslag was vermoedelijk de Bolswarder arts dr. Petrus de Vries.

Ds. J.W. Becking.

De Vries schreef ook over het feit dat de ‘officiële’ kerkdiensten in Bolsward, waarin werd voorgegaan door rechtzinnige predikanten, veel toehoorders uit de wijde omgeving trokken. Genoemd werden de namen van ds. C. Witteveen in Oosthem, ds. J.W. Becking te Heeg en ds. L. van Loon uit Welsrijp. Maar niet alleen gestudeerde orthodoxe predikanten trokken mensen; ook bijvoorbeeld de Leeuwarder oefenaars koopman Marten Feddema, woonachtig in het Naauw, en koopman J. Meijering die aan de Voorstreek woonde.

Het kon dan ook niet anders dat B en W concludeerden dat in de bijeenkomsten bij Bredzee geen onvertogen woord viel en er geen enkele reden was om in te grijpen. Wel wezen B en W erop dat het voor de hervormde predikanten ‘een zeer onaangenaam gevoel is dat zich zoovelen van hen afscheiden en een afzonderlijke gemeente stichten’. De predikanten zullen wel opgelucht ademgehaald hebben toen namens de bezoekers van het conventikel door Hendrik van Reenen meegedeeld werd dat de bijeenkomsten zouden worden gestaakt omdat men geen onrust in de gemeente wenste.

De Christelijke Afgescheidene Gemeente geïnstitueerd (1835).

Koning Willem I (1772-1843).

Begin oktober 1822 stuurde oefenaar Bredzee – op verzoek van de bezoekers van zijn conventikel – een rekest aan koning Willem I met het verzoek met meer dan twintig personen te mogen samenkomen als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. De koning – tegenstander van ieder die zich van zijn geliefde hervormde kerk losmaakte – gaf geen toestemming. Hij duldde geen verdeeldheid in de hervormde kerk.

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Het hield de instituering van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bolsward echter niet tegen. Want op 27 november 1835 kwam ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in ons land, hoogstpersoonlijk naar Bolsward om daar een gemeente te stichten. Hij kwam juist uit Sneek, waar hij op dezelfde dag eveneens een gemeente gesticht had.

In de achterkamer van het woonhuis van ‘suikervormbakkersknecht’ Pieter Jaans Mobach aan het Grootzand kwam men voor dat doel bij elkaar. Men zegt dat in de zoldering een luik gemaakt was, zodat de zolder bij wijze van galerij dienst kon doen als de kamer vol was. Men zorgde er voor dat ‘beneden’ nooit meer dan twintig personen aanwezig waren, omdat er natuurlijk een inval van de burgemeester en/of van de politie kon plaatsvinden. Het luik werd in dat geval meteen gesloten en op de zolder hield men zich dan muisstil!

In de achterkamer van de woning van Mobach op het Grootzand institueerde ds. De Cock de Afgescheiden Gemeente te Bolsward.

De gemeenteleden hadden intussen al een ouderling en een diaken gekozen, resp. Pieter Jaans Mobach en schoenmaker Willem Arjans van der Heide, die we al eerder tegenkwamen. Ze werden door ds. De Cock in het ambt bevestigd, waarmee de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bolsward een feit was. De predikant doopte ook nog twee kinderen. De gemeente telde in die tijd zo’n vijftien personen die zich bij de hervormde gemeente hadden laten uitschrijven.

Vervolgingen.

De houding van de gouverneur van de provincie was intussen niet meer zo welwillend als voorheen. In een schrijven aan de gemeentebesturen maande hij B en W streng op te treden tegen de bijeenkomsten der separatisten en hen desnoods met geweld uiteen te jagen. Dat gebeurde hier en daar inderdaad ook (bijvoorbeeld in Tjalleberd), maar in Bolsward ging het wat minder gewelddadig toe. De burgemeester riep ‘het hoofd van de afgescheiden gemeente’, Pieter Jaans Mobach, bij zich om hem te waarschuwen de diensten niet meer te houden. Nee, burgemeester Hoeksema hoefde niet bang te zijn, want Mobach zou er streng op toe zien dat er niet meer dan twintig personen de diensten zouden bijwonen. Dan mocht het.

Ds. S. van Velzen in de stad (1836).

Ds. S. van Velzen (1809-1896).

De Friese Afgescheiden predikant ‘in algemene dienst’, ds. S. van Velzen (1809-1896), was op 18 mei 1836 ook in Bolsward gekomen om in een dienst voor te gaan. De burgemeester en de vrederechter Johannes Albarda spoedden zich naar de woning van Mobach en zagen daar vierentwintig personen bijeen die, in stille aandacht verzonken, naar de toespraak van ds. Van Velzen luisterden. Weliswaar stuurde de burgemeester een proces-verbaal naar de rechtbank (die er inderdaad over oordeelde), maar zowel ouderling Mobach als diaken Van der Heide werden vrijgesproken.

Wel werden niet lang daarna nog enkele boetes aan anderen opgelegd (zo kreeg ds. Van Velzen een boete van fl. 100 voor een op 18 december 1836 door hem geleide godsdienstoefening in het naburge Oldeklooster, en kreeg Eeltje Hanses de Groot een boete van fl. 50 voor het voorgaan in een godsdienstoefening in zijn woning in Nijland), maar verder bleef de gemeente van Bolsward van vervolgingen gevrijwaard.

Erkenning gevraagd en verkregen (1841).

Koning Willem II erkende de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Bolsward in 1841.

In 1839 had de Afgescheiden Gemeente van Bolsward erkenning bij koning Willem I gevraagd als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente. Daarop werd in februari 1840 negatief geoordeeld, onder meer omdat de gemeente naar het oordeel van de regering te klein was om zichzelf in stand te kunnen houden en omdat de leden ervan teveel verspreid woonden om een gemeente te vormen. Dat de regering niet akkoord ging met het verzoek kwam vooral doordat burgemeester Hoeksema en gouverneur Van Zuylen van Nijevelt een negatief advies stuurden.

Maar toen koning Willem II aan de regering kwam werd de horizon voor de Afgescheidenen veel lichter, omdat de vorst een stuk minder negatief stond tegenover de Afgescheidenen dan zijn vader. Vandaar dat opnieuw een aanvraag voor rechtspersoonlijkheid (c.q. erkenning als zelfstandige gemeente) werd ingediend. In dat schrijven werd ook de locatie van het kerkgebouw genoemd: een pand aan het tegenwoordige Broereplein 3. Op 21 januari 1841 werd de overheidserkenning verkregen.

Een ‘eigen’ kerkgebouw (1841).

Het Hengstepad te Bolsward; de gehuurde woning was al gesloopt.

Zo kon op 28 maart 1841 het kerkgebouw aan het toenmalige Hengstepad (sinds 1950 Broereplein geheten) officieel in gebruik genomen worden; het werd overigens al sinds 1839 voor kerkdiensten gebruikt. B en W werden uitgenodigd de bijeenkomst bij te wonen en tegelijk werd de burgemeester gevraagd de politie opdracht te geven rond het gebouw toezicht uit te oefenen, ‘opdat er geen ongeregeldheden plaats hebben’. Kennelijk was de weerzin tegen de Afgescheidenen in Bolsward nog geen verleden tijd.

Ds. F.A. van Gijssel (van 1841 tot 1843).

In november 1841 werd de eerste predikant van de Bolswarder Afgescheiden Gemeente te Bolsward in het ambt bevestigd. Het was de dertigjarige kandidaat F.A. van Gijssel (1811-1856), die opgeleid was door o.a. ds. H. de Cock (van ds. Van Gijssel is geen afbeelding bekend). Hij bleef niet lang: halverwege 1843 vertrok hij naar de kerk van Rouveen.

Toen begon een lange vacante periode waarin in de Afgescheiden Gemeente van Bolsward ‘vrede en rust’ verre te zoeken waren. Zo ontstond onder de gemeenteleden weerstand tegen oefenaar Bredzee, die op zondagavond in de diensten voorging. Bredzee onttrok zich later aan de Afgescheiden Kerk, omdat hij verscheidene keren onder censuur kwam te staan. Ook de verhouding tussen de kerkenraad en de gemeentelijke steunpilaar en ouderling Mobach was gedurende drie jaar niet om over naar huis te schrijven, waardoor de toestand van de gemeente er niet beter op werd. “De gemeente van Bolsward is bijna verwoest door achteloosheid der kerkeraad en door de vele laster, die er ten allen tijde in de gemeente is”.

Vacant (van 1843 tot 1852).

En toen vertrok tot overmaat van ramp ds. Van Gijssel naar Rouveen. Er was geen vaste leiding meer waardoor de situatie alleen maar verergerde. De kerkenraad werd nalatigheid verweten in de bediening van doop en avondmaal. De ouderlingen Van der Heide en Broersma kregen daarom van de classis de wind van voren.

Ds. T.F. de Haan (1791-1868).

Hetzelfde overkwam hen toen de kerkenraad aan oefenaar D.A. Detmar vroeg om eens per zondag in de gemeente voor te gaan. Het probleem was dat hij zich nog maar nèt had afgescheiden van de hervormde gemeente, zodat hij in de Afgescheiden wereld nog een vreemde was (bovendien was hij ‘slechts’ dooplid). De classis was vierkant tegen zijn voorgaan in de diensten en adviseerde dan ook hem eerst maar eens te laten opleiden door ds. T.F. de Haan (1791-1868), die in Groningen aanstaande Afgescheiden predikanten opleidde (er was immers nog geen Theologische School in Kampen; die kwam pas in 1854). Detmar maakte zich bovendien schuldig aan wangedrag; hij dronk in het veerhuis veel sterke drank en ‘voerde vele belaggelijke praatjes’. Enfin, een onverkwikkelijke zaak werd het, die zich vele jaren voortsleepte en waar we hier verder maar niet op ingaan.

Een nieuw kerkgebouw (1849).

Ondanks deze onrustige tijden kregen kerkenraad en gemeente het toch voor elkaar om in 1849 een eigen kerkgebouw op te richten in de Witheerenstraat. Maar al snel bleek het bedehuis te klein te zijn, zodat het (vermoedelijk in de jaren ’50) moest worden verbouwd. Hoe dat allemaal ging is onbekend omdat de notulen uit de begintijd ontbreken. Maar de gemeente groeide in elk geval. Ze telde in die tijd ongeveer honderd leden. Helaas bleven de eerste predikanten slechts (zeer) kort in Bolsward, waardoor het kerkelijk leven van de de jonge gemeente er niet stabieler op werd.

Ds. Th. de With (van 1852 tot 1854).

Gelukkig werd in 1852 een nieuwe predikant gevonden, iemand met ervaring nog wel, namelijk ds. Theeuwis de With (1814-1868). Ook hij bleef niet lang: intrede deed hij op 23 november 1852, afscheid nam hij op 17 mei 1854. “Hij wordt beschouwd als een krachtig, vurig prediker, die overigens niet in ieders smaak viel. Hij was een impulsief man”.

Ds. W. Coelingh (van 1855 tot 1856).

Ds. W. Coelingh (1826-1895).

Al vrij snel na het vertrek van ds. De With naar Leiden deed ds. W. Coelingh (1826-1895) van Enter op 6 oktober 1855 intrede in Bolsward. Ook hij bleef slechts kort en nam al op 7 december 1856 afscheid omdat hij het beroep van de gemeente te Teuge had aangenomen.

Ds. W.J. Weijenberg (van 1859 tot 1861).

Ds. W.J. Weijenberg (1819-1885).

Op 27 februari 1859 deed ds. W. Weijenberg (1819-1885) uit Meppel intrede in Bolsward. “Hij kon zeer slecht zien, doch was een goedspreker, die uitstekend memoriseerde en hij stond bekend als een geleerde”. Allemaal goed en wel, maar hij preekte al op 1 december 1861 afscheid en vertrok naar Alphen aan den Rijn.

Ds. J. Hessels (van 1862 tot 1864).

Na een flink aantal vergeefse beroepen op andere predikanten werd desondanks al vrij snel een nieuwe predikant gevonden in de persoon van kandidaat J. Hessels (1836-1907). Op 21 december 1862 deed hij intrede. Het wordt eentonig, maar  ook hij bleef slechts kort. Het afscheid was op 4 september 1864 wegens zijn vertrek naar het Groningse Bedum.

Ds. J. Hessels (1836-1907).

Iets over het kerkelijk leven.

In februari 1864 werd een klacht bij de kerkenraad ingediend over een ouderling die teveel aan Bacchus offerde. ‘De gevallen broeder’ zou ernstig worden vermaand, zo besloot de kerkenraad in zijn afwezigheid. De broeder werd aangezegd de avondmaalsviering niet bij te wonen en werd gedurende zeven weken als ouderling geschorst. Hij mocht in die tijd niet in de ouderlingenbank zitten. Als hij dat stiekem toch deed zou tijdens dezelfde dienst zijn tuchtgeval van de kansel worden afgekondigd. Na de strafperiode zou de broeder voor de kerkenraad ook nog schuld moeten belijden.

Oefenaar/ds. B.C. Felix (van 1864 tot 1867).

Toen oefenaar B.C. Felix (1827-1907) op 7 november 1864 met zijn pastorale werk begon werd hem echter te kennen gegeven zich van het voorgaan in de gemeente te onthouden zolang hij zijn predikantsexamen nog niet had afgelegd. Uiteraard voldeed hij daaraan.

Ds. B.C. Felix (1827-1907).

Maar vanaf 8 oktober 1865 mocht hij ook de diensten als voorganger leiden, omdat hij toen als predikant bevestigd werd en intrede deed. Hoewel op een gegeven moment door een deel van de gemeente (ons onbekende) bezwaren tegen hem werden ingebracht, bleek de kerkenraad verheugd toen hij in juli 1866 voor een beroep naar Gouda bedankte. Toch zou hij ruim een jaar later, op 24 november 1867, afscheid nemen, en wel door het aannemen van een beroep van de kerk van Den Helder.

‘De Bazuin’, 29 november 1867.

Een nieuwe kerk op dezelfde plaats (1866).

Het in de jaren ’50 uitgebreide kerkje aan de Witheerenstraat werd opnieuw te klein. Een duidelijk teken dat de gemeente tot rust gekomen was en groeide. Eind december 1864 oordeelde de kerkenraad dat een nieuwe, grotere kerk nodig was. Een half jaar later, in juli 1865, onderzocht een commissie of de bouw van een nieuwe kerk inderdaad wenselijk was. Een jaar later oordeelde men inderdaad dat er nieuwbouw gepleegd moest worden. In de oude kerk in de Witheerenstraat werd op 5 augustus 1866 de laatste dienst gehouden, waarna het bedehuis werd afgebroken. Gedurende twee maanden – van 8 augustus tot 30 september – mocht men de Minderbroederskerk gebruiken.

De Kleine- of Broerekerk.

Ondertussen was op 13 juni 1866 de eerste steen voor het nieuwe kerkgebouw al gelegd, namelijk door het zoontje van ds. Felix. De bouw van de kerk vorderde gestaag; de gemeenteleden hadden vrijwillige bijdragen geschonken waardoor het grootste deel van de bouw gefinancierd werd. Op 30 september 1866 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden.

‘De Bazuin’, 12 oktober 1866.

Ds. H. Vissink (van 1869 tot 1874).

De kerkenraad kreeg niet direct de juiste man op de preekstoel. Het duurde tot 16 april 1869 tot ds. H. Vissink (1834-1913) van Zwolle het op hem uitgebrachte beroep aannam.

Christelijke Gereformeerde Gemeente te Bolsward (1869).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Vissink veranderde de naam van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Bolsward. Dat kwam door een landelijke kerkenfusie van de Christelijke Afgescheidene Kerk en de daarvan in en na 1838 afgescheiden Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Er was in de jaren ’30 in Afgescheiden kringen namelijk onenigheid ontstaan over de vraag of Afgescheiden Gemeenten bij de overheid om erkenning mochten vragen, met bovendien als consequentie dat die gemeente de naam ‘gereformeerd’ niet meer zou mogen dragen (die benaming kwam de Nederlandse Hervormde Kerk toe, zei de overheid); en of Afgescheiden Gemeenten een andere kerkorde mochten aannemen dan de aloude gereformeerde Dordtse Kerkorde. Zij die de Dordtse Kerkorde wilden handhaven en geen overheidserkenning wilden vragen scheidden zich af en vormden samen de Gereformeerde Kerk in Nederland (onder ’t Kruis); de laatste toevoeging behoorde overigens niet tot de officiële kerknaam.

Ds. H. Vissink (1834-1913).

Zo’n dertig jaar na de scheuring in 1838 waren de meningsverschillen echter nauwelijks nog actueel en besloten beide synodes tot hereniging over te gaan. Dat gebeurde in juni 1869. Besloten werd dat de naam van de verenigde kerk zou zijn: ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’. Ook de gemeente van Bolsward sloot zich daarbij aan en heette daarom sindsdien Christelijke Gereformeerde Gemeente.

Ds. Vissink kreeg in september 1874 een beroep van de Christelijke Gereformeerde Gemeente in het Friese Suawoude en nam dat aan, zodat hij op 11 oktober dat jaar afscheid nam van Bolsward.

‘De Bazuin’, 16 oktober 1874.

Iets over het kerkelijk leven.

In 1873 werd een klacht tegen een vrouwelijk gemeentelid ingediend die een kermistent bezocht zou hebben. Haar man had met haar onder één hoedje gespeeld. De kermis werd geregeld ook door gemeenteleden bezocht, waarmee de kerkenraad zich niet kon verenigen. Het was een poel des verderfs. — In 1874 was een van de ambtsdragers dronken geweest. Toen dat kennelijk onverwachts op de kerkenraadsvergadering aan de orde gesteld werd, stond hij op en verliet de kerkenraadsvergadering, en bedankte tegelijk voor het ambt. Een commissie ging naar zijn woning om hem te vermanen. Het hielp niet. De broeder bedankte niet alleen voor het ambtsdragerschap, maar hij vond de beschuldigingen laster en kwam niet meer terug.

Ds. A. van Apeldoorn (van 1875 tot 1876).

Ds. A. van Apeldoorn (1845-1934).

Op 28 februari 1875 deed ds. A. van Apeldoorn (1845-1934) uit Almelo intrede in Bolsward.

De kerk verstevigd (1875).

De kerk in de Witheerenstraat bleek na onderzoek in 1873 – de kerk zou ‘gewit’ worden – ‘niet al te solied’ gebouwd te zijn. Aanvankelijk werd getracht de Kleine- of Broerekerk te kopen, maar dat mislukte. Tijdens de versterking van het eigen bedehuis kon men er wél gedurende ongeveer zes weken kerkdiensten houden. In 1875 werd afgesproken de Witheerenstraatkerk dus maar te gaan opknappen, ‘overmits het gebouw geen stevigheid genoeg heeft, waardoor de kerkeraad niet verantwoord is tegen het publiek, dat des zondags ter kerke komt’. Dus werd het kerkgebouw geïnspecteerd door een deskundige. Deze verklaarde ‘dat de kerk door het aanbrengen van ankers en ijzeren balken een genoegzame stevigheid bekomt’. Zo gezegd zo gedaan.

Na anderhalf jaar in de gemeente te hebben gewerkt nam ds. Van Apeldoorn in september 1876 het beroep van de gemeente van Holten aan en nam op 29 oktober 1876 afscheid.

Iets over het kerkelijk leven.

In november 1873 werd besloten dat de ouderlingen verplicht waren om het catechisatieonderwijs beurtelings te verzorgen voor het geval de dominee afwezig zou zijn. Ook werd afgesproken geen kinderen van onder de acht jaar tot de catechisatie toe te laten. — In juli 1873 besloot de kerkenraad dat de ouderlingen voorafgaande aan elke avondmaalsviering de belijdende leden moesten bezoeken. De voornaamste reden was om eventueel bestaande ruzies uit de wereld te helpen. Tijdens een speciale kerkenraadsvergadering vlak voor het avondmaal werden dan verslagen van de bezoeken aan elkaar doorgegeven zodat kon worden nagegaan of ook gemeenteleden van het avondmaal afgehouden moesten worden.

Ds. Js. Van der Linden (van 1877 tot 1878).

Ds. Js. van der Linden (1852-1926).

Ook slechts heel kort was ds. Js. Van der Linden (1852-1926) uit Westmaas aan de gemeente van Bolsward verbonden. Nadat br. S.R. de Vries de predikant voor fl. 100 verhuisd had kon hij zijn intrek nemen in de nieuwe pastorie, die de maand daarvoor was opgeleverd. In mei 1873 had de kerkenraad al besloten een andere pastorie te kopen, maar dat ging toen niet door, evenmin als de restauratie van de bestaande predikantswoning. Dus werd voor fl. 100 per jaar voorlopig een woning gehuurd. De bestaande pastorie werd verkocht. En er werd uitgezien naar nieuwbouw. Ds. Van der Linden nam al op 14 juli 1878 afscheid wegens vertrek naar de gemeente van Leiden.

‘De Bazuin’, 19 juli 1878.

Iets over het kerkelijk leven.

In augustus 1877 kwam een klacht binnen tegen de ‘directeur der stoomboot’, die op zondag een pleziertochtje had gemaakt. De man erkende schuld en de kerkenraad besloot een en ander van de preekstoel af te laten kondigen.

Ds. S.T. Goslinga (van 1878 tot 1892).

Ds. S.T. Goslinga (1852-1922).

Door het snelle vertrek van ds. Van der Linden naar Leiden was de kerkenraad weer op zoek gegaan en zo kon op 8 september 1878 ds. S.T. Goslinga (1852-1922) uit Sassenheim intrede doen. Hij was ongeveer veertien jaar aan de gemeente van Bolsward verbonden. Geen wonder dat hij op de gemeente zijn stempel drukte en het kerkelijk leven eindelijk in rustiger vaarwater kwam.

‘De Bazuin’, 13 september 1878.

“Op de kansel was hij in zijn element. Welsprekend, niet door schitterende oratorische gaven, maar door het vuur van de Geest dat hem bezielde en de oprechtheid en de eenvoud die hem sierden. Een zijner liefste bezigheden was het huis- en ziekenbezoek. Veel verkeerde hij in de gemeente. Door zijn sterk geheugen was hij in staat ieders omstandigheden te kennen. In de omgang was hij sympathiek. Soms scheen hij ietwat teruggetrokken, maar als hij los kwam en op de hem eigene smakelijke wijze met een gemoedelijke glimlach en met tintelende oogen ging vertellen van zijn ontmoetingen, dan sleepte hij u mee door zijn levendige schildering en zijn geestige opmerkingen”.

‘Weekdiensten’.

In het begin van de jaren ’80 werd in Bolsward begonnen met het houden van ‘weekdiensten’, en wel vanaf de tweede woensdag in oktober. In 1882 werd bovendien besloten ook eens per maand een bidstond te houden.

Een catechisatielokaaltje (1883).

In november 1882 werd op verzoek van ds. Goslinga een commissie benoemd die zou moeten onderzoeken of het wenselijk was een lokaaltje aan de kerk te bouwen voor catechisatie- en verenigingsdoeleinden. Men kwam tot een positief oordeel, zodat na raadpleging van de manslidmaten, besloten werd een geldlening van fl. 2.500 te nemen. De bouw verliep spoedig want op 6 september 1883 kon het lokaal in gebruik genomen worden. De huurprijzen die de verenigingen moesten betalen voor het gebruik van het lokaal werden vastgesteld (de Jongelings- en de Meisjesvereniging beide fl. 20 per jaar).

De Doleantie te Bolsward (1889).

Dr. A. Kuyper (1837-1920) was de landelijke voorman van de Doleantie.

Tijdens de ambtsperiode van ds. Goslinga in de Christelijke Gereformeerde Gemeente in Bolsward kwam een al jarenlang borrelend conflict in de landelijke Hervormde Kerk tot uitbarsting, die ook voor de plaatselijke hervormde gemeente consequenties had. Ook in Bolsward ontstond uit ontevredenheid over de toestand in de hervormde kerk namelijk een uittocht van ‘bezwaarden’. In navolging van de landelijke Doleantie kwam men ook in Bolsward tot de stichting van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende). Daarover later meer, maar hier alvast de aankondiging daarvan.

Iets over het kerkelijk leven.

In 1882 was bij de diaconie een verzoek van een broeder binnengekomen om hem nieuwe onderkleding voor zijn huishouding te vertrekken. Daarvoor zou in overleg met zijn echtgenote worden gezorgd. —  In 1884 had een gemeentelid zich schuldig gemaakt aan dronkenschap op de openbare weg. De predikant hoorde dat en deelde hem schriftelijk mee zich van het avondmaal te onthouden. — In 1885 had een diaken zich aan openbare dronkenschap schuldig gemaakt en de kerkenraad besprak het geval zeer diepgaand. Besloten werd uiteindelijk dat hij niet alleen schuldbelijdenis moest afleggen voor de kerkenraad maar ook – omdat het een openbare zonde was – tijdens de kerkdienst voor de ganse gemeente schuld moest belijden en spijt betuigen. — Ook in 1885 zorgde de diaconie voor de opname in een weeshuis van de vijf kinderen van een overleden zuster. — In 1886 ontving de diaconie een bedrag van fl. 100 van een echtpaar dat 25 jaar getrouwd was. Ze wilden de armen der gemeente graag een feestelijke dag geven. — De zondag was de Dag des Heeren en dus de rustdag. Nauwgezet werd de hand gehouden aan het nakomen van die verplichting. In 1887 werd tegen een vrouwelijk gemeentelid een klacht ingediend omdat ze op zondag de melk van haar koeien bij de huizen verkocht. Ze was overigens niet de enige, ook anderen waren dit gewoon, want de melk laten staan tot maandag was de beste manier om te zorgen dat ze zuur werd. De classis werd om advies gevraagd. Een broeder was door de kerkenraad voor deze overtreding van de zondagsheiliging al eens vermaand, maar dat lapte hij aan zijn laars, zodat hij daarna voor eenmaal van het avondmaal werd afgehouden. — Een zuster der gemeente wilde haar kind graag laten dopen. Maar de kerkenraad had gehoord dat ze op zondag boodschappen deed (de winkels waren in die tijd op zondag vaak open). ‘Daar haar wandel nog niet zo was dat deze onbesproken kan heten’ werd de doop van haar kind vooralsnog geweigerd. — In 1888 was een broeder betrapt op het wandelen op zondag tijdens de kerkdienst. Dat kon natuurlijk niet. Hij zou worden vermaand. –– Een gemeentelid had gewetensbezwaren tegen het werken op zondag. Hij vroeg wat de kerkenraad er van vond. De preses ging met hem praten. De particuliere synode boog zich ook over die vraag en had besloten dat de arbeiders die op zondag in de fabrieken aan het werk waren daarover vermaand moesten worden.

‘De Bazuin’, 15 januari 1892.

Ds. Goslinga ontving in 1892 een beroep naar Schiedam en nam op 10 januari 1892 afscheid van Bolsward.

Ds. R.J. van der Veen (van 1892 tot 1896).

Ds. R.J. van der Veen (1863-1942).

Wel heel snel slaagde de kerkenraad erin een nieuwe predikant te vinden. Al twee maanden later stond ds. R.J. van der Veen (1863-1942) van Driesum op de preekstoel na op 13 maart 1892 intrede  gedaan te hebben.

De Gereformeerde Kerken in Nederland (1892).

Drie dagen later, op 17 juni 1892, veranderde de naam van de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Bolsward ten gevolge van een landelijke kerkenfusie. Al snel na het ontstaan van de Doleantie traden de synodes van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken en van de Christelijke Gereformeerde Kerk namelijk met elkaar in contact om te spreken over eenwording. Hoewel de besprekingen niet altijd gladjes verliepen – men had elkaar in de voorgaande jaren in de kerkelijke pers nogal eens de maat genomen – kon op 17 juni 1892 in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk de eenheid van beide kerken geproclameerd worden. Als teken van eenwording reikten de landelijke ‘leidslieden’ van beide kerken elkaar de hand: ds. S. van Velzen namens de Christelijke Gereformeerde Kerk en dr. A. Kuyper namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerken. De nieuwe naam van de verenigde kerken was De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Dr. A. Kuyper (1837-1920) en ds. S. van Velzen (1809-1896).

De Gereformeerde Kerk te Bolsward A (1892).

De synodes hadden ook afgesproken dat alle Christelijke Gereformeerde Gemeenten en Nederduitsche Gereformeerde Kerken meteen ‘Gereformeerde Kerk’ zouden heten. Dat was in plaatsen waar slechts één van beide kerken vertegenwoordigd was niet zo moeilijk. Maar in plaatsen waar zowel een Christelijke Gereformeerde Gemeente bestond en ook een Nederduitsche Gereformeerde Kerk, zou de eenheid misschien even op zich moeten laten wachten, omdat van alles geregeld zou moeten worden. Ook zou het mogelijk zijn dat in sommige steden en dorpen de plaatselijke eenheid niet zo snel verliep, omdat men verschillend over allerlei zaken dacht.

Hoe dan ook, desondanks zouden beide kerken ook dan alvast  ‘Gereformeerde Kerk’ heten. Afgesproken werd dat als men het niet direct eens kon worden over plaatselijk samengaan, de oudste van beide kerken aan de kerknaam een ‘A’ zou toevoegen (meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente) en de jongste een ‘B’ (meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk).

In Bolsward was men het nog lang niet met elkaar eens; de plaatselijke eenwording zou nog lang op zich laten wachten, tot 1924! Vandaar dat vanaf 1892 tot 1924 in Bolsward twee geheel zelfstandige Gereformeerde Kerken bestonden: De Gereformeerde Kerk te Bolsward A (de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente) en de Gereformeerde Kerk te Bolsward B (de plaatselijke Nederduitsche Gereformeerde Kerk). Wel had de synode de kerken opdracht gegeven ondanks alle verschillen gauw met elkaar in gesprek te gaan om te trachten tot eenheid te komen. Daarover later meer.

Iets over het kerkelijk leven.

In 1896 werd geconstateerd dat twee ongetrouwde gemeenteleden zeer geregeld bij elkaar over de vloer kwamen. Zó geregeld zelfs, dat het verhaal ging dat de man wel veertien dagen niet in zijn eigen woning geweest was! De kerkenraad vond dat dit euvel streng aangepakt moest worden omdat ‘de gemeente bij de wereld in opspraak komt’.

Ds. J. op ’t Holt (van 1896 tot 1931).

Ds. J. op t ‘Holt (1864-1945).

Ds. Van der Veen nam op 12 april 1896 afscheid van Bolsward, zodat de kerkenraad op zoek ging naar een nieuwe predikant. Ds. J. op ’t Holt (1864-1945) van Beetgum nam het op hem uitgebrachte beroep aan en deed op 14 juni 1896 intrede.

‘De Bazuin’, 19 juni 1896.

Een nieuw kerkgebouw (1909).

Nadat jarenlang getracht werd de gebreken aan de Witheerenstraatkerk te herstellen was men er eigenlijk al sinds 1878 van overtuigd dat er een nieuwe kerk moest komen. Wel gaf men de voorgevel van de Witheerenstraatkerk een iets mooier uiterlijk, maar veel meer was er niet mogelijk. Aanvankelijk had men nog gesproken over de aankoop van een evangelisatiegebouw, maar toen dat duurder zou uitvallen dan de bouw van een geheel nieuwe kerk besloot men tot de laatste optie. Er was al fl. 50 voor ’de eerste steen’ van het nieuwe bedehuis geschonken, en in maart 1908 besloot de gemeentevergadering met algemene stemmen dat de Witheerenstraatkerk niet gerestaureerd zou worden, maar zou worden vervangen door een nieuwe kerk.

Een gedrukte circulaire werd in de kerkelijke gemeente verspreid met het verzoek geld te geven voor de plannen. Ook werden twee commissies benoemd; een voor de financiële kant van de zaak en een voor de bouwkundige kant. Een hypotheek werd genomen van fl. 8.000 tegen 4½% en bovendien hadden bijna alle leden geldelijke toezeggingen gedaan. Architect K. Tromp maakte de tekeningen voor de nieuwe kerk, die op dezelfde plaats kwam als de vroegere kerk, dus opnieuw aan de Witheerenstraat.

De Witheerenstraatkerk die in 1909 in gebruik genomen werd.

De laagste inschrijver was op 9 november 1908 aannemer R.F. Feenstra jr., die de opdracht kreeg de kerk voor fl. 8.300 te bouwen. Gelukkig kon fl. 200 bezuinigd worden door de kerk tachtig centimeter korter te maken dan in de plannen van Tromp was aangegeven. De gasleiding werd door D. van Wieren en J. Mooy aangelegd; de Vrouwenvereniging bood lopers aan voor de gangpaden in de kerk.

‘De Bazuin’, 23 juli 1909.

Op zondag 18 juli 1909 werd de kerk in gebruik genomen. Het zou een gewone dienst zijn met ‘een toepasselijke prediking’. Ook B en W werden uitgenodigd evenals de kerkenraad van ‘Kerk B’. Voor belijdende leden werd ’s avonds een ‘enigszins feestelijke bijeenkomst’ gehouden, ‘opdat alzo die dag voor de gemeente een blijvende en aangename herinnering zou achterlaten’.

De in 1909 in gebruik genomen kerk werd overigens slechts ongeveer twintig jaar, tot 1929, gebruikt, toen een nieuwe kerk in gebruik genomen werd. Maar daarover t.z.t. meer.

Klachten…

Er kwamen ook in Bolsward de in veel kerken gebruikelijke klachten binnen: in de kerk werd gerookt (daar werd een eind aan gemaakt); geërgerd werd gereageerd op de ongeregeldheden op de kraak, de galerij. Vier jongens werden daarvoor verantwoordelijk gehouden; hun ouders zouden worden bezocht, maar een jaar later moest br. Terpstra benoemd worden tot ordebewaarder op de galerij, zodat eventuele onruststokers een kraakverbod kon worden opgelegd.\

Iets over het kerkelijk leven.

In 1898 werd besloten de behoeftige gemeenteleden die in het huwelijk traden en bij wie het huwelijk kerkelijk bevestigd werd (dat was bijna iedereen) in het vervolg een bijbel cadeau te geven. — Men vond trouwens dat het huisbezoek van groot belang was en dat aan het ambtelijk bezoek dan ook nauwkeurig de hand gehouden moest worden, ‘omdat zulks zeer gunstig is voor de gemeente’. — In 1899 besloot de kerkenraad dat twee van de kerkenraadsleden toezicht zouden houden bij de avondmaalsviering om te voorkomen de Disch des Heeren zou worden ontheiligd doordat mensen die van het avondmaal afgehouden waren tóch zouden ‘aangaan’, of doordat onbekenden zomaar aan het avondmaal zouden deelnemen. — In 1900 had iemand op zondag als ijsbaanveger dienst gedaan. Dat kon natuurlijk niet door de beugel. Daarvoor werd de broeder vermaand. — Br. T. had de auto op zondag gebruikt. Dat had hij al eens eerder gedaan en hem werd aangeraden niet aan het avondmaal te komen. — In 1907 kon de kerkenraad verheugd vaststellen dat het avondmaal door bijna alle belijdende leden bijgewoond was. — Eind december 1909 werd al eens voorgesteld om ook de vrouwelijke lidmaten uit te nodigen voor de gemeentevergaderingen. Maar niet iedereen was er zomaar voor. De stemming veranderde in januari 1912 iets, want toen werd met 1 stem meerderheid besloten de vrouwslidmaten ook uit te nodigen. Het is er vast een stuk gezelliger van geworden.

Naar deel 2 >

© 2022. GereformeerdeKerken.info