… maar ooit was er ook een Afgescheiden Gemeente (1838-1844).
Ook gedenkboek gepubliceerd.
De Gereformeerde Kerk aan de Dorpstienden 15 in Ouddorp op Goeree bestaat op 31 oktober 2017 honderdvijfentwintig jaar. Maar vóórdat deze kerk op 31 oktober 1892 ontstond, was in 1838 haar verre voorganger als ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ geïnstitueerd, die echter al na enkele jaren teniet ging.
1. De Afgescheiden Gemeente te Ouddorp (1838-1844).
‘De Afscheiding van 1834 is op Goeree altijd een zwak plantje gebleven’, zo meldt dr. C. Smits in zijn diepgravende studie. Het waren vrijwel allemaal zwakke kleine kerkjes die daar in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstonden. Door hun isolement en door hun geringe omvang konden ze niet standhouden, als daar waren Middelharnis, Ooltgensplaat, Sommelsdijk, Stad aan ’t Haringvliet en Stellendam. Ouddorp telde in die tijd rond de 2.300 inwoners, dat was meer dan de dorpen in haar omgeving. Verreweg het grootste gedeelte van hen behoorde tot de Nederlandse Hervormde Kerk.
Van 1818 tot zijn overlijden in 1864 was ds. A.G. van Dijkhuizen hervormd predikant in Ouddorp. ‘Deze predikant verwierf ver buiten dorp en eiland bekendheid. Niet alleen omdat hij omstreeks 1825 een gezocht prediker was die veel beroepen ontving, maar vooral omdat hij later in geschrifte – speciaal door middel van preken – van zich deed horen. Ds. Van Dijkhuizen was een aanhanger van de ‘Oude Waarheid’. De terugkeer van de Hervormde Kerk tot haar oude belijdenis was iets waarop hij vurig hoopte en waarnaar hij streefde. Maar voor twistgeschrijf en bekvechterij voelde hij niets. Voor afscheiding nog minder. Hij zag alleen heil in de weg van een getrouwe Woordbediening. Vandaar dat er veel preken van zijn hand in druk verschenen’.
Toch waren er in de tijd vóór de Afscheiding in Ouddorp godsdienstige gezelschappen, ‘conventikels’, waar ‘ontevreden hervormden’ aan huis bijeenkwamen om samen de bijbel te lezen, preken van ‘oudvaders’ te lezen, te zingen en elkanders geloofsleven te bespreken. ‘Er waren van die geoefende kinderen van God in Ouddorp, en tóen werd er gesproken van de gangen van genade’, zo werd in 1980 – toen het vijftigjarig bestaan van de kerk te Ouddorp werd herdacht – in herinnering gebracht.
Halverwege 1836 – tussen juni en augustus – scheidden zestien hervormde mannen en vrouwen zich van de hervormde gemeente af, later gevolgd door enkele anderen. Langzamerhand ontstond een groepje Afgescheidenen die zich ook feítelijk wilden openbaren als Christelijke Afgescheiden Gemeente. Daarvan maakte Arent van der Willigen uit Ouddorp begin juli 1838 melding toen hij – als verkozen (maar nog niet bevestigde!) ouderling – tijdens een kerkenraadsvergadering in Zuid-Holland meedeelde, ‘dat te Ouddorp eene kleine gemeente openbaar is, die een ouderling en een diaken verkoren heeft, en dat alles daar ordelijk toegaat. Deze verkorene broeders zullen met de andere kerkenraden in deze classis (Flakkee) door ds. Scholte onderzocht en, zoo er geene bezwaren voorkomen, geordend worden met oplegging der handen’.
Geïnstitueerd (1838).
Ds. H.P. Scholte (1805-1868), één van de ‘Vaders der Afscheiding’, reisde in 1838 door Goeree-Overflakkee. Hij preekte en doopte in de kleine Afgescheiden Gemeenten, ‘onderzocht’ de door de gemeenteleden verkozen ambtsdragers en bevestigde hen in het ambt, waardoor die gemeenten geïnstitueerd werden als Christelijke Afgescheidene Gemeenten.
Zo was hij eind juli in Middelharnis, Ouddorp, Stad aan ’t Haringvliet en Stellendam. In laatstgenoemde plaats ‘onderzocht’ hij de door de Ouddorper gemeenteleden gekozen aspirant ambtsdragers: waren ze oprecht gelovig en recht in de leer? Konden ze de aanstaande gemeente in het goede spoor leiden? En de dag daarop, 29 juli 1838, waren de inmiddels ‘goedgekeurde’ Ouddorper ambtsdragers naar Stad aan ’t Haringvliet gegaan om daar ’s avonds door ds. Scholte in het ambt bevestigd te worden. Ook doopte hij in één moeite door een aantal kinderen. De in het ambt bevestigde Ouddorper ouderling was Arent van der Willigen. Diaken was in die tijd Pieter Simon. zo werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Ouddorp op 29 juli 1838 op ‘vreemd’ grondgebied geïnstitueerd…!
Eén gemeente op Goeree-Overflakkee (1841).
Tegen het eind van het jaar 1840 kwamen de Afgescheiden Gemeenten op Goeree-Overflakkee tot de conclusie dat de gemeenten in de dorpen Middelharnis, Ooltgensplaat, Ouddorp, Stad aan ’t Haringvliet en Stellendam vooralsnog geen overheidserkenning zouden krijgen. Vandaar dat ds. Scholte op 5 januari 1841 aan de koning schreef dat op het eiland Flakkee in verscheidene dorpen bijna 150 Afgescheidenen woonden, van wie ruim 60 tot het avondmaal toegelaten waren (voor Ouddorp noemde hij het getal van 22). Volgens ds. Scholte wilden genoemde gemeenten graag samen één gemeente vormen, met één kerkenraad bestaande uit personen die in elk der dorpen woonachtig waren. Middelharnis zou dan de hoofdplaats van die ene gemeente worden want daar waren een kerk en een pastorie.
Ds. H.G. Klijn in Ouddorp (1842).
Hoewel over het kerkelijk leven van de Afgescheiden Gemeente van Ouddorp slechts fragmentarische gegevens bekend zijn geworden, uit allerlei verschillende bronnen door dr. Smits bijeengezocht, weten we toch dat de Afgescheiden predikant ds. H.G. Klijn (1793-1883) van Kockengen op dinsdag 5 april 1842 de hele dag in Ouddorp is geweest en daar gepreekt en kinderen gedoopt heeft, vermoedelijk in een of andere schuur. ’s Morgens preekte hij over Lucas 4 vers 18 en 19 (“De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.“). ‘s Middags preekte ds. Klijn in naar aanleiding van Colossenzen 3 vers 1 tot 3 (“Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God.“).
Rekest aan de koning (1844).
In 1844 bestond er kennelijk inderdaad de hierboven al genoemde éne Afgescheiden Gemeente van Goeree-Overflakkee, want op 24 mei dat jaar verzochten achtenzeventig ondertekenaars in een verzoekschrift aan de koning om erkenning van hun ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente te Overflakkee en Goedereede’. Uit Ouddorp ondertekenden de volgende personen dat rekest: T. van Dam, L. Duinkerke, A. Esveld, K. Grinwis, M. van der Linde, C. Mastenbroek, W. Mastenbroek, P. Simon, A. van der Willigen (ouderling) en C. Witte.
Ds. Scholte vermeldde in het rekest dat die ene gemeente twee kerkplaatsen zou hebben: een in Middelharnis met een kerkgebouw aan de Nieuwstraat 150, eigendom van bakker Johannes van der Slik Pzn., en een in nabijgelegen Sommelsdijk, in de schuur van Dirk Bos, staande achter diens woning. Op 6 september 1844 werd die gemeente door de Koning erkend.
Maar als we de afstand tussen Ouddorp en Middelharnis / Sommelsdijk in bekijken lijkt het wel heel onwaarschijnlijk dat de gemeenteleden vanuit Ouddorp zondag aan zondag naar Middelharnis zouden reizen: een afstand van 25 km., vijf uur lopen, en dan nog terug! Ongetwijfeld zullen de Ouddorpers gedacht hebben het best te kunnen blijven samenkomen in een particuliere woning of in een schuur van een van hen, gewoon in Ouddorp. Want een kerkgebouwtje was er, voor zover bekend, niet.
De ‘ene gemeente’ tenietgegaan (1847).
Arjen van der Willigen uit Ouddorp was een van de zes ondertekenaars van nóg een schrijven aan de Koning, dat op 30 april 1847 verstuurd werd. Daarin deelden ze mee dat ‘de gemeente in het Eiland Overflakkee en Goedereede’ ophield te bestaan. De oorzaak was onder meer ‘dat onderscheidene leden van deze gemeente naar Noord-Amerika zijn vertrokken en nog veele, meest alle, binnenkort wenschen en denken te vertrekken en wel hoofdzakelijk om de bijzondere drukkende omstandigheden daar veele uwer onderdanen in verkeeren, maar inzonderheid de Christelijke Afgescheidene Gemeentens die, om ongestoord zonder regterlijke vervolging hunne Godsdienst te mogen uitoefenen, beloften zijn afgevorderd die hun de regten, volgens de grondwet aan alle andere gezindten toegekend, ontnamen; zij verlangen daarom óók naar een ander land te trekken, waar zij met alle inwoners gelijke regten hebben en genieten’. In de formulering van dit schrijven klinkt een licht verwijtende toon door.
‘Veele’ leden vertrokken dus naar Amerika. Opmerkelijk is dat ds. Scholte zelf in 1847, en ds. Klijn twee jaar later, in 1849, ook naar Amerika vertrokken zijn. Het lijkt niet onlogisch te veronderstellen dat beide predikanten op de beslissing van de Afgescheidenen op Goeree en Overflakkee wel invloed uitgeoefend zullen hebben.
Hoe het met Ouddorp afliep…
Over de gemeente van Ouddorp in het bijzonder weten we verder alleen dat in elk geval in 1844 nog godsdienstoefeningen gehouden werden in een woning of een schuur. Op 7 februari dat jaar noemden Arent van der Willigen en Pieter Simon zich nog ‘ouderling’ en ’diaken’. Maar daarna verdwijnt de Ouddorper Afgescheiden Gemeente in de nevelen der historie. Ze zal teniet gegaan zijn.
2. De Gereformeerde Kerk te Ouddorp (1892-2017).
Een schrijven aan de hervormde kerkenraad (1892).
Als twee druppels water lijkt het bezwaarschrift dat in 1892 leidde tot de instituering van de Gereformeerde Kerk te Ouddorp op de geschriften van de kerken, jaren eerder ontstaan vanuit de Doleantie. Sommigen vermoeden de instituering van de kerk te Ouddorp ‘een laat uitvloeisel’ van de Doleantie te zijn, maar dan wat ons betreft zeer waarschijnlijk onder invloed van de landelijke samenvoeging op 17 juni 1892 tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ uit de Afscheiding van 1834 en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ uit de Doleantie, waardoor het landelijke kerkverband van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ ontstond.
Wat is namelijk het geval? Op 28 augustus 1892 richtten George Tanis K.E.zn. en Teunis Tanis Jac.E.zn. een schrijven tot hun hervormde kerkenraad van Ouddorp. Daarin vroegen ze de kerkenraad – onder leiding van ds. D.T. Meinsma – de ‘reformatie der kerk’ ter hand te nemen en de almachtige Hervormde synodale hiërarchie voor wat Ouddorp betrof af te schaffen, belichaamd door het ‘Algemeen Reglement voor het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’. Dat reglement was in 1816 door de overheid in de plaats gesteld van de aloude Dordtse Kerkorde, die in 1619 van kracht was verklaard door de eerwaarde Synode van Dordrecht. Voorts vroegen de briefschrijvers hun kerkenraad terug te keren tot de gereformeerde leer zoals die in drie belijdenisgeschriften van de kerk was samengevat. De brief was gesteld in de termen van de vroegere Dolerende kerken uit 1886 en daarna.
Het ging in Ouddorp trouwens niet om de prediking van ds. Meinsma, maar om de kerkregering; in zijn vorige standplaats Hedel had ds. Meinsma immers het initiatief genomen tot de oprichting van de christelijke school. Nee, het ging de beide mannenbroeders om de overheersende invloed van het ‘Algemeen Reglement’ op het kerkelijk leven en om de macht van de Synode. Dát was de reden dat ze niet langer lid konden blijven van de hervormde kerk, maar – zo kondigden ze meteen al aan – zich aansloten bij de enkele maanden eerder gevormde ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’, die de belijdenisgeschriften wél serieus namen en de gereformeerde leer daadwerkelijk aanhingen. De kerkenraad ging echter op hun verzoek niet in.
De instituering (1892).
Op 31 oktober 1892 kwam daarom een zestal broeders en zusters samen in de woning van Cornelis Bosloper (van beroep gemeenteontvanger) aan de Boompjes. Ds. J.J. Koopmans (1828-1911) van de Gereformeerde Kerk te Stellendam had de leiding van de bijeenkomst, en ook ds. W. Sieders (1845-1930) van Vlaardingen was aanwezig. Daar werden ‘naar het ambt der gelovigen’ de kerkenraadsleden gekozen. ‘Naar het ambt der gelovigen’ hield in dat dit niet onder leiding van een ambtelijke kerkenraad gebeurde, maar door de gelovigen zélf. De manslidmaten kozen toen een ouderling en een diaken – de dames bleven hier buiten omdat het ‘regeerambt’ tot het mannelijke domein behoorde. C. Bosloper werd tot ouderling en G. Tanis tot diaken gekozen. Het staat er niet met zoveel woorden, maar ze werden ongetwijfeld dezelfde avond door de aanwezige predikanten door handoplegging in het ambt bevestigd. Daarmee was de Gereformeerde Kerk te Ouddorp geïnstitueerd.
Diezelfde avond werden bovendien vijf kinderen gedoopt terwijl de gemeente bestond uit in totaal ongeveer zeventig personen, de kinderen meegerekend. Besloten werd in het vervolg ’s zondags tweemaal dienst te houden. En in november stuurde de kerkenraad trouwens nog een schrijven naar koningin-regentes Emma met de mededeling dat ‘De Gereformeerde Kerk te Ouddorp’ tot openbaring gekomen was.
Een eigen kerkgebouw (1895).
Tot nog toe had men de kerkdiensten gehouden in een schuur aan de Spaanseweg (op de plaats waar tegenwoordig het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente staat). Dat was kennelijk geen ideale situatie, zodat men in november 1893 beraadslaagde over de bouw van een eigen kerk. Grond was al gratis ter beschikking gesteld door winkelierster Maatje Nuijs, zélf lid van de hervormde gemeente! De berekeningen voor de bouw van de kerk – die in 1895 in gebruik genomen werd – beliepen ongeveer fl. 3.000. Dit bedrag werd tegen 4 ½% rente geleend van ouderling Bosloper. En dat is meteen zo ongeveer alles wat we over de bouw van de kerk te weten komen.
Oefenaar H.N. Basoski (van 1896 tot 1908).
De gemeente wilde graag zo nu en dan een vaste voorganger op de preekstoel in plaats van elke week een preek te laten lezen. Bovendien achtte men het nodig de catechisaties en de huisbezoeken geregeld te doen houden. Vandaar dat men een woning regelde en een beroep uitbracht op H.N. Basoski (1859-1930) uit Delft. Het werd zijn eerste gemeente en hij kwam er niet als predikant maar als oefenaar (‘lerend-ouderling’), want pas in 1914 in Moerdijk werd hij aangesteld als predikant op Artikel 8 (‘singuliere gaven’).
Oefenaar Basoski zorgde in Ouddorp meteen voor een geregelde gang van zaken van de kerkenraadsvergaderingen en van het kerkelijk leven in het algemeen. Hij deed een beroep op zijn gemeenteleden om ‘op alle terreinen des levens’ de gereformeerde beginselen te laten doorwerken; zowel in de lectuur die men las, als in de levenshouding. Straatslenterij en verzuim van de catechisaties door de jeugd werd berispt, en de oprichting van een jongelingsvereniging en een meisjesvereniging werd ter hand genomen.
Maar ook de jeugd zette zich in. In 1899 hadden ze bemiddeld bij het verkrijgen van een orgel. Dat kon toen door gebrek aan geld niet doorgaan, maar in 1902 was het tóch zover: voor fl. 250 werd zo’n instrument aangeschaft, zodat de kerkzang in het vervolg door een orgel begeleid werd, in plaats van dat de voorzanger de toon aangaf. Ook werd besloten jaarlijks fl. 10 ter beschikking te stellen aan de christelijke school in het dorp, maar toen duidelijk werd dat de hervormden daar de alleenheerschappij gingen voeren werd het geld geschonken aan andere instanties die het gereformeerd onderwijs bevorderden. En eh… konden de eigen kinderen eigenlijk nog wel aan die dorpsschool worden toevertrouwd? Een leerkracht was ontslagen omdat hij zich bij de Gereformeerde Kerk had aangesloten! Maar gebrek aan geld was vooralsnog het breekpunt.
Na een ambtsperiode van ongeveer twaalf jaar vertrok oefenaar Basoski in mei 1908 naar de kerk van Moerdijk.
Ds. W.E. van Duin (van 1909 tot 1913).
Op 4 juli 1909 deed kandidaat W.E. van Duin (1883-1953) intrede in de kerk van Ouddorp op een traktement van fl. 900 per jaar. Ouderling Bosloper, vijf jaar eerder om gezondheidsredenen van zijn ambtelijke verplichtingen ontheven, overleed twee jaar later, in juni 1911. Niet alleen ambtelijk, maar ook financieel had de kerk veel aan hem te danken gehad. De kosten voor de kerkbouw waren door hem gefinancierd (met kwijtschelding van de rente), terwijl hij voor eígen rekening een pastorie had laten bouwen. Het probleem dat nu opdoemde was dat zijn weduwe de geleende gelden nodig had en door de kerk moesten worden terugbetaald. Maar in diezelfde tijd kwam een legaat van fl. 6.000 binnen, waarmee de schulden konden worden vereffend!
In september 1911 riep de classis Den Haag – daarvoor door de Generale Synode aangesteld – op tot het houden van een biddag op 20 september in verband met de grote droogte van de laatste tijd. Opmerkelijk was echter dat de dienst in Ouddorp slecht bezocht werd vanwege … de zware regenval die dag! “Hier werd, zo staat er, des Heren Woord bevestigd: ‘Eer ze roepen, zal Ik ze antwoorden’.”
Oefenaar J. Versteegt (van 1918 tot 1923).
Na het vertrek van ds. Van Duin naar Bolnes, in 1913, was bij het zoeken van een kandidaat gezocht tussen de studenten van de Vrije Universiteit te Amsterdam, in 1880 opgericht door dr. A. Kuyper (1837-1920), de grote roerganger van de Doleantie in 1886. Vanuit de gemeente werd echter voorgesteld eens naar de Theologische School in Kampen te kijken. Zo werd een beroep uitgebracht op kandidaat K. Schilder (1890-1952), die echter antwoordde daarvoor te moeten bedanken.
Vervolgens besloot de vergadering van manslidmaten een beroep uit te brengen op J. Versteegt (1889-1945), woonachtig te Rotterdam. Hij was geen ’theologisch kandidaat’, maar wilde wel graag predikant worden (wat overigens pas in 1930 in Nieuwerkerk aan den IJssel gerealiseerd werd). Wel zou de classis gevraagd worden om hem als predikant op Art. 8 (‘singuliere gaven’) in het ambt toe te laten. De classis gaf daarvoor trouwens geen toestemming, wat zowel voor Versteegt als voor de kerkenraad een zware tegenvaller was.
Als ‘lerend-ouderling’, als oefenaar, kwam hij dus in 1918 naar Ouddorp. Financieel kon het, want de gemeenteleden zegden voor het traktement bijna fl. 550 toe. Ze haalden ‘een geweldige redenaar’ in huis, die een volle kerk had en naar wie graag geluisterd werd, ook door kerkgangers uit andere kerken. Kennelijk activeerde het de gemeenteleden zich voor de kerk in te zetten: de ‘jonge dochters der gemeente’ maakten bijvoorbeeld de kerk kosteloos schoon en een ander gemeentelid betaalde uit eigen middelen het verven van de hele kerk!
Dat oefenaar Versteegt ook buíten Ouddorp de aandacht getrokken had bleek toen de christelijke gereformeerde ds. H. Janssen, die als Leger- en Vlootpredikant in Algemene Dienst werkzaam was, de kerkenraad vroeg oefenaar Versteegt voor een half jaar op een van de oorlogsschepen dienst te laten doen als geestelijk verzorger. De kerkenraad kon daarvoor echter geen toestemming verlenen.
Ds. C. Diemer (1924 tot 1929).
Nu een nieuwe predikant beroepen moest worden, besloot men niet een kandidaat, maar juist een emeritus-predikant te beroepen. Een rondgang door de gemeente toonde aan – met een opbrengst van fl. 2.400 – dat dit financieel gezien mogelijk was. Men kwam terecht bij ds. C. Diemer (1871-1952), emeritus te Zutphen. Overigens werd hij nooit door bevestiging officieel aan de gemeente van Ouddorp verbonden en werd hij ook geen lid van de kerkenraad. De overeenkomst met de gemeente was dat hij ’s zondags zou voorgaan in de kerkdiensten.
In 1926 ontstond enige ophef in een kerkdienst, toen ouderling Koek onder de preek de kerk uitliep met de uitroep: ‘Ik heb hier afgedaan’. De broeder was het oneens met de volgens hem te weinig ‘bevindelijke’ prediking die ds. Diemer bracht. Gesprekken om tot een oplossing te komen – op het laatst met medewerking van de classis – vermochten geen oplossing te brengen; hij stapte later over naar de plaatselijke Gereformeerde Gemeente.
In de laatste jaren van zijn ambtsperiode in Ouddorp liep het ook niet allemaal gesmeerd tussen predikant, kerkenraad en gemeente. Zijn preken veroorzaakten hier en daar in de gemeente ophef en ‘ook de wijze van optreden ten opzichte van enkele leden van de kerkenraad en van de gemeente leidde tot verwikkelingen’. Ook daar kon de classis niet bij helpen, zodat op haar advies de band met ds. Diemer per 15 maart 1929 verbroken werd.
Met dat besluit waren verscheidene gemeenteleden het echter weer niet eens; ze gingen daarom bij de Particuliere Synode in beroep. Deze stelde de classis echter in het gelijk. Dat leidde gedurende een aantal jaren tot financiële problemen van de kerk, omdat de in het ongelijk gestelde broeders en zusters hun kerkelijke meelevendheid op een laag pitje brachten en ook hun kerkelijke bijdragen inhielden.
Ds. H. de Valk (consulent van 1934 tot 1946).
In 1934 kwam kandidaat H. de Valk (1901-1980) naar zijn eerste gemeenten, de voor de dienst des Woords gecombineerde kerken van Melissant en Stellendam. Omdat in Ouddorp vooralsnog geen opvolger van ds. Diemer gevonden kon worden en de financiële middelen daartoe om eerder genoemde redenen ook ontbraken, was met de kerken van Melissant en Stellendam afgesproken dat ds. De Valk ook als consulent van Ouddorp zou optreden. Desondanks zette de kerkenraad het beroepingswerk voort, maar de op kandidaten uitgebrachte beroepen hadden geen succes. Wel kreeg ds. De Valk in 1941 en 1942 hulp van kandidaat W.G. Visser (1914-2002), maar toen deze een beroep van Voorburg kreeg, vertrok hij weer.
Ondertussen was de Tweede Wereldoorlog uitgebroken. Maar ook in oorlogstijd bleef het beroepingswerk doorgaan. Wel was de pastorie door de Burgemeester en Wethouders gevorderd ten behoeve van de huisvesting van Marechaussees, wat voor een a.s. predikant geen gunstig vooruitzicht was voor wat betreft de huisvesting. En daar bleef het niet bij. Op 12 mei 1944 viel een zware bom vlakbij de kerk. Behalve dat aan de Dirkdoensweg enkele huizen verwoest werden waren ook de ramen van de kerk weggeslagen, waardoor de kerk niet meer voor de diensten kon worden gebruikt. Gelukkig bood de kerkenraad van de Doopsgezinde Gemeente haar kerkgebouw tijdelijk voor één dienst per zondag aan. Het schadeherstel kostte in totaal ongeveer fl. 17.400, wat later overigens vergoed werd door het ‘Bureau Oorlogsschade’ en door enkele kerkelijke fondsen. Verder werd een tweetal diakenen ‘gevorderd voor de arbeidsinzet in Duitsland’.
Predikanten na de oorlog.
Ook na de oorlog dienden verscheidene predikanten de kerk van Ouddorp.
– Van 1946 tot 1949 was ds. J. van der Veen (1911-1989) van ‘s-Gravenhage–Loosduinen aan de kerk van Ouddorp verbonden. Zowel de kerk als de pastorie waren nog niet gerestaureerd, zodat als onderdak een ander huis gezocht werd, en voor wat betreft de kerkdiensten bijeengekomen werd in de oude school aan de Boompjes. Na het vertrek van ds. Van der Veen naar Driewegen en Borsele, in oktober 1949, werd het beroepingswerk weer ter hand genomen, maar pas tien jaar later, in 1959, lukte het de volgende predikant aan de kerk te verbinden.
Ondertussen vond de Stormramp van 1953 plaats, die ook in Ouddorp schade aan kerk en pastorie veroorzaakte, waar ruim een halve meter water in stond.
– In 1959 nam kandidaat G. van Driel (1916-1989) het beroep naar Ouddorp aan. Doordat in het zomerseizoen talloze badgasten de kerkdiensten bezochten moest daarvoor gebruik gemaakt worden van het Verenigingsgebouw aan de Stationsweg, waar ’s ochtends dubbele diensten werden ingelegd. Voor de evangelisatiearbeid onder vakantiegangers werd een evangelisatiecommissie aan het werk gezet, daarbij geholpen door enkele jeugdwerkers. Ds. Van Driel was tot 1965 aan de kerk van Ouddorp verbonden.
– Pas in 1973 kwam de volgende predikant naar Ouddorp, maar dan in combinatie met de kerk van Stellendam. Het was kandidaat J. de Kievit (1944-2006), die gedurende vijf jaar, tot 1978, aan Ouddorp verbonden was. Tijdens zijn ambtsperiode werd de kerk verbouwd en uitgebreid met een achterzaal en een nieuwe kerkenraadskamer.
– Opnieuw in combinatie met Stellendam werd in 1978 ds. A.J.J. van Noord (*1949) beroepen, die het beroep aannam en tot 1985 aan beide kerken verbonden was. Het aantal kerkgangers was in de voorbije tijd behoorlijk gegroeid, waardoor het nodig werd de kerkzaal met ongeveer 140 zitplaatsen tot vierhonderd uit te breiden. In 1985 vertrok de predikant naar Kesteren.
– Kandidaat J.C. van Westenbrugge (*1943) volgde ds. Van Noord in 1986 op, en diende de kerken van Stellendam en Ouddorp tot 1991.
– Kandidaat J. Koster (*1967) was van 1994 tot 2002 aan de kerk van Ouddorp en Stellendam verbonden. Hij werd opgevolgd door ds. C.G. Kant (*1958) die in gedeeltelijke dienst van 2003 tot 2010 aan de kerken van Ouddorp en Stellendam verbonden was.
In 2003 werd de gereformeerde kerk behoorlijk verbouwd en uitgebreid: het ledental groeide nog steeds stevig. Ook het bestaande orgel onderging een uitbreiding en werd boven de oude ingang aan de wegzijde geplaatst. Op 20 december 2003 werd de kerk weer feestelijk in gebruik genomen.
– Ds. W.J. van de Griend (*1955) volgde ds. Kant in 2011 in beide kerken op, en is nog steeds aan de Gereformeerde Kerken van Ouddorp en Stellendam verbonden.
En in 2017 herdenkt de groeiende Gereformeerde Kerk te Ouddorp het 125-jarig bestaan.
Gedenkboek gepubliceerd.
Ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Gereformeerde Kerk te Ouddorp werd door de kerkenraad ook een gedenkboek uitgegeven. Het werd op de feestavond, gehouden op zaterdag 28 oktober 2017, gepresenteerd. Op het gedenkboek komen we binnenkort terug.
Ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Ouddorp.
Bronnen onder meer:
C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zevende deel. Classes Rotterdam en Leiden. Dordrecht, 1986
A.H. Tanis, Een eeuw Gereformeerde Kerk van Ouddorp. Ouddorp, 1992
© 2017. GereformeerdeKerken.info