De Gereformeerde Kerk te Nieuwveen (1)

Inleiding.

De Gereformeerde Kerk in het Zuid-Hollandse Nieuwveen ontstond uit de Doleantie en werd op 25 oktober 1887 als ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’ geïnstitueerd. Sinds 1892 maakte deze kerk deel uit van De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Kaart: Google.

Net als op veel andere plaatsen in het land was ook in Nieuwveen omstreeks 1860 onvrede merkbaar met de vrijzinnige prediking van de plaatselijke hervormde predikanten Bodel Bienfait, Snellen, Van Meer Kuffeler, Prins en Van Langeraad, die achtereenvolgens sinds 1858 predikant van de plaatselijke hervormde gemeente waren. De onvrede was vooral actueel geworden toen ds. O. Schoenmakers in september 1858 met emeritaat ging en kerkenraad en gemeente zich beraadden over de vraag of er een vrijzinnige dan wel een orthodoxe predikant zou moeten komen. De meerderheid van de gemeente koos voor een vrijzinnige dienaar des Woords, waarmee een minderheid van de gemeente zich niet kon verenigen.

Zonder zich van de hervormde gemeente af te scheiden stichtte een klein deel van de rechtzinnige gemeenteleden de ‘Orthodoxe Evangelisatie Vereeniging’. Ze kwamen bijeen in het Evangelisatiegebouw dat destijds aan de tegenwoordige H.A. Kooistrastraat stond. Als voorganger trad ene Hooyer op.

Dat het evangeliseren hun ernst was bleek al snel, toen men in 1880 de ‘Vereeniging tot bevordering van Lager Christelijk Schoolonderwijs’ oprichtte. Het stichten van christelijke scholen werd in die tijd algemeen als een ‘uitnemende mogelijkheid ter evangelisatie’ beschouwd. De stichting van een schoolgebouw volgde niet lang daarna.

Het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ (1887).

In ‘De Heraut’ van 9 januari 1887 verscheen dit overzicht van het programma van het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’.

In januari 1887 werd in Amsterdam het zgn. ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres‘ gehouden, waar ook een lid van hervormd Nieuwveen aanwezig was. Daar werd door 1.500 uit het gehele land opgekomen congresgangers vergaderd over de vraag hoe de ‘Reformatie der kerk’ het best gestalte kon worden gegeven. De congresleiding had zich veel moeite getroost om de deelnemers (die allen schriftelijk verklaard hadden ‘de reformatie der [hervormde] kerk plichtmatig te achten’) te voorzien van schriftelijke en mondelinge informatie, die tot het doel van de bijeenkomst dienstig was. Zo werden ‘modellenboekjes’ uitgereikt waarin ontwerpen van alle brieven waren opgenomen die te schrijven zouden zijn om ‘de reformatie’ plaatselijk tot stand te brengen en volgens de wettelijke regels ordelijk te doen verlopen.

In het nabijgelegen Zevenhoven was men al op 30 januari 1887, twee weken na afloop van het Amsterdamse Congres, overgegaan tot de stichting van de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende)’. Ze hadden zelfs al vrij snel een eigen predikant beroepen in de persoon van kandidaat H.J. Reuijl (1862-1904), die op 19 juni dat jaar intrede deed. En bij Zevenhoven was het niet gebleven.

Ds. H.J. Reuijl (1862-1904) was de eerste dolerende predikant van Zevenhoven.

In Nieuwveen duurde het echter nog even voor het zover was. In de christelijke school kwamen namelijk pas op 16 september 1887 zestien mannelijke leden van de Orthodoxe Evangelisatie Vereeniging bijeen om de ‘reformatie van de hervormde gemeente’ te Nieuwveen te bespreken. Besloten werd op korte termijn alle hervormde manslidmaten in Nieuwveen uit te nodigen om de reformatie van de kerk ter hand te nemen. Daarom werd een commissie benoemd, die een datum voor de bijeenkomst zou vaststellen.

Maar daar bleef het niet bij: de zestien broeders schreven ook een brief aan het bestuur van hun Evangelisatievereniging met de vraag hoe zij tegenover de reformatie van de kerk stonden. De bedoeling was namelijk het sinds 1816 geldende ‘Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk’ af te schaffen – het was destijds immers ‘op onwettige wijze’ door de overheid aan de kerken opgedrongen. Daarvoor in de plaats wilde men – zoals ook op het ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ duidelijk was uitgelegd en aanbevolen – de aloude Dordtse Kerken Ordening van 1618-1619, die in 1816 door de overheid (!) was afgeschaft, ‘opnieuw kracht en geldigheid verlenen’. Het ‘Algemeen Reglement’ beknotte de rechten van de plaatselijke kerken, zo was de zestien broeders allang duidelijk geworden.

Nieuwveen lang geleden…

Instituering (25 oktober 1887).

Op 28 september 1887 kwam men voor de tweede maal in de school bijeen om de reformatie der kerk te bespreken. Veertien aanwezigen ondertekenden daar een verklaring waaruit bleek dat zij het voor plichtmatig ‘en door God gewild’ achtten ‘te breken met het tegenwoordige synodaal-hiërarchisch kerkverband’. Men ging echter verder: in vervolg op deze verklaring koos men al vast vier ambtsdragers: W. Sweers en A. Pijper werden tot ouderling verkozen en J. Becker en A. Hoogendoorn tot diaken. Laatstgenoemde zou tot zijn overlijden in 1930 als een belangrijke steunpilaar van Nieuwveens kerk gelden.

Onder leiding van ds. Reuijl werd – in de pastorie te Zevenhoven – op 25 oktober 1887 de eerste kerkenraadsvergadering gehouden. Omdat dit ook de officiële institueringsdatum is mogen we aannemen dat de ambtsdragers op die dag tijdens een kerkdienst in de pastorie in het ambt bevestigd zijn. Natuurlijk werd van de instituering bericht gezonden aan Zijne Majesteit de Koning, aan de burgemeester, aan de hervormde kerkvoogden van Nieuwveen en aan de Dolerende zusterkerken in het land die intussen waren ontstaan.

Niet de hele ‘bemanning’ van de evangelisatievereniging ging met de Doleantie mee. Er bleef een aantal leden over dat voortging met de kerkdiensten in het evangelisatiegebouwtje. In 1949 verenigden zij zich weer met de hervormde gemeente van Nieuwveen.

Nieuwveen lang geleden…

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) te Nieuwveen telde bij de instituering vermoedelijk omstreeks vijftig of zestig leden, vrouwen en kinderen meegerekend.

De Vereniging ‘De Kerkelijke Kas’.

Om rechtsgeldige handelingen te kunnen verrichten, zoals koop en verkoop van gebouwen, enz., diende er een Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ te worden opgericht. Ook dát was op het al genoemde ‘Gereformeerd Kerkelijk Congres’ meegedeeld. De Dolerende kerk zelf kon namelijk op grond van de toenmalige wetgeving geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Een vereniging wel. De Vereeniging ‘De Kerkelijke Kas’ kon zo namens de Nederduitsche Gereformeerde Kerk de handelingen verrichten waarvoor rechtspersoonlijkheid vereist was.

De Kerkelijke Kas zorgde ook voor het inzamelen van de voor het kerkelijk leven noodzakelijke financiën. Die bestonden natuurlijk allereerst uit de kerkcollecten, maar ook uit de opbrengst van de verhuring van zitplaatsen in de kerk. Ook werd een ‘tweemaandelijkse collecte’ gehouden, en werden de jaarlijkse kerkelijke bijdragen van de gemeenteleden geïnd. De drie kerkcollecten waren bestemd voor ‘de kerk, de armen en voor de school’, want er bestond nog geen subsidie voor het christelijk onderwijs. Uitgaven waren er genoeg: zo vroegen zusterkerken geregeld om financiële hulp voor de bouw van een kerk of een pastorie; dat lang niet aan alle aanvragen voldaan kon worden, spreekt vanzelf.

De ‘Johannes Stichting’ te Nieuwveen.

Het bestuur van de ‘Kerkelijke Kas’ vergaderde vaak samen met het bestuur van de in Nieuwveen in 1887 opgerichte ‘Johannes Stichting’, Christelijk Toevluchtsoord. Deze vereniging ‘trok zich het lot aan van verstotene, onverzorgde, hulpbehoevende, oude, zwakke of gebrekkige personen, hetzij gehuwd of ongehuwd’. Bestuurslid dr. Sasse – tevens kerkenraadslid – stelde tijdens de tweede bestuursvergadering voor een ‘eigen herder en leeraar’ te beroepen. Daarmee gingen de overige bestuursleden en kerkenraadsleden, op een na, akkoord. Zijn volgende vraag aan de vergadering was in te schrijven voor een bedrag dat men over had om het salaris van de predikant te kunnen betalen. Dat leverde samen ruim fl. 193 per jaar op, wat later steeg naar bijna fl. 230.

De eerste predikant: ds. R. Heidema (van 1889 tot 1892).

Een half jaar na de instituering van de kerk besloot de kerkenraad over te gaan tot het beroepen van een predikant. Weliswaar ging ds. Reuijl geregeld in de diensten in de christelijke school voor (want daar werden ze sinds 1888 met toestemming van B en W van Nieuwveen gehouden), maar de wens om een eigen predikant te hebben groeide. Kandidaat R. Heidema (1852-1944) uit het Groningse Stedum – hij had gestudeerd aan de Rijks Universiteit in Utrecht en niet aan de (dolerende) Vrije Universiteit in Amsterdam! – werd uitgenodigd om op 25 maart 1888 in de dienst voor te gaan. Dat gebeurde en het beviel zo goed dat men een beroep op hem uitbracht.

Ds. R. Heidema (1852-1944).

Zijn studie was echter nog niet voltooid; pas een jaar later, op 31 maart 1889, deed hij intrede in Nieuwveen, na in het ambt te zijn bevestigd door de Dolerende predikant ds. J. Hulsebos (1844-1904) van het Groningse Zuidwolde.

Ds. J. Hulsebos (1844-1904).

Ds. Heidema beperkte zijn werkzaamheden niet tot de eigen gemeenteleden. Ook hij wilde – net als destijds de Evangelisatievereniging deed door de stichting van de christelijke school – ‘hen die buiten waren trekken tot de stal’. Maar ‘allen toonden zich afkerig van de gehoorzaamheid aan het Woord van God’, ook de burgemeester, die ds. Heidema ook bezocht had. Maar ondertussen vergat de predikant zijn eigen gemeenteleden niet. Ruzies, het op een laag pitje zetten van het kerkbezoek, het kermislopen, dit alles werd door de kerkenraad goed in de gaten gehouden en bij overtreding van wat behoorlijk geacht werd, konden de gemeenteleden kerkenraadsbezoek verwachten, ook als het slechts geruchten betrof; ‘de sociale controle in het dorp was groot’.

De gemeentezang tijdens de kerkdiensten werd tot 1894 niet door een of ander instrument begeleid; vermoedelijk zal dus een voorzanger en/of voorlezer-voorzanger zijn aangesteld, die de gemeentezang inleidde. In augustus 1892 stelde dr. Sasse voor het orgel van zijn ‘Johannesstichting’ wekelijks op zondag naar de school over te brengen om voor de begeleiding van de kerkzang gebruikt te worden.

De predikant bleef tot juni 1892 aan de kerk van Nieuwveen verbonden, want op de 26ste van die maand nam hij afscheid en vertrok naar de kerk van Heinenoord.

‘Gereformeerde Kerk te Nieuwveen’ (1892).

De Keizersgrachtkerk te Amsterdam.

Op 17 juni 1892 werd in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam officieel de landelijke vereniging gesloten tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ (oorspronkelijk vanuit de Afscheiding van 1834 en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’. Al enkele jaren waren beide kerkgenootschappen in overleg geweest om tot eenheid te komen. Men besloot op 17 juni 1892 als ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ gezamenlijk verder te gaan. Ook Nieuwveen trad tot de Gereformeerde Kerken toe.

De tweede predikant: ds. K.B. van Diemen (van 1892-1903).

De in 1916 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Nieuwkoop.

Met zijn afscheid in het vooruitzicht én in de wetenschap dat de landelijke vereniging tussen de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’ en de ‘Nederduitsche Gereformeerde Kerken’ op handen was, besprak ds. Heidema met zijn kerkenraad de mogelijkheid om na zijn vertrek samen met de Christelijke Gereformeerde Gemeente van het nabijgelegen Nieuwkoop een predikant te beroepen. De kerkenraad ging daarmee akkoord. Ook Nieuwkoop had daartegen geen bezwaar, en zo werd een beroep uitgebracht op de christelijke gereformeerde ds. K.B. van Diemen (1836-1913) van Bodegraven, die de roeping aannam. Hij nam zijn intrek in een als pastorie gehuurde woning van de echtgenote van wijlen burgemeester S. van Driel. De vroegere pastorie, waar ds. Heidema gewoond had, behoorde toe aan dr. Sasse, maar moest na het vertrek van de predikant weer leeg worden opgeleverd aan de Johannes Stichting, waarvan dr. Sasse bestuursvoorzitter was.

Op 18 december 1892 deed ds. Van Diemen intrede. Al vrij snel kreeg de predikant te maken met problemen rond een grenswijziging die plaatsvond tussen de kerken van Nieuwveen en Zevenhoven. Toen het dorp Blokland – in tegenstelling tot het buurtschap Plumot – bij Zevenhoven ingedeeld bleef, waren verscheidene gemeenteleden daar ontevreden over, omdat men liever in Nieuwveen naar de kerk bleef gaan en dat ook deden. De kerkenraad ging dus bij hen op bezoek, hen erop wijzend dat het hun plicht was ’s zondags de kerk in Zevenhoven te bezoeken. Toen ze dat bleven weigerden moest de kerkenraad zich daar wel bij neerleggen.

Ds. K.B. van Diemen (1836-1913).

Ondertussen was de kerk van Nieuwveen weliswaar wel gegroeid, maar desondanks bleef het kiezen van nieuwe ambtsdragers problematisch. De gemeente was immers toch betrekkelijk klein ‘en de voor ambtsdragers geschikte personen zijn zeer weinige’. Het gevolg was dat sommige ambtsdragers jarenlang in die functie actief bleven, ondanks het feit dat ze soms drukbezette hoofdwerkzaamheden hadden. In dat opzicht kan dr. J. Sasse genoemd worden, die niet alleen jarenlang scriba was (‘een bekwaam stylist van notulen, brieven en documenten’) maar tegelijk ook bestuursvoorzitter van de Christelijke Schoolvereniging én bestuurslid van de in juli 1887 opgerichte ‘Vereeniging Johannes Stichting’, Christelijk Toevluchtsoord in Nieuwveen was.

Als ds. Van Diemen zélf niet preekte was de kerk aanmerkelijk leger dan normaal. De kerkenraad sprak in juni 1895 zelfs uit dat ‘het gereformeerde leven naar ’s Heeren Woord en Getuigenis zeer schaars gevonden wordt;  veel en eígen inzicht en eigen meening wordt voorop gezet, gepaard met minachting der Gemeentelijke Samenkomsten, vooral wanneer het leeskerk is’. Dan las een daarvoor aangewezen ouderling weliswaar een goeie gereformeerde preek, die echter ondanks de vast en zeker verantwoorde Schriftuitleg een stuk minder belangstellenden trok dan de preken van ds. Van Diemen.

Een eigen kerkgebouw (1895).

Tijdens de ambtsperiode van ds. Van Diemen werd een eigen kerkgebouw in gebruik genomen. De gemeente groeide geregeld, zodat de christelijke school uiteindelijk als ongeschikt voor het houden van kerkdiensten ervaren werd. Vandaar dat in 1895 de eerste giften binnenkwamen om tot het stichten van een eigen kerkgebouw te komen. In de zomer van dat jaar begon men met de uitgifte van vierhonderd renteloze aandelen van fl. 10; in augustus was al voor fl. 1.860 aan aandelen geplaatst, al zou later blijken dat de belangstelling minder groot was dan gehoopt werd. Gelukkig lag achter de christelijke school een stuk grond te koop dat voor fl. 500 door de kerkenraad gekocht werd.

Aannemer Rijnveld uit Mijdrecht maakte bestek en tekening voor het kerkgebouw. Hij hield een aanbesteding onder vaklieden die elk op hun eigen gebied de opdrachten voor de kerk kregen, terwijl hij – om de kosten te drukken – zoveel mogelijk zelf de materiaalinkoop zou regelen, dat voor hergebruik geschikt was. De bouw van de kerk vorderde snel; schilder J. Jonker, smid C.J. de Bes en metselaar G. ter Reehorst (laatstgenoemde met de grootste opdracht) verrichtten het werk tegen een uurloon van fl. 0,16; behalve de schildersknecht, die fl. 0,10 per uur opstreek. Verschil moest er wezen.

De in 1895 in gebruik genomen gereformeerde kerk te Nieuwveen.

De totale bouwkosten bedroegen fl. bijna fl. 5.400. Toen afgerekend moest worden bleek de kas al snel leeg te zijn; de plaatsing van de vierhonderd renteloze aandelen was minder voorspoedig verlopen dan men gewenst had. Gelukkig kon toen van een aantal kerkleden het resterende bedrag (fl. 3.100) tegen een rente van 4% geleend worden. Extra kosten (fl. 150) werden gemaakt door op de valreep te besluiten tóch een galerij in de kerk te bouwen. Omdat het aanschaffen van kerkbanken op dat moment te duur was schonk dr. Sasse namens het schoolbestuur ‘de daar zo lange tijd dienst gedaan’ hebbende banken aan de kerk cadeau.

Op 22 december 1895 werd de nieuwe kerk aan de Kerkstraat op de hoek van de huidige Anne Hendrik Kooistrastraat tijdens een kerkdienst onder leiding van ds. Van Diemen in gebruik genomen. Ongeveer een half jaar later werd een door ds. Van Diemen persoonlijk gekeurd (en bespeeld) orgel van orgelbouwer Proper te Kampen in de kerk geplaatst, waarvan de kosten fl. 300 bedroegen.

De gehuurde predikantswoning verkeerde echter in die tijd in slechte toestand, maar geld om een nieuwe pastorie te bouwen was er niet. Weliswaar verbeterde de huiseigenaar de woning, maar tot verdriet van de kerkenraad liet zij dit doen door uitsluitend ‘ongeloovige ambachtslieden’. Gelukkig beloofde ze beterschap!

Ds. Van Diemen neemt afscheid (1903).

De predikant ontbrak in 1903 zo nu en dan op de kerkenraadsvergaderingen. Niet omdat hij het gemeentelijk leven niet meer zag zitten, maar omdat zijn gezondheid langzaam achteruitging. Vandaar dat hij nog hetzelfde jaar emeritaat aanvroeg en verkreeg. Ook na zijn emeritaat preekte hij nog geregeld in Nieuwveen, tot hij op 30 augustus 1913 op 77-jarige leeftijd overleed.

De vacature duurde ongeveer vier jaar. Het beroepingswerk wilde niet vlotten. Kandidaten gaven er de voorkeur aan in andere kerken te gaan werken. Men vermoedde dat de beroepen afketsten op de slechte toestand van de pastorie. Hoewel door het houden van kerkcollecten wel degelijk voor nieuwbouw gespaard werd, was het geld zonder hulp van de classis en steun van de Johannes Stichting niet bijeen te krijgen. Toen die hulp eenmaal verkregen was besloot gemeentelid Hoogendoorn een afbraakpand in ’s Lands hoofdstad te kopen en liet het bruikbare sloopmateriaal naar Nieuwveen transporteren.

Zo konden metselaar G. ter Reehorst, timmerman J. Schraverus en schilder J. Jonker de predikantswoning realiseren. En toen ging het beroepingswerk ineens een stuk vlotter.

Ds. J. de Vries (van 1907 tot 1910).

Ds. J. de Vries (1879-1952).

Toen een tweetal kandidaten in Nieuwveen op proef gepreekt had – de latere VU-hoogleraar dr. F.W. Grosheide (1881-1972) en J. de Vries (1879-1952) – werd laatstgenoemde door de gemeenteleden gekozen en door de kerkenraad beroepen. Hij nam het beroep aan en deed op 8 december 1907 intrede nadat hij door zijn voorganger, ds. Van Diemen, in het ambt bevestigd was. Kandidaat Grosheide nam kort daarop een beroep aan van de gemeente te Schipluiden. Al op 1 juli 1910 nam ds. De Vries afscheid van de gemeente; hoewel niet veel over zijn ambtsperiode in Nieuwveen bekend is, groeide de kerk gestaag en verbeterde de financiële positie navenant.

Ds. H. Enserink (van 1910 tot 1913).

Ds. H. Enserink (1880-1930).

Dus werden weer predikanten uitgenodigd te komen preken. Zo belandde op een zondag ook ds. H. Enserink (1880-1930) van Heteren en Randwijk op de kansel van Nieuwveen. Zijn preek beviel dermate goed dat de gemeente hem als predikant wilde en de kerkenraad een beroep uitbracht. Nadat ds. Enserink het beroep had aangenomen werd hij op 2 oktober 1910 door ds. P. Warmenhoven (1866-1918) van Aarlanderveen in het ambt bevestigd en deed hij dezelfde dag intrede in Nieuwveen. Ds. Enserink werkte overeenkomstig een klassikaal besluit vanaf 1911 ook vrij intensief in de vacante Gereformeerde Kerk van het nabijgelegen Nieuwkoop. Hij preekte er op zestien zondagen, deed er huis- en ziekenbezoeken, gaf catechisaties en leidde er begrafenissen.

Ds. Enserink schreef onder meer deze brochure over dr. A. Kuyper (1837-1920).

Zowel het kerkgebouw als het orgel in Nieuwveen moesten echter nodig gerepareerd worden, wat voor de financiële situatie van de kerk – ondanks verantwoord beleid – ongunstig uitpakte. De tekorten groeiden, mede doordat een lening van fl. 800, na het overlijden van de begunstiger, door de familie werd teruggevraagd. Ook ds. Enserink bleef kort. Drie jaar na zijn intrede nam hij op 26 oktober 1918 afscheid. Hij vertrok naar de Altreformierte Kirche te Wilsum, in Duitsland.

Ds. D. van Dijk (1887-1985) van Groningen schreef later over hem: “Hij gunde zich nooit de weelde van ‘het er maar eens op wagen, in de hoop zich er wel door heen te slaan. Dat kwam vooral uit bij het maken van zijn preeken. Hij zette zich niet tot het uitwerken van zijn preek, zoolang hij niet alles, wat binnen zijn bereik was, over zijn tekst had nageslagen en overdracht. (…) De twee brochures die van hem verschenen zijn, ‘De drooglegging van Amerika’ en ‘Dr. Kuyper sr. als drankbestrijder’, leggen van deze werkmethode klaar getuigenis af’.

Ds. A.Ph.S. Schaafsma (van 1913 tot 1918).

Maar gelukkig kon hij al de volgende maand, namelijk op 30 november, worden opgevolgd door ds. A.Ph.S. Schaafsma (1870-1941) uit het Friese Lioessens. Op 30 november 1913 deed de predikant intrede na door ds. J.H. Jonker (1873-1970) van Voorburg in het ambt te zijn bevestigd. Ds. Schaafsma bleef ongeveer 4½ jaar aan de kerk van Nieuwveen verbonden.

Ds. A.Ph.S. Schaafsma (1870-1941).

De predikant werd beroepen ondanks het feit dat de financiën van de kerk nog niet echt op orde waren. Desondanks was een van de eerste zaken die de predikant aan de orde stelde de aanvulling van het orgelfonds en het benoemen van een commissie die geld zou moeten inzamelen; het instrument moest immers nodig gereviseerd of vervangen worden. Zijn echtgenote was bereid haar salaris als directrice van de zangvereniging in het fonds te deponeren. De commissie kwám er en deze stond onder leiding van de toenmalige dIrecteur van de Johannes Stichting, G. Quelle. Allerlei acties werden op touw gezet, zodat in mei 1914 besloten kon worden voor fl. 1.000 bij de firma Van Ingen te Haarlem een orgel aan te schaffen!

Het vertrek van ds. Schaafsma, in 1918, had te maken met een kwestie met één van de gemeenteleden. De zaak begon als een ruzie tussen twee gemeenteleden onderling, maar nadat de predikant die ruzie had kunnen bijleggen raakte een van de twee tot de orde geroepen broeders gebrouilleerd met de predikant. Ds. Schaafsma hoopte dat de betreffende broeder met zijn opvolger beter overweg zou kunnen. Op 24 februari 1918 nam hij afscheid van de kerk van Nieuwveen.

Ds. P.A. Zeilstra (van 1919 tot 1923).

Ds. P.A. Zeilstra (1887-1972).

Nadat door tussenkomst van de classis afgesproken was dat de volgende predikant in samenwerking met de kerk van Nieuwkoop zou worden beroepen, werd een beroep uitgebracht op ds. P.A. Zeilstra (1887-1972) van Idskenhuizen in Friesland. Afgesproken werd dat zijn traktement fl. 2.100 zou bedragen, waarvan door Nieuwveen fl. 1.200 en door Nieuwkoop de rest zou worden bijgedragen. Op 29 zondagen zou de nieuwe predikant in Nieuwveen en op 23 zondagen in Nieuwkoop preken. Ds. Zeilstra werd op 14 december 1919 door ds. J.G. Ubbink (1875-1944) van Zevenhoven in het ambt bevestigd en deed dezelfde zondag intrede.

Hoewel uit de kerkenraadsnotulen niet veel over ds. Zeilstra’s ambtsperiode, die ongeveer 2½ jaar duurde, te weten gekomen kon worden, werden op zijn initiatief in het vervolg ook de ‘vrouwslidmaten’ op de gemeentevergaderingen uitgenodigd. Op 27 mei 1923 nam de predikant afscheid van Nieuwveen, wegens het aannemen van een beroep naar de kerk van Sliedrecht.

Ds. J.D. Speelman (van 1925 tot 1948).

Ds. J.D. Speelman (1880-1963).

Lange tijd heeft de opvolger van ds. Zeilstra de kerk van Nieuwveen gediend: ds. J.D. Speelman (1880-1963) uit het Groningse Sellingen. Ook nu werd het beroep samen met de kerk van Nieuwkoop uitgebracht. De predikant werd op 6 december 1925 in het ambt bevestigd en bleef tot enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog; pas op 23 februari 1948 nam hij afscheid wegens emeritaat. “Gedurende al die jaren was hij ook geestelijk verzorger van de ‘Johannes Stichting’, een arbeid die de volle liefde had van zijn hart en voor hem steeds het mooiste werk in zijn leven is geweest. Hoe veelomvattend zijn werk daar is geweest moge hieruit blijken dat Speelman daar van 1925 tot 1948 vijfhonderd begrafenissen heeft geleid”. Over hem meer in het tweede deel van dit verhaal.

De kerk vergroot (1926).

De kerk van Nieuwveen was intussen gegroeid tot ongeveer 230 leden. Het kerkgebouw, zo was al enige tijd duidelijk, werd te klein. Vandaar dat in februari 1926 voorgesteld werd de kerk te vergroten. De plannen die de kerkenraad voor de uitbreiding van het kerkgebouw maakte werden door de gemeentevergadering in maart goedgekeurd. De tekeningen en het bestek werden gereed gemaakt door de ‘Commissie Kerkuitbreiding’ en deze kreeg toen ook opdracht te proberen het benodigde geld bijeen te brengen.

Juist dat jaar overleed oud-gemeentelid J. Vonkenberg, die de kerk tot enige erfgenaam had benoemd, onder voorwaarde dat zijn bibliotheek geschonken werd aan de Jongelings Vereniging ‘Daniël’ van Nieuwveen, wat natuurlijk geen enkel probleem opleverde; het zou de studiezin van de jongens alleen maar prikkelen. De erfenis bedroeg bijna fl.  4.100, waardoor de helft van de bouwsom al op de plank lag! Ook buiten die erfenis werd via giften en leningen nog fl. 3.600 bijeengebracht, zodat uiteindelijk fl. 7.690 beschikbaar was voor de kerkvergroting.

De vergrote kerk.

De uitbreiding van de kerk mocht niet meer dan drie maanden in beslag nemen op straffe van een boete van fl. 15 per dag dat deze langer duurde. Metselaar C. van Dijk, smid A. Enzing, schilder C. Jonker en loodgieter W. van der Biessen togen aan de arbeid. Zonder medeweten van de predikant werd als surprise tegelijk met de kerkvergroting ook een studeerkamer bij de pastorie gebouwd. Omdat verscheidene malen wijzigingen in de plannen werden doorgevoerd duurde de bouwtijd weliswaar langer dan verwacht en kostte deze ook aanmerkelijk meer dan men aanvankelijk berekend had (de bouwkosten bedroegen uiteindelijk fl. 8.155), maar met een verhoging van de driemaandelijkse vrijwillige kerkelijke bijdragen van de gemeenteleden kwam alles in orde.

Ook de ‘kwestie Blokland’ werd geregeld, het gehucht waarvan rond 1893 besloten was dat het bij de kerk van Zevenhoven zou blijven, maar waartegen verscheidene gemeenteleden bezwaar maakten, omdat ze bij Nieuwveen wilden blijven. Het dorp werd in 1931 alsnog bij de kerk van Nieuwveen gevoegd. Of er toen ook gemeenteleden waren die liever bij Zevenhoven wilden blijven vertelt het verhaal niet.

Het jaar daarvóór was besloten tot het instellen van een autodienst om moeilijk ter been zijnde gemeenteleden voor avondmaaldiensten naar de kerk te vervoeren. In 1933 werd de ‘Verjaardagscent’ ingesteld, waarmee van jarige gemeenteleden een kleinigheid werd gevraagd (één cent per levensjaar), zodat de financiën van de kerk weer wat ruimer zouden worden. De actie liep goed. De financiën van de kerk lieten in die tijd trouwens een florissanter beeld zien dan eerder het geval was geweest.

Naar deel 2 >