De evangelisatiearbeid van de Gereformeerde Kerk te Emmen

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk te Emmen werd in 1841 geïnstitueerd. Per 1 september 1962 werd deze kerk gesplitst in drie zelfstandige Kerken: Emmen-Oost, Emmen-West en Emmen-Zuid. Daaraan werd op 13 maart 1963 nog de zelfstandige Gereformeerde Kerk te Emmen-Angelslo toegevoegd. Maar per 6 mei 1974 werden de vier kerken weer samengevoegd tot de ene, ongedeelde Gereformeerde Kerk te Emmen.

Kaart: Google.

Al vóór 1905 werd door de kerkenraad van Emmen in het centrum van het dorp zondagsschool gehouden, die er in 1923 nog steeds was (ze telde toen tachtig kinderen). Maar de notulen van de kerkenraad zijn met gegevens over dat werk heel zuinig.

De meeste informatie in het archief van de Particuliere Synode Drenthe betreffende de evangelisatiearbeid door de Kerk te Emmen dateert van de jaren ’20 en ’30. In 1923 meldt het provinciaal archief dat, behalve de zondagsschool in Emmen zélf, de kerkenraad óók in het aanpalende Zuidbarge een zondagsschool had opgericht. Verder werd in Emmen en in Zuidbarge lectuur verspreid (het evangelisatieblad De Kandelaar, traktaatjes en zendingskalenders waren het meest in gebruik). In hetzelfde jaar vroeg de kerkenraad aan de particuliere synode fl. 300 te mogen lenen voor de bouw van een lokaal in Emmerschans. Die toezegging kregen de broeders, mits ze gedurende dertien jaren jaarlijks fl. 30 voor rente en aflossing in de provinciale kas van de Evangelisatie stortten. De kerkenraad besloot de beide schoolhoofden bestuurslid van de evangelisatie in Emmerschans te maken.

Tentzending?

De Nederlandsche Tentzending hield niet van halve maatregelen…

In 1923 deelde de Emmer hervormde evangelisatiepredikant ds. A. Keuzekamp mee dat de Vereniging ‘Nederlandse Tentzending’ had besloten dat jaar de Zendingstent (ten behoeve van de straatprediking) in Emmen te plaatsen; hij vroeg of de gereformeerde kerkenraad daaraan ook wilde meewerken. Men besloot echter ‘eerst een afwachtende houding aan te nemen en geen samenwerking toe te zeggen’. Maar dat wilde niet zeggen dat in Emmen in de jaren ’20 niets gebeurde. Behalve het zondagsschoolwerk werd veel lectuur verspreid, werden jaarlijks vierhonderd scheurkalenders uitgereikt en werd aan huisbezoek gedaan.

Geen vieze klompjes meer!

De winkel van de heer Kleefman.

In augustus 1936 vroeg de evangelisatiecommissie aan de kerkenraad wat men dacht van het stichten van een evangelisatielokaaltje aan de Warmeerweg in Emmen, vlakbij de tegenwoordige Haddersstraat. De kerkenraad had daartegen geen bezwaar en het gebouwtje kwam er. De familie Kleefman was vanaf die tijd ’verlost van de moddersporen van de klompjes’. Op de bovenste verdieping van hun groentenwinkel werd namelijk jarenlang de zondagsschool gehouden. In 1941 werd het lokaaltje aan de Warmeerweg echter verplaatst naar Zuidbarge. Desondanks was na de oorlog aan de Warmeerweg nog steeds een zondagsschool gevestigd.

Na de Tweede Wereldoorlog.

De Tweede Wereldoorlog had veel schade aangericht, ook in de levens van kinderen en volwassenen. Geen wonder dat niet alleen het Rijk, maar ook de kerken daaraan aandacht besteedden. Er kwamen instellingen voor gereformeerd maatschappelijk werk, gesubsidieerd door de Gereformeerde Kerken en door het Rijk. Zo kon op de Particuliere Synode van 1946 gemeld worden dat namens de classis Coevorden door de Gereformeerde Kerk te Emmen ds. D. Visch (1908-1981) was beroepen als classicaal evangelisatie- en ziekenhuispredikant. Twee jaar later, in 1948, hadden zich in totaal zeven Kerken aaneengesloten ter oprichting van een ‘Vereniging voor Gereformeerde Gezinszorg’; de eerste gezinsverzorgster was al benoemd in Emmer-Compascuüm. Ds. Visch gaf leiding aan het werk op kerkelijk-maatschappelijk terrein (gezinszorg en jeugdzorg onder fabrieksmeisjes) en hij leidde bovendien begrafenissen van buitenkerkelijken.

Ds. D. Visch (1908-1981).

In het seizoen 1955-1956 begon de evangelisatiepredikant met ‘instuifwerk’ voor de jeugd: “Iedere zaterdagavond was er in Ichthus [één van de gereformeerde kerkgebouwen] georganiseerd instuifwerk, dat zich in grote belangstelling verheugde. Ook het clubwerk mocht zich na een inzinking [door de oorlog] weer herstellen. Bijna iedere zaterdagavond was ik present om een korte toespraak te houden. Iets nieuws was ook het organiseren van diensten voor belangstellenden in Ichthus. Tal van buitenkerkelijken bezochten deze diensten”.

De Ichthuskerk, die nog steeds als protestantse kerk dienst doet.

Ds. Visch besteedde in Emmen vooral veel aandacht aan het jeugdwerk. ‘Aldaar zijn vijf meisjesclubs en twee jongensclubs’, zo werd in 1957 aan de synode meegedeeld. In Emmerschans waren in die tijd twee meisjesclubs. Bij het zo belangrijke huisbezoek maakte ds. Visch graag gebruik van twee door hem ingestelde huisbezoekcommissies. “Ieder jaar moet dit werk echter opnieuw opgezet worden, omdat de vacatures in de kerkenraad telkens de beste krachten wegzuigen. Naast ‘De Goede Tijding’ en de ‘Elisabeth Bode’ werden in Emmen vijfendertig exemplaren van het tijdschrift ‘Horizon’ verspreid onder intellectuelen (leraren, doktoren, industriëlen, enz.). Met deze intellectuelen onderhoudt de predikant nauw contact via de ‘Emmer Studiekring’, en trouwens ook door het ziekenhuiswerk, het maatschappelijk werk en het ‘gewone’ bezoekwerk. Dit is zeer moeilijke arbeid, die niet door iedereen kan worden verricht”. In 1956 sprak ds. Visch ook wekelijks  op de Markt.

De kerkenraad hield zich in die tijd, we schrijven 1950, ook bezig met de vraag aan wie de leden van de huisbezoekcommissie wél of níet een bezoek moesten brengen: “Leden van de huisbezoekcommissie hebben géén taak in díe gezinnen, waarvan een der echtgenoten nog dooplid van onze Kerk is en niet [door de tucht] is ‘afgesneden’. Ook de leden van de [orthodoxe] Nederlandse Hervormde Kapel zijn geen voorwerp van bearbeiding door deze commissie. Eerst komen buitenkerkelijken ervoor in aanmerking, maar leden van de vrijzinnige Hervormde Grote Kerk, daarover blijft nog wat verschil van mening”, zo besloot de kerkenraad.

Mevr. H.A. Boer.

Na het vertrek van ds. Visch in 1959 werd op 11 februari dat jaar in Emmen evangeliste mevrouw H.A. Boer aangesteld, die een deel van zijn werk voortzette. Het werk in het ziekenhuis kwam in de vergaderingen van de provinciale Deputaten voor Evangelisatie herhaaldelijk aan de orde. Ds. H. Botma (1898-1968) van Emmer-Erfscheidenveen had dat werk tot zijn overlijden in 1968 van ds. Visch – in 1959 naar de kerk van Groningen-West vertrokken – overgenomen. In 1959 en daarna werd daarvoor jaarlijks een extra financiële bijdrage van fl. 200 gevraagd, “speciaal ten behoeve van de arbeid in het Reumacentrum (verbonden aan het Scheperziekenhuis te Emmen) omdat daar patiënten uit de hele provincie komen, en de vrij langdurige medische behandeling evangeliserende arbeid mogelijk maakt”. De deputaten gingen daarmee akkoord: ‘Van dit werk gaat veel zegen uit, ook onder buitenkerkelijke patiënten’, zo constateerden ze.

Ds. H. Botma (1898-1968).

De arbeid te Odoorn / Klijndijk.

In 1899 spraken de provinciale Deputaten voor Evangelisatie over ‘het oude dorp Odoorn’, ten noorden van Emmen, en over de plannen om (in verband met de ontginning van het veen) daar een kanaal te graven. “Deze nieuw aangelegde plaatsen zijn geschikte punten voor evangelisatie en daarom heeft ds. J.A. de Bruijn (1846-1927) van Emmen al voorgesteld dat [colporteur] br. De Braal (1843-1925), of een tweede colporteur, aldaar gevestigd werd”.

Ds. J.A. de Bruijn (1846-1927).

Men vond dat echter wat vroeg, omdat de werkzaamheden aan het kanaal nog niet eens begonnen waren. Maar enkele maanden later, toen H. Hogewind inmiddels tot colporteur benoemd was, werd hem per 1 november 1899 Odoorn en omstreken als arbeidsveld aangewezen. “Ook aldaar is de onkunde groot, doch ook tevens is er hoop voor de toekomst. Bij aanvang werkte hij er niet ongunstig. Het aantal kinderen op de zondagsschool [in het direct ten zuiden van Odoorn gelegen Klijndijk – het waren er dertig], én dat der hoorders bij de Bijbellezingen neemt gestadig toe. De ontginning der veenen die mettertijd aldaar een aanvang zal nemen, billijkt de verwachting dat dit station in de toekomst goede hope biedt”, aldus de deputaten in hun rapport.

Hoewel het met zijn werk goed ging, was het de deputaten een doorn in het oog dat Hogewind in of rond Odoorn geen woning kon huren. Desondanks wilde men vasthouden aan het evangelisatiewerk langs het nieuwe kanaal, ‘dat de Odoorner zijtak met de Groninger kanalen gaat verbinden’. Ook wilde men, zodra de tijd er rijp voor was, proberen om in deze streek een pand in eigendom te krijgen, waarvoor aan de kerken om giften gevraagd werd. Het aantal arbeiders en andere bewoners zou in die omgeving ongetwijfeld fors toenemen, zo werd verwacht, ‘wanneer de ontworpen kanalisatie uitgevoerd en met de vervening een aanvang gemaakt wordt’. Maar het probleem van de woningnood zorgde er in 1901 uiteindelijk toch voor dat Hogewind vertrok en in Borger (link?) ging wonen.

Geen wonder dat de deputaten in hun Jaarverslag over 1900 om een fiets vroegen! Nu hij in Borger woonde, was “br. Hogewind genoodzaakt verre voetreizen te maken langs slechte wegen en zelfs ‘s zondags moet hij zeven uur per voet afleggen om de zondagsscholen te Klijndijk en Weerdinge te bereiken. Mocht iemand in de gelegenheid zijn een gebruikt rijwiel ter beschikking van br. H. te stellen, dit zou hem zeer dienstig zijn in zijn arbeid. Geen wonder dat hij menigwerf vanwege het ongunstige weder verhinderd wordt om op zijn arbeidsveld aanwezig te zijn”. De deputaten beseften dat ze jegens Hogewind niet veeleisend konden zijn nu hij op zijn werkterrein geen woning kon vinden, ook al vond men dat die toestand niet bestendigd kon worden.

Ds. K. Boorsma (1898-1983) was van 1936 tot 1940 een van de Deputaten voor de Evangelisatie in Drenthe.

‘Ploegen op rotsen…’

In een brief van 26 juli 1901 schreef Hogewind het volgende: “De opkomst van de zondagsschool [in Klijndijk] is de laatste tijd zóo gering dat het moeilijk is die voor een paar leerlingen overeind te houden. Ik heb onlangs gesproken met een evangelist die daar eerder geweest was en óók klaagde dat er haast geen hoorders meer in zijn lokaaltje kwamen en ook maar enkele kinderen op de zondagsschool. Tegen een feestje of zo kwamen ze wél opdagen”. Logisch.

Enkele dagen later, op 31 juli 1901, merkte Hogewind in een brief onder meer op: “Ik heb Klijndijk deze maand twaalf keeren bezocht. Veel bijzonderheden aangaande de bezoeken kan ik deze keer niet melden, als dat ik nogal enkele malen zieken heb bezocht met wien ik nog heb mogen spreken over het heil in den Verlosser. Daar deze maanden vooral ook voor het boerenvolk en ook voor de arbeidende klasse drukke maanden zijn, zoo heb ik het nogal eens vaak getroffen dat het volk afwezig was. De toestand van de zondagsschool wordt er in de laatste tijd niet beter op. Enkele oorzaken: tegenwerking van de hervormde predikant van Odoorn; ook stellen de ouders niet het minste belang in het heil hunner kinderen. Vaak heb ik die ouders bezocht. Vaak heb ik met hen gesproken en hun gewezen op hun roeping in betrekking tot hun kinderen, maar het schijnt haast of het te Klijndijk een ploegen is op rotsen”.

De dominee van de hervormde kerk te Odoorn was de gereformeerde evangelisatie vijandig gezind.

“In de laatste tijden heb ik er dan ook herhaalde keeren over gedacht of het ook beter was dat die zondagsschool aldaar maar opgeheven wierd, omreden de kosten daar boven het gewin loopen. Toch kon ik er eigenlijk ook niet te best toe komen om er mee op te houden. De vorige zondag echter was het getal ook weer slechts zeer gering. Te gering eigenlijk om er zondagsschool mee te kunnen houden. Een achttal waren toen opgekomen en dat achttal waren de grootste helft nog kleintjes, zoodat het dan zeer moeijelijk is om daar zondagsschool voor te houden. ‘k Heb er toen ernstig met hun over gesproken en hun aangezegd bijaldien de volgende zondag de opkomst niet beter mocht wezen, ik mij alsdan genoopt zou zien de zondagsschool te moeten opheffen. Buitendien was het dan toch ook mijn plan die kindertjes een afscheidswoordje toe te spreken”. De zondagsschool sloot in augustus 1901 de deur.

In oktober schreef Hogewind dat hij in Klijndijk geen begin had kunnen maken met Bijbellezing, daar het zijn doel was ‘de menschen aldaar eerst zoo mogelijk wat te bezoeken’. Hij had er niet veel méér kunnen doen dan ‘eenige gezinnen bezoeken, wat tractaatjes verspreiden, enz.’. De hoop op de instituering van een zelfstandige Gereformeerde Kerk was vooralsnog vervlogen: in 1915 werd geconstateerd dat te Odoorn (c.q. Klijndijk) ‘nog vrij wat moet veranderen zal aldaar de Kerk tot openbaring komen. Er is nog zeer veel te doen’.

In ‘Het Kerkblad’ (destijds het officieel Orgaan van de De Gereformeerde Kerken in Nederland) van 1 juli 1898 werd de benoeming van de eerste colporteur, J. de Braal (1843-1925), vermeld.

Na de Tweede Wereldoorlog.

Het evangelisatiewerk, waartoe nu ook maatschappelijk werk behoorde, werd in 1947 in ‘het grote dorp Odoorn’ opgepakt door de pasbenoemde classicale evangelisatiepredikant ds. D. Visch. Zo werd daar door ‘onze broeders’ het evangelisatieblad ‘De Goede Tijding’ rondgebracht. Jammer was dat in Odoorn geen vaste plaats was om bijeenkomsten te houden. In de zomer konden bijeenkomsten in de open lucht gehouden worden, straatprediking dus, maar in de winter gaf dat uiteraard problemen. ‘De meeste tijd moet men binnen zijn om te vergaderen’. Maar in het dorp brak heftig verzet los van vrijzinnige zijde. Verzet of niet, ds D. Visch ging gewoon door.

Toen het evangelisatiewerk in Emmerschans werd beëindigd zorgde ds. Visch er met instemming van de kerkenraad voor dat de fl. 1.450 in de evangelisatiepot van Emmerschans gebruikt werd voor het werk in Odoorn en omgeving. In 1954 moest echter toch geconstateerd worden dat het gebied van Odoorn zeer moeilijk te bewerken was. En toen viel het doek over Odoorn en omgeving; althans in het archief van de particuliere synode.

De arbeid te Weerdinge (in het Weerdingerveen).

Weerdinge was in het begin van de twintigste eeuw een esdorp met een hoofdstraat en enkele zijstraatjes ten noorden van Emmen; momenteel is het er een wijk van. De wijde omgeving werd het Weerdingerveld genoemd.

Colporteur J. de Braal (1843-1925).

Colporteur-bijbellezer br. J. de Braal (die in 1900 voorganger in Vledder was geworden), werd opgevolgd door de al genoemde colporteur H. Hogewind die, zoals we hierboven zagen, de wijde omgeving van Odoorn onder zijn hoede kreeg. Hij kwam niet alleen in Klijndijk, maar ook in Weerdinge in het Weerdingerveld (Weerdinge is nu formeel een wijk van Emmen). In 1900 hield hij er aanvankelijk Bijbellezingen, maar omdat de deputaten het beter vonden dat er een zondagsschool kwam, had hij daar een gesticht. Al snel telde deze zondagsschool veertig leerlingen. De Bijbellezingen werden toen vooralsnog gestaakt. Hogewind was er één hele zondag in de maand bezig.

Toen de zondagsschool in Klijndijk in 1901 dicht ging, vatte Hogewind het plan op zich wat meer op Weerdinge toe te leggen. Hij wilde er Bijbellezingen gaan houden. “Met het oog daarop heb ik te Weerdingerveen reeds enkele gezinnen bezocht. Voorlopig heb ik met hun over deze zaak gesproken en hun gevraagd wat ze daarvan dachten. Bij de meesten hunner werd ik zeer goed ontvangen. Ook gaven ze voor met mijn plannen wel ingenomen te wezen. ’t Is mijn voornemen om ook te Weerdingerveen in de week af en toe wat vaker een bezoek te brengen, tenminste zoo vaak als ik maar immer kan. Zal ik dit echter doen, dan ben ik wel genoodzaakt een fiets te moeten huren, want loopende daar is haast geen doen aan. Acht uuren heen en teruggaan alleen al met het loopen over de weg; en ook in het veen zelve loopt men, omreden de woningen ver uit elkander staan, ook altijd nog wel een uur in het rond”.

Het ondertekeningsformulier voor colporteur-bijbellezers van de Drentse particuliere synode.

Maar een fiets huren viel niet mee: “Ook de vorige week had ik het plan om een dag te Weerdingerveen werkzaam te willen zijn. ‘k Heb het toen moeten overgeven, omreden ik geen eene dag in de gelegenheid was een fiets machtig te kunnen worden”. Gelukkig ging het met het zondagsschoolwerk in Weerdinge verder wel goed. Als Hogewind er zelf niet was, leidde br. Klingenberg de zondagsschool. ‘De vorige keer dat ik te Weerdinge geweest ben, heb ik onder meer ook enkele ouders bezocht waarvan ik kinderen op de zondagsschool had gehad, doch die in den laatsten tijd geregeld absent waren. Ze beloofden mij echter allen om de kinderen in het vervolg weder geregeld te zullen zenden. ’t Is mijn doel om door mijn bezoek die menschen voor het houden van Bijbellezingen aldaar eenigermate te trachten voor te bereiden, en heb hen langs die weg er voor te zoeken te winnen. Of het daar op den duur opgang zal nemen en of de menschen er wat voor over zullen hebben zou ik moeijelijk over oordelen kunnen, maar ’t is mijn doel om het toch te proberen, indien Uw Eerw. het goed mogten vinden”, zo vroeg hij de deputaten.

Weerdinge lag sinds 1905 aan een een spoorlijntje. Hier halte Weerdinge.

Hogewind wist overigens niet wáár hij die Bijbellezingen dan moest houden. Het zou wel “voeten in de aarde hebben om er een woning voor te vinden, indien ik het niet zou kunnen hebben in dezelfde woning waar ik zondagsschool houd. De woningen daar zijn meest allen een soort hutten en daarin is in den regel zeer weinig ruimte”. Hoe dan ook, Hogewind had in augustus 1901 ook nog enkele ziekenbezoeken gedaan. Maar in oktober moest hij melden dat hij nauwelijks nog in Weerdingerveen had kunnen komen omdat hij slechts één dag een fiets had kunnen huren. Maar br. Klingenberg zorgde gelukkig dat deze vrij goed bleef ‘draaien’: “De ene keer komen er wel eens een paar kinderen meer en de andere keer weer eens een enkele minder. In al de gezinnen waar ik kom, spreek ik ook zoo mogelijk met de ouders over het noodzakelijke van dit onderwijs. Terwijl ik er hun dan tevens op tracht te wijzen dat ook hun kinderen te midden van deze omgeving alrede zóoveel moeten ontbeeren, en dat dit het eenige godsdienstige onderwijs is dat aan hun kindertjes langs dezen weg verschaft wordt. Over het geheel genomen is ook die veenbevolking een volk dat in onverschilligheid en zorgeloosheid rusteloos voortleeft, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren over de belangen hunner onsterfelijke ziel. Ook velen die ik aantref, en met wien ik spreek, zijn van gedachte, dat het zoo erg niet zal wezen, en dat zij tot op zekere hoogte nogal brave menschen zijn in onderscheiding van zooveelen waarop nogal vrij wat valt aan te merken. Overal maak ik zoo mogelijk werk van traktaatverspreiding, terwijl ik hun tevens de vraag stel of ze wel in het bezit zijn van een bijbel”.

Afscheid.

In november 1901 moest Hogewind echter toch afscheid nemen van de zondagsschool in het Weerdingerveen, omdat hij door de woningnood gedwongen werd naar Paterswolde te verhuizen. “’t Was mij zelven hard, afscheid te moeten nemen van de zondagsschool te Weerdingerveen. Ongeveer anderhalf jaar was het nu geleden dat ik aldaar op die plaats een zondagsschool mocht openen. Nooit was aldaar nog een zondagsschool eerder geweest, zoodat dit dan ook het eenige godsdienstige onderwijs is dat den kinderen aldaar langs dezen weg wordt verschaft. Niettegenstaande den zeer grooten afstand dien ik steeds had af te leggen moet ik het toch bekennen, dat ik met lust en toegenegenheid dien arbeid aldaar verricht heb. ’t Was dan ook voor mij zelven een waar genot om die kindertjes die alrede daarvan zooveel verstoken zijn, te mogen wijzen op dien eenigen Naam die onder den Hemel gegeven is, waardoor ook zíj zalig konden worden. Enkelen had ik onder de leerlingen aldaar, die onafgebroken en met gespannen aandacht zaten te luisteren wanneer ik het onderwerp met hun behandelde of een geschiedenis vertelde. ’t Speet hun dan ook zeer dat ik van hun vertrekken ging. Toen ik de laatste keer aldaar zondagsschool gehouden heb, en we na afloop elkander nog een toepasselijk versje hadden toegezongen, kwam ieder der kinderen voor ze weggingen naar mij toe, om mij de hand tot afscheid te reiken. Voor mijzelven was dit zeer aandoenelijk”.

Ds. M. Hummelen (1852-1912).

Br. Hogewind schreef tenslotte: “Toen ik deze zondagsschool verlaten heb was ze in géén kwijnende toestand. ‘k Heb al het mogelijke gedaan wat in mijn vermogen was, om de zondagsschool te Weerdingerveen aan de gang te houden. Tot dat einde ben ik in de eerste plaats naar ds. [M.] Hummelen [1852-1912] te Emmen geweest. ‘k Heb Zijn Eerw. het verzoek gedaan of hij zoo goed wilde zijn om op de vergadering van de Jongelingsvereeniging eens over deze zaak te spreken of er misschien zoo mogelijk niet een paar jongelingen mochten wezen die genegen waren om dezen arbeid te willen overnemen. Ds. Hummelen wilde dit met alle liefde beproeven, doch volgens Zijn Eerws. inzicht zou er op de gehele Jongelingsvereeniging niet eene meer te vinden zijn die geschiktheid bezat om een zondagsschool te kunnen houden. Ook te Emmen heb ik buitendien nog een paar anderen voor dat doeleinde aangeklampt. (…) Ik kon hun echter niet bewegen om dien arbeid op zich te willen nemen. Voorlopig zal de zondagsschool nog worden waargenomen door broeder Klingenberg te Weerdingerveen. Ik hoop van harte dat ze verder in stand mogt blijven. Ook heb ik hem vooraf van de noodige zondagsschoolkaartjes voorzien. Met het afscheid nemen wordt men het gewaar dat er soms nog innige vriendschapsbanden gelegd zijn, daar waar men het allerminst zou verwachten. Sommigen toch namen schreijende afscheid. En verscheidenen deden mij tevens het verzoek of ik hun vanuit mijn nieuwen werkkring als ik over was, nog eens een brief wilde schrijven. Verleden week zijn we met de onzen vanuit Borger vertrokken en in goeden welstand alhier te Paterswolde gearriveerd”.

Het aantal leerlingen ging gelukkig vooruit. “Een overblijfsel bleef er dus als een getuige van ons werk in stand. Blíjft die de stormen weerstand bieden, dan is er later een stukje ontgonnen veld, waarvan wij dan reeds vruchten kunnen gebruiken om het verder uit te breiden”, zo hoopten de deputaten. Ook stuurden ze br. Klingenberg enige traktaten, want ze wilden de band met die zondagsschool toch een beetje aanhouden. Na 1902 wordt in het archief van de particuliere synode geen melding meer gemaakt van de zondagsschool in het Weerdingerveld. Maar dat betekent zeker niet automatisch dat deze toen niet meer bestond!

De arbeid te Emmerschans.

In het tot rond 1970 zelfstandige dorp Emmerschans stonden in 1900 plaggenhutten, maar een opgegraven stenen bijl bewees dat hier al 4.500 jaar geleden mensen woonden. In 1923 ‘heeft Emmen zich geworpen op de hutbewoners te Emmerschans’ (nu een deel van Emmen); aanvankelijk hield men zondagsschool in een schuur van een zekere ‘broeder Kremer’ maar een jaar later bouwde de kerkenraad van Emmen er een evangelisatielokaal. De broeders benoemden meteen de beide schoolhoofden (P. Wildvank te Zuidbarge en J. Raven te Emmen) tot bestuurslid van de evangelisatie te Emmerschans.

Door de particuliere synode werd voor het lokaal een renteloos voorschot van fl. 300 verleend, in dertien jaar terug te betalen. “Er werden een zondagsschool, Bijbellezing, een knapen- en een meisjesvereniging opgericht terwijl veel lectuur verspreid, en menig gezin bezocht werd”. Enkele jaren later vormde er zich langzamerhand ‘een kern van getrouwen’. Vanaf 1927 werd dit evangelisatiewerk samen met de kerk te Emmercompascuüm gedaan. Deze taak werd echter in 1932 overgenomen door de het jaar ervoor geïnstitueerde kerk te Emmer-Erfscheidenveen. Het werk leek vrucht te dragen, want in 1931 schreven de deputaten dat “als vrucht van den arbeid aldaar ruim twintig kinderen op de christelijke school [te Emmen] kwamen”.

Ds. J.H. Binnema (1876-1950).

Ook werden er Bijbellezingen gehouden, waar ds. J.H. Binnema (1876-1950) van Emmen en ds. P.E. van Schaik (1880-1935) van Emmer-Compascuüm / Emmer-Erfscheidenveen voorgingen. In 1943 bleek het lokaal in zo’n slechte toestand te verkeren, dat herbouw of restauratie niet meer mogelijk was. Het lokaal verhuisde toen van Emmerschans naar Emmer-Erfscheidenveen.

Ds. P.E. van Schaik (1880-1935).

Na de Tweede Wereldoorlog.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Emmerschans langzamerhand ingelijfd bij de bebouwing van Emmen en werd uiteindelijk gewoon een dorpswijk. Het evangelisatiewerk kon er dus worden afgebouwd. Ds. Visch vroeg de kerkenraad van Emmen het bedrag van rond fl. 1.450, dat toen nog aanwezig was in de evangelisatiedepot voor Emmerschans, bij de opheffing van het werk aldaar te bestemmen voor het werk in Odoornerveen. Daartegen was geen bezwaar. Ds. Visch gaf halverwege de jaren ’50 de stoot tot de oprichting van twee evangelisatiemeisjesclubs in Emmerschans.

Het evangelisatiegebouwtje in Odoornerveen.

Het werk in Valthe en Zuidbarge.

In maart 1900 vertelde br. Hogewind de deputaten dat hij van plan was om te Valthe (ten oosten van Odoorn) een zondagsschool te openen. “Opgemerkt wordt dat wij hier niets tegen hebben, maar dat hij niet al teveel hooi ineens op de vork moet nemen”. We horen over eventueel evangelisatiewerk te Valthe echter verder niets meer. Op 19 oktober 1891 was echter in het nabijgelegen Valthermond al een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. Ongetwijfeld waren de plannen betreffende evangelisatiearbeid te Valthe in overleg met de kerkenraad van Valthermond tot stand gekomen. Daartoe was de colporteur namelijk verplicht. Hoe dan ook, de kerk van Valthermond heeft in 1920 het evangelisatiewerk in Valthe op zich genomen.

In Zuidbarge (in de jaren ’20 een zelfstandig dorp aan de zuidelijke rand van Emmen) was in 1923 een zondagsschool met zestig kinderen opgericht, meest van gereformeerde herkomst. Er werd ook aan lectuurverspreiding gedaan. Deze evangelisatiepost was er in 1924 ook nog, maar daarna meldt het archief van de particuliere synode er niets meer over. Het gedenkboek van de kerk te Emmen meldt echter dat er in 1941 een houten lokaaltje werd geplaatst voor het zondagsschoolonderwijs.

Een erg onduidelijke foto van het lokaaltje aan de Warmeerweg, dat later naar Zuidbarge werd overgeplaatst.

Het gebouwtje was afkomstig van de Warmeerweg (bij de tegenwoordige Haddersstraat) te Emmen, waar het niet meer nodig was. Wegens houtschaarste ten gevolge van de oorlog kon men in Zuidbarge geen nieuw lokaal bouwen. Vandaar dat het gebouwtje werd overgeplaatst op een perceel grond van de weduwe J.M. Omvlee-Bekhuis, ook ‘tante Coba’ genoemd, gelegen in Zuidbarge. Bij de verhuizing had het lokaal schade opgelopen, en het was bovendien aan verfraaiing toe. Twee jaar later besloot de kerkenraad er, behalve de zondagsschool, eens per maand ook een avondkerkdienst te houden.

Het gebouwtje werd in 1950 vervangen door een stenen gebouw, bekostigd uit bijdragen van het Verjaardagsfonds. Het droeg de naam De Rietbarge en werd in 1991 door de Gereformeerde Kerk verkocht aan de familie Omvlee.

Bronnen:

Archief van de Particuliere Synode der Gereformeerde Kerken in de provincie Drenthe. Assen, Drents Archief.

G.J. Kok, ‘Vaak was het ploegen op rotsen…’. De evangelisatiearbeid van de Particuliere Synode Drenthe van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Groningen, 2013

S. Oldengarm-Katerbarg, 150 jaar Gereformeerde Kerk Emmen. Groningen, 1991

© 2017. GereformeerdeKerken.info