De Gereformeerde Kerk te ’s Gravenmoer (1)

De Gereformeerde Kerk in het Noord-Brabantse ’s Gravenmoer werd  op 6 januari 1850 als Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis geïnstitueerd. Vanaf 1869 heette ze Christelijke Gereformeerde Gemeente en in 1892 sloot de gemeente zich aan bij De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Reorganisatie van de ‘kerk der hervorming’.

De overheid (!) voerde in 1816 een reorganisatie door in de Nederduitsche Gereformeerde Kerk, ontstaan tijdens de hervorming in de zestiende eeuw. Deze kerk had de Dordtse Kerkorde als richtsnoer van kerkregering en kerkelijk handelen. De overheid maakte daaraan in 1816 echter een eind, door de kerk om te vormen tot een van boven af geregeerd kerkgenootschap met een nieuwe naam, de Nederlandse Hervormde Kerk, en een nieuwe kerkorde, het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk.

De eerste uitgave van het Algemeen Reglement van 1816.

De koning was het hoofd van de kerk, en de door hem benoemde Algemeene Synode had de touwtjes in handen, samen met de Algemeene Synodale Commissie.

Van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten bleef niet veel meer over en bovendien bleek de vrijzinnigheid steeds sterker in de Hervormde Kerk door te dringen. Allerlei oorzaken gaven daartoe aanleiding. Niet alleen het Algemeen Reglement werd door velen daaraan schuldig geacht, maar ook het feit dat van de predikanten geen ondubbelzinnige instemming met de belijdenisgeschriften meer gevraagd werd.

De hervormde kerk te ’s Gravenmoer.

Adriaan van Loon.

Niet iedereen stemde in met de gang van zaken, zoals die zich ook in de hervormde kerk van ’s Gravenmoer ontrolde. Schipper Adriaan van Loon weigerde op een gegeven moment namelijk de hervormde kerkdiensten nog te bezoeken en werd door de kerkenraad dan ook een- en andermaal vermaand. In oktober 1824 waren ds. Adriaan Faassen en ouderling Rutters bij hem op bezoek geweest en bij die gelegenheid had Van Loon duidelijk verklaard dat ds. Faassen ‘een prediker der onwaarheid’ was ‘en onrechtzinnig in de leer’. Ook zei hij er niet over te piekeren de kerkdiensten weer bij te wonen en vroeg zelfs zijn attestatie op, vermoedelijk om zich aan te sluiten bij een andere gemeente, met een rechtzinnige predikant.

Toen predikant en ouderling hem kort daarop opnieuw bezochten en hem confronteerden met zijn beschuldiging over de vrijzinnigheid van de predikant, ontkende hij dat gezegd te hebben: ‘Dominee, gij hebt het toen in den Bol gehad’, maar herhaalde kort daarop toch dat hij ‘een valsche profeet’ was. Ook vond hij dat de ‘Drie Formulieren van Eenigheid’ (de gereformeerde belijdenisgeschriften) in feite ‘allang zijn afgeschaft’. Dat was dan ook de reden dat hij in de tijd daarvóór ‘staande den Godsdienst tot ergernis der gemeente de kerk uitgegaan’ was. Maar… schipper Van Loon kreeg kennelijk berouw en ondertekende in oktober 1824 een spijtbetuiging over zijn uitlatingen betreffende de predikant, vroeg daarover vergeving en beloofde bovendien nooit meer de kerk te zullen uitlopen.

Al in 1836 een Afgescheiden Gemeente in ’s Gravenmoer?

Ds. H. de Cock (1801-1842), de eerste Afgescheiden predikant in Nederland.

Toch broeide er kennelijk het een en ander, want in 1835 – nadat de Afscheiding van ds. H. de Cock (1801-1842)  en zijn gemeente  in Ulrum (in oktober 1834) bekend geworden was – deelden de eerste hervormde gemeenteleden  mee zich van de hervormde kerk van ’s Gravenmoer af te scheiden. Op één en dezelfde dag, 27 juni 1836,  ontvingen zelfs negen gemeenteleden (woonachtig in ’s Gravenmoer en in het nabijgelegen Dongen) een ‘attestatie naar ’s Gravenmoer’. Samen met het feit dat een officieel stuk van de Brabantse provinciale vergadering van de Christelijke Afgescheidene Kerk (waarin Van Loon ‘opziender’ – ouderling – wordt genoemd) kan volgens dr. C. Smits ‘geen andere conclusie’ getrokken worden dan dat al in de jaren ’30 in ’s Gravenmoer een Afgescheiden Gemeente moet zijn geweest, vermoedelijk overigens gedurende slechts korte tijd.

‘Rustend predikant’ Adriaan Flier in ’s Gravenmoer.

Aanvankelijk was Adriaan Flier (1781-1857) – van wie geen foto bekend is – kruidenier in Woerden geweest, maar  vanaf 1836 – toen hij de hervormde kerk  verliet – tot 1838 werkte hij daar als oefenaar bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente, tot hij in die gemeente in 1838 in het ambt van predikant bevestigd werd.  Dat duurde tot 1841, want toen werd hij  één van de eerste predikanten van één van de eerste Gereformeerde Gemeenten onder ’t Kruis, die dat jaar te Woerden  werd geïnstitueerd. Daar schreef hij ook zijn enige boek, Verantwoording tegen de lasteringen van H.P. Scholte, waarin hij zijn bijzondere bekeringsgeschiedenis vertelde en waarin hij zich ook verdedigde tegen opmerkingen van ds. H.P. Scholte (1805-1868)  van Utrecht betreffende zijn visie op de doop. Daarover was namelijk in 1838 op de classis Utrecht tussen hem en Scholte een conflict ontstaan.

Ds. H.P. Scholte (1805-1868) was een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land.

In 1844 vroeg hij tijdens de eerste landelijke  ‘Algemeene Vergadering’ van de Kruisgemeenten  (die in Linschoten gehouden werd) emeritaat aan, ’aangezien hoogen ouderdom en zwakheid ZEW beletten om als zoodanig in de gemeente [van Woerden] verder te dienen’.

Zijn eerste echtgenote was kort daarvoor overleden, en hij hertrouwde in 1844 met Francijna van Eersel uit ‘s Gravenmoer. Geen wonder dat ze zich toen ook in ’s Gravenmoer vestigden.

De instituering van de gemeente (1850).

In ’s Gravenmoer kon hij het prediken echter niet laten ‘en begon in 1848 Gods Woord te verkondigen’, waardoor zo nu en dan verscheidene personen zich van de hervormde gemeente losmaakten en ‘met hem vereenigd’ werden. Het groepje Afgescheidenen koos op 26 december 1849 een kerkenraad, bestaande uit looier/schoenmaker Pieter Melsen en schipper Adriaan Nederveen als ouderlingen, en schippersknecht Gerrit Blom en Cornelis Dekkers als diakenen. Rustend dominee Flier zal hen die dag zelf in het ambt bevestigd hebben. Daarmee was de gemeente geïnstitueerd. Eén van de gemeenteleden werd Adriaan van Loon!

Gereformeerde Gemeente onder ’t Kruis (1850).

De kleine gemeente van ds. Flier sloot zich direct aan bij het kleine landelijke kerkverband van de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Dit was in en na 1838 ontstaan door onenigheid over onder meer de kerkorde. Welke kerkorde dienden de Afgescheiden Gemeenten aan te nemen: de aloude Dordtse Kerkorde of ‘eigen maaksels’?

Een oude uitgave van de Dordtse Kerkorde.

Ook wilden sommige gemeenten geen overheidserkenning en vrijheid van godsdienstoefening vragen; afgezien van het feit dat de overheid volgens hen met het geven van toestemming voor het houden van kerkdiensten niets te maken had, was een van de consequenties van overheidserkenning namelijk dat ze dan de naam ‘gereformeerd’ niet meer mochten gebruiken. De overheid vond dat die naam vanouds aan de Nederlandse Hervormde Kerk toekwam. Door deze verschillen van inzicht in Afgescheiden kring ontstond de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis: vóór handhaving van de Dordtse Kerkorde en tégen het aanvragen van overheidserkenning.

Ook in ’s Gravenmoer stapte de inmiddels ongeveer 125 zielen tellende gemeente zoals al opgemerkt meteen over naar de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Emeritus-predikant Flier verrichtte ‘hulpdiensten’ in de gemeente.

De kerk van de ’s Gravenmoerse gemeente lag aan wat later de Vaartweg heette.

Een eigen kerkgebouw.

Intussen kerkte de gemeente al voor de instituering in huizen en schuren van gemeenteleden. Maar halverwege 1852 kreeg de gemeente de beschikking over een woonhuis met een opzij aangebouwde keuken en daarachter een stuk grond dat aanvankelijk eigendom was van gemeentelid Jan Verduin. Omdat de kerk geen overheidserkenning en dus ook geen rechtspersoonlijkheid had verkregen, kocht gemeentelid Tieleman Versteeg het perceel grond op eigen naam. Eveneens op eigen naam bouwde hij daar een kleine kerk, met aan de achterkant een portaal, waar de gemeenteleden op de dag des Heeren de kerk binnenkwamen, na langs de pastorie en de kerk te hebben gelopen. Pastorie en kerk stonden op dezelfde plaats als waar ze tegenwoordig ook staan, aan de Vaartweg 28. In 1883 werd de kerk eigenaar van het gebouw. Het kerkje werd rond 1 mei 1852 in gebruik genomen.

Ds. Flier werd ondertussen ouder en zwakker en vroeg de Algemeene Vergadering van de Kruisgemeenten in 1851 hem emeritaat te verlenen en bovendien te zorgen dat in ’s Gravenmoer elke zondag een predikant op de kansel kon staan. Aan dat laatste konden de classisbroeders echter niet voldoen, want slechts twee keer per jaar zou men voor een predikant kunnen zorgen.

Ds. H. de Vries (1852-1854).

Hoe dan ook, de kerkenraad nam dus het beroepingswerk ter hand. Een beroep werd uitgebracht op ds. H. de Vries (1805-1862) van Naarden-Muiden (van hem is geen foto bekend). Ds. C. Kloppenburg (1813-1876) van Amsterdam bevestigde hem op 14 maart 1852 in het ambt, kort voordat de nieuwe kerk in gebruik genomen werd.

Ds. C. Kloppenburg (1813-1876) bevestigde ds. De Vries (van wie geen foto bekend is) in het ambt.

Al snel kwam er onenigheid tussen de tot nog toe tweemaal geëmeriteerde ds. Flier en zijn opvolger, al reppen de notulen van de kerkenraad er niet over. De notulen van de ‘Algemeene Vergadering’ van september 1852 echter des te meer. Ds. Flier had heel wat bezwaren, maar liefst negen stuks. Hij vond dat ds. De Vries hem ‘als ouderling en rustend leeraar miskende’. En ook stond ds. De Vries toe dat nieuwe leden zomaar tot de gemeente toegelaten werden, zonder eerst tweemaal te zijn afgekondigd, zoals de kerkorde voorschreef. Verder had ds. De Vries een door de Algemene Vergadering uitgeschreven biddag niet op de vastgestelde tijd willen houden. Bovendien doopte hij zonder enig probleem kinderen van ouders die nog geen belijdenis gedaan hadden. Nog meer bezwaren werden aangevoerd.

Uit de ‘Notulen der Algemeene Kerkelijke Vergadering’, in september 1852 te Zwartsluis gehouden.

Gelukkig was ds. De Vries ook op de Algemene Vergadering  aanwezig, zodat deze meteen van repliek kon dienen. Hij merkte op dat hij ds. Flier wel degelijk erkende, maar ds. Flier matigde zich volgens hem meer aan dan waartoe hij gerechtigd was. En hoewel de Vergadering de handelwijze van ds. Flier niet goedkeurde vonden de broeders dat ds. De Vries nieuwe leden wel eerst diende af te kondigen en ook moest hij hun de drie daarvoor vastgestelde vragen stellen alvorens hen toe te laten tot de gemeente. En wat die Biddag betrof, zo oordeelde de Vergadering, had ds. De Vries wel voldaan aan het verzoek van de Algemeene Vergadering en trof hem wat dat betreft geen blaam. Wel oordeelde de vergadering dat ds. De Vries geen kinderen van ouders mocht dopen die geen belijdenis gedaan hadden.

Een commissie naar ‘s Gravenmoer.

Ds. S.M. Flesch (1812-1862) zat wel even in de commissie van onderzoek, maar stapte nog voor het onderzoek over naar de Chr. Afg. Kerk.

Niet alles was de vergadering echter duidelijk genoeg. Vandaar dat een commissie benoemd werd om poolshoogte te nemen in ’s Gravenmoer. Ds. S.M. Flesch (1812-1862) van Dordrecht en ds. C. Kloppenburg werden afgevaardigd om die klus te klaren. Hoewel ds. Flesch nog voordat de commissie in ’s Gravenmoer aankwam de Kruiskerken al verlaten had en was overgestapt naar de hoofdstroom van de Afscheiding, de Christelijke Afgescheidene Kerk, werd later ook over ‘een rapport’ nergens gesproken. Misschien dat ouderdom en lichaamszwakte inmiddels zijn tol geëist hadden en ds. Flier het er bij moest laten zitten. Hij had in elk geval een beetje gelijk en een beetje ongelijk gehad.

Advertentie in ‘De Bazuin’ van 24 april 1857.

Problemen met vrouw Flier.

Hoe dan ook, weliswaar horen we niets meer over ds. Flier (hij overleed in 1857), des te meer over zijn tweede echtgenote, Francijna van Eersel. Nadat ze ‘onophoudelijk’ met ‘laster en scheurmakerij’ door de gemeente was getrokken, werd ze vermaand om zich van haar zondige weg te bekeren. Kennelijk gaf ze daaraan geen gehoor, want in aanwezigheid van consulent ds. N. Wedemeijer (1814-1888) van Dordrecht werd in 1853 besloten haar van de gemeente ‘af te snijden’. Als redenen werden opgegeven ‘onaangenaamheden en verzuim van den openbaren godsdienst’. Samen met een drietal andere afgesneden medestrijders meldden ze zich aan bij de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Vrijhoeve Capelle. Zo keerde in ’s Gravenmoer de rust in ieder geval terug (in 1870 trad het viertal met berouw en spijtbetuiging weer toe tot de gemeente van ’s Gravenmoer).

Ds. N. Wedemeijer (1814-1888).

Ongeveer even snel als in zijn vorige gemeente nam ds. De Vries van ’s Gravenmoer afscheid. Dat was in november 1854. Hij had voor de tweede keer een beroep ontvangen van de kerk van Haamstede  en nam dit aan. De kerk zat tot de rand toe vol toen de predikant met een preek over Handelingen 20 vers 32 afscheid nam. De dag daarop namen kerkenraad en gemeente ‘hartelijk en in Liefde‘ afscheid van elkaar. De predikant besloot de avond met dankzegging, en na het zingen van psalm 134 vers 3 ging ieder zijns weegs.

Ds. J. Passchier (van 1858 tot 1887).

Daarna volgde een vacante periode van bijna vier jaar, waarin verscheidene beroepen werden uitgebracht, onder meer op ds. N. Wedemeijer en ds. J. Passchier (1834-1901) van Noordwijk aan Zee. Laatstgenoemde bedankte net als de anderen, maar hij nam het  tweede beroep aan en deed op 17 oktober 1858 intrede in ’s Gravenmoer. Hij werd bevestigd door consulent ds. N. Wedemeijer.

Ds. J. Passchier (1834-1901) stond van 1858 tot 1887 in ’s Gravenmoer.

De nieuwe dominee bleef bijna dertig jaar aan de gemeente van ’s Gravenmoer verbonden! Geen wonder dat hij op haar een stevig stempel drukte. ‘Passchier moet een innemend mens zijn geweest, een oprecht Christen en een bekwame herder van zijn kudde. Tijdens zijn predikantschap kwam de gemeente tot rust en bloei’. Dit ondanks het feit dat in die dertig jaar geregeld de tucht moest worden toegepast op ten aanzien van de Tien Geboden wederspannige gemeenteleden.

‘Varen op ’s Heeren dag’.

De zondagsrust diende uiteraard gehandhaafd te worden. Maar een zevental vissers uit ’s Gravenmoer moest, om in het levensonderhoud te kunnen voorzien, ook op de dag des Heeren uitvaren en vangen; het zal al jaren de gewoonte geweest zijn. In 1859 bleek dat zij door de kerkenraad en door de predikant regelmatig thuis en vanaf de preekstoel vermaand  waren hun zondige weg te verlaten, maar het hielp allemaal niets; ‘daar zij integendeel in haar zonden voortgaan’. Alle zeven vissers werden onder censuur geplaatst, maar in 1862 kwamen de broeders tot het inzicht dat ze verkeerd gehandeld hadden, beloofden beterschap en werden van de censuur ontslagen.

Een betoverde zuster…?

Ook bijgeloof kwam in ’s Gravenmoer voor. Zo moest de kerkenraad in 1864 optreden tegen Pieter B. en zijn echtgenote, die zich schuldig maakten aan ‘ergerlijke bijgelovige handelingen’. Die bijgelovige handelingen waren gericht op de zus van de echtgenote, die – naar zij stellig meenden – betoverd was. De boze geest moest uitgedreven worden. Of ze nu thuis of van de preekstoel vermaand werden, het hielp niets, en toen ze voor de kerkenraad gedaagd werden weigerde de echtgenote van Pieter te komen. Pieter verklaarde met de handelingen te zullen ophouden, ‘al is er bij hem geen leedwezen over het gebeurde’. In juni 1865 kregen de beide echtelieden én de betoverde zuster berouw en beleden schuld. Pieter werd overigens in 1868 tot diaken gekozen.

De Vaartweg lang geleden…

Christelijke Gereformeerde Gemeente (1869).

In juni 1869 werd de landelijke hereniging een feit tussen de Christelijke Afgescheidene Kerk en de daaruit rond 1838 voortgekomen Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis. Al in de jaren ’50 legden de twee synodes heel soms en heel voorzichtig contact, maar pas eind jaren ’60 – dertig jaar na de scheuring – kwam het tot een werkelijke doorbraak: de hereniging van beide kerkgenootschappen in juni 1869. Afgesproken werd dat de verenigde gemeenten in het vervolg ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ heetten. Ook de kerkenraad van ’s Gravenmoer ging met de ‘Vereniging’ mee en heette sindsdien dus Christelijke Gereformeerde Gemeente te ’s Gravenmoer. De gemeente had toen rond de 175 leden.

Van buitenaf werd niet altijd met welgevallen naar de kleine gemeente gekeken. De hervormden notuleerden in 1871 dat het niet altijd duidelijk was wie nu eigenlijk tot de hervormde gemeente behoorde, omdat christelijke gereformeerden nogal eens van de ene kerk naar de andere kerk gingen; maar de hervormden zorgden er wel voor ‘niet met een houtje in een zeer kwalijk riekende stof te roeren’… Verder is over de ambtsperiode van ds. Passchier niet veel te melden, ook omdat de notulen vaak kort zijn en weinig tastbare gegevens bevatten. Een teken van rust in de gemeente?

Hoe dan ook, ds. Passchier had een beroep ontvangen van en aangenomen naar de kerk te Numansdorp, waar hij nog twaalf jaar lang hulpdiensten verrichtte. Begin december 1887 nam hij afscheid van ’s Gravenmoer, en kon de kerkenraad het beroepingswerk weer ter hand nemen.

Naar deel 2 >

© 2020. GereformeerdeKerken.info