Van Varsseveld naar Halle (3)

De eerste twintig jaar en daarna (slot).

( < Naar deel 1 ) ( < Naar deel 2 ) – De aanvankelijk berekende kerkelijke inkomsten vielen tegen: had de evangelisatievereniging vóór de instituering aan toezeggingen fl. 1.007 te horen gekregen, in 1934 bleken de werkelijke kerkelijke bijdragen slechts fl. 400 te bedragen.

De bouwcommissie voor de nieuwe kerk: zittend v.l.n.r.: G.W. Legters, ds. E. Zijlstra, A.J. Geurkink. Staand v.l.n.r.: L. Klumpenhouwer, D.J. Geurkink, F.W. Harbers, H.W. Brunsveld en J. Legters (bron: ‘Gereformeerde Kerk Halle 1933-1983’).

Het bleek dat verscheidene gemeenteleden, die eigenlijk tot de kerk van Halle behoorden, in een andere kerk in de omgeving de diensten bijwoonden, zoals in Doetinchem of Varsseveld. Zelfs werden in Varsseveld ouderlingen gekozen en benoemd die tot het kerkelijk territoir van Halle behoorden. Maar al was de classis het er ‘helemaal niet mee eens’, het veranderde er niets aan. ‘Als die broeders en zusters naar Varsseveld willen gaan, kunnen wij dat niet tegenhouden’, verdedigde ds. Scholten van Varsseveld zich.

Een eigen ‘kandidaat-dominee’ (1935).

Ondanks de tegenslagen besloot Halles kerkenraad op zoek te gaan naar een eigen dominee, ook al zou het voorlopig een kandidaat moeten worden, omdat een afgestudeerde predikant nog te duur was. Ds. Th. Delleman (1898-1977) van Aalten zou eens rondkijken of er geschikte kandidaten te vinden waren om eens in Halle te preken. De kandidaten E. Zijlstra (1901-1995) uit Amsterdam en M. de Wit (1902-1990) stonden achtereenvolgens in september 1935 op de kansel in Halle, en toen de manslidmaten door stemming een keuze maakten, kreeg kandidaat Zijlstra 12 van de 16 stemmen.

Ds. E. Zijlstra (1901-1995).

Het beroep werd dus door de kerkenraad op hem uitgebracht en hij nam het aan. Op 3 november 1935 werd hij door consulent ds. M.A. van Pernis (1881-1941) van Doetinchem in het ambt bevestigd. ’s Avonds deed hij intrede met een preek naar aanleiding van psalm 124 vers 8: ‘Onze hulpe is in den Name des Heeren’. Zijn traktement bedroeg fl. 1.000 per jaar, tot hij in de zomer van 1936 trouwde; toen werd het met fl. 200 opgekrikt. De kandidaat was vooralsnog – tot 1940 – bij een van de gemeenteleden in de kost.

Plannen voor een nieuwe kerk.

Het oude kerkje, het evangelisatiegebouwtje aan de Dorpsstraat, was ondertussen zo langzamerhand niet alleen te klein maar vooral te bouwvallig om nog lang als kerk dienst te doen. Ds. Zijlstra vertelde later, dat het dak van het kerkje op veel plaatsen begon te lekken. Eens, het was winter, lag de sneeuw dik op de daken en was ook tussen de pannen van het kerkje op de zolder terecht gekomen. Toen de koster de kachel had aangemaakt ging de sneeuw natuurlijk smelten. Om niet in een regenbui te staan heeft men de preekstoel toen met vereende krachten een eindje opzij geschoven, zodat kandidaat Zijlstra de rest van zijn preek kon afmaken.

Het evangelisatielokaal na de restauratie.

Geen wonder dat iedereen het er eind 1935 over eens was dat er snel iets moest gebeuren. De kerkenraad besloot een financiële actie op touw te zetten om geld voor nieuwbouw bij elkaar te krijgen. Tegelijk werd een commissie gevormd van een aantal vrouwelijke gemeenteleden die geld zouden inzamelen voor kerkelijke gebruiksvoorwerpen zoals een avondmaalsstel en een doopvont, die tot nog toe altijd hadden moeten worden geleend. ‘Laten we niet aan onze armoe gewend raken’, had kandidaat Zijlstra gezegd. De georganiseerde bazaar was een groot succes.

Een ‘bedelbrief’.

Eind maart 1936 lag het bouwplan op de kerkenraadstafel; en niet alleen voor een kerk, maar óók voor een pastorie! Fl. 10.000 zou een en ander moeten kosten; voor de iets meer dan 100 leden, die de kerk van Halle toen telde, veel geld! Bij de classis en bij de particuliere synode werd een aanbeveling gevraagd en verkregen voor het houden van een landelijke actie bij alle Gereformeerde Kerken. In de vervolgens in een oplage van ruim 2.000 gedrukte ‘bedelbrief’ – destijds een wijd verbreide gewoonte – die aan alle Gereformeerde Kerken en aan vele particulieren overal in het land verstuurd werd, met het verzoek royaal bij te dragen, werd een somber beeld geschetst van de toestand van het evangelisatiegebouwtje.

Architect Hebly maakte tekeningen voor een nieuwe kerk (bron: ‘Gereformeerde Kerk Halle 1933-1983’).

“In den zomer is het er ondragelijk heet, in den winter vochtig en tochtig. Veelkleurige vochtplekken ‘sieren’ de muren. De ramen zijn niet sluitend meer te krijgen. Met harde wind en regen moeten de gordijnen gesloten worden, wil het water niet tot midden in het lokaal spuiten. Deze winter bleek op een morgen zelfs de kanselbijbel verregend te zijn. De steenen vloer is koud en vochtig, wijl het regenwater hier en daar langs de muren loopt en onder de deuren door naar binnen komt, zoodat het houtwerk vermolmt.  De muuren vertonen hier en daar scheuren. Een der classispredikanten schreef ons: ‘Het ‘kerk’-gebouwtje is onze eeredienst onwaardig’.

Gelukkig hadden de kerken in de classis Zutphen al fl. 2.000 bij elkaar gecollecteerd. Ook de eigen leden in Halle en omgeving hadden gegeven wat mogelijk was en hadden bovendien toegezegd als vrijwilligers veel van het bouwwerk op zich te willen nemen. Maar nu was er – de grond inbegrepen – nog fl. 6.000 nodig, en daarvoor vroegen de kerkenraad en de bouwcommissie de hulp van de kerken in het land. ‘Wij zouden de vrijmoedigheid om een verzoek om steun tot u te richten missen, indien het hier niet ging om de eere van den Koning der Kerk’.

De classis gaf bovendien een aanbeveling om huis aan huis bij alle gereformeerden in de classis te collecteren. Gemeenteleden gingen op pad en trokken de hele classis Zutphen door: naar Aalten, Barchem, Dinxperlo, Doesburg, Doetinchem, Eefde-Gorssel, Eibergen-Rekken, Geesteren en Gelselaar, Lochem, Neede, Silvolde, Varsseveld, Vorden, Winterswijk en Zutphen! Ook ds. Zijlstra trok er op uit om her en der gratis te preken, mits de collecteopbrengst voor de kerkbouw in Halle was. En zo kon de bouw beginnen.

Aan het werk!

In de ‘Geldersche Kerkbode’ werd geregeld verslag gedaan van de ontvangsten en de werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe kerk.

“Reeds zijn de broeders begonnen met het grondwerk. Op de plaats waar de nieuwe kerk D.V. zal gebouwd worden moet alle zwarte grond worden weggegraven tot op de zandbodem, en van elders moet zand gehaald worden tegen ruil van de zwarte grond, om daarmee de kuil te vullen. Een omvangrijk werk dus, hetgeen evenwel een belangrijke besparing in de bouwkosten beduidt”.

Ook gaven in natura kwamen binnen! Omdat het vervaardigen van kerkbanken een kostbare zaak was informeerde kandidaat Zijlstra her en der en hoorde toen dat in de Amsterdamse Nassaukerk nog veel kerkbanken lagen opgeslagen uit de Boomslootkerk, die in 1934 gesloopt was. Kandidaat Zijlstra kreeg te horen dat ze mochten halen wat ze nodig hadden. En de kerk van Eefde-Gorssel schonk o.a. de overbodige preekstoel uit hun oude evangelisatiegebouw, in 1935 buiten gebruik gesteld en vervangen door een nieuwe kerk.

Van kandidaat naar dominee (1937).

De eerste steen die door ds. (eigenlijk nog kandidaat!) E. Zijlstra op 14 mei 1937 in de muur van de kerk-in-aanbouw gemetseld werd.

Intussen was men in Halle van oordeel dat men eindelijk een heuse predikant wilde beroepen in plaats van een kandidaat. En men had ook al lang iemand op het oog: kandidaat Zijlstra natuurlijk; wie anders. Maar waren de inkomsten van de kerk daarvoor toereikend? Nee. Zelfs als men de financiële ondersteuning van het Deputaatschap Hulpbehoevende Kerken meerekende kwam men nog niet eens tot fl. 1.200. Dat daarover diepgaand gesproken moest worden is duidelijk. Toch besloot de classis uiteindelijk toestemming te geven kandidaat Zijlstra met extra steun uit de classis als predikant te beroepen. In juni 1937 gaf de gemeentevergadering groen licht om daarmee voort te gaan. De predikant zou een jaartraktement van fl. 1.700 toegekend krijgen. Maar hij hoefde geen huur te betalen, kreeg fl. 30 voor de fiets en zou bovendien zoveel mogelijk in natura ontvangen. Zo kwam ds. A. Schweitzer (1872-1943) helemaal uit Amsterdam naar Halle om kandidaat Zijlstra op 25 juli 1937 in het ambt te bevestigen; ds. Schweitzer was diens wijkpredikant geweest. En de kroon op de feestvreugde was dat in dezelfde dienst het eerste kind van ds. Zijlstra en zijn echtgenote door ds. Schweitzer gedoopt werd.

De nieuwe kerk in gebruik genomen (1937).

Kandidaat E. Zijlstra (r.) legde op 14 mei 1937 de eerste steen voor de nieuwe kerk.

Zoals we al hebben laten doorschemeren waren de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de nieuwe kerk intussen al begonnen. Het plan van architect W. Hebly – voor een kerk met consistoriekamer en portaal – was intussen goedgekeurd en de aanbesteding had intussen ook al plaatsgevonden: de laagste inschrijvers waren metselaar Rots uit Aalten en timmerman Duitshof uit Halle. En wat men niet vaak eerder had gezien: ook rooms-katholieken en hervormden waren druk in de weer met het vervoeren van de zwarte grond naar Wensink, die als ruilmiddel het zand mee teruggaf naar de bouwput.

De nieuwe kerk in Halle, die op 29 september 1937 in gebruik genomen werd.

Twee maanden voordat hij als predikant bevestigd werd had kandidaat Zijlstra op 14 mei 1937 de ‘eerste steen’ gelegd. De tekst van psalm 127 vers 1a was in de steen gebeiteld: ‘Zo de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan’. En al op 29 september 1937 werd de nieuwe kerk in gebruik genomen en verzocht voorzitter G.W. Legters van de bouwcommissie de verzamelde gemeenteleden en genodigden psalm 127 vers 1 aan te heffen. De preek van ds. Zijlstra ging bij deze gelegenheid over Exodus 20 vers 24b: ‘Aan alle plaats, waar Ik Mijns Naams gedachtenis stichten zal, zal Ik tot u komen, en zal u zegenen’. “Het geheel maakte een rustige en aangename indruk”, schreef de pers daags erna. Nu stonden er twee kerken naast elkaar: het evangelisatiegebouwtje en de nieuwe gereformeerde kerk!

De pastorie (1940).

In juli 1938 werd het evangelisatiegebouwtje afgebroken, omdat daar de pastorie zou worden gebouwd (foto: ‘Gereformeerde Kerk Halle 1933-1938’).

Niet iedereen stond tijdens de gemeentevergadering van 1939 te juichen bij het kerkenraadsvoorstel nu ook een pastorie naast de kerk te bouwen. Konden de leden van de kleine gemeente dit wel opbrengen? Er waren al eerder plannen gemaakt. De bouwcommissie had in april 1938 al afgesproken dat de pastorie op de plaats van het wrakke evangelisatiegebouwtje zou komen. Dat werd in 1938 dan ook afgebroken; op 12 juli viel het laatste stuk muur ‘ter wereld’.

Besloten werd het benodigde geld voor de pastoriebouw te lenen. Er was fl. 5.000 nodig. Aan tien personen werd gevraagd voor fl. 500 borg te willen staan. Dat lukte. In de bouw had men in die tijd gebrek aan werk, dus de aannemer was blij de pastorie te kunnen bouwen. Dat drukte voor de kerk de prijs (elk nadeel heeft zijn voordeel). In maart 1940 konden ds. Zijlstra en zijn gezin de pastorie betrekken.

De pastoriebouw. In 1940 kon de predikantswoning in gebruik genomen worden (foto: ‘Gereformeerde Kerk Halle 1933-1983’).

Kerkelijk leven.

De jonge kerk had natuurlijk ook een verenigingsleven. Zo was er een JV ‘Weest Getrouw’. En er was een ‘Commissie van Toezicht’ die het reilen en zeilen van de JV in de gaten hield. Na verloop van tijd werd besloten deze commissie te vervangen door een ‘Oudervereniging’, die zich ten doel stelde de werkzaamheden van de JV te begeleiden. De jongens brachten trouwens al snel een bezoekje aan de vergadering van de Oudercommissie met de mededeling, dat ze de club graag wilden splitsen, in een jongere en een oudere groep. Het leeftijdsverschil maakte het voor de ouderen onmogelijk wat diepgravender onderwerpen te behandelen. Besloten werd aanvankelijk dat de oudere jongens wel apart mochten vergaderen, mits ze ook de ‘normale’ vergaderingen op zondag zouden bijwonen. Dat beviel natuurlijk helemaal niet, al werd het wel even geprobeerd. Uiteindelijk werd in februari 1938 de splitsing zonder meer een feit.

Weest Getrouw’ maakte het trouwens niet lang. In mei 1939 was het afgelopen. De club werd opgeheven. En kennelijk was er vooralsnog niet veel behoefte aan het oprichten van een opvolger, want dat gebeurde pas twee jaar later, toen de JV ‘Calvijn’ in het leven geroepen werd.

Weliswaar waren in Halle o.a. ook een Evangelisatievereniging en een Zendingsvereniging, maar de eerste leidde geen bloeiend bestaan. Niet omdat men zich er niet voor inzette, maar omdat vrijwel iedereen in de wijde omgeving óf lid van de Gereformeerde Kerk dan wel van een andere kerk was. Wel werd in de begintijd zo nu en dan aan straatprediking gedaan, en ook werden wel Bijbellezingen gehouden bij de familie Ten Brinke aan huis, aan de Hobelmansdijk. Voor wat de zending betreft: ook in Halle ging de jeugd rond met ‘het zendingsbusje’, om geld in te zamelen voor het zendingswerk op de gereformeerde zendingsterreinen in ‘Ons Indië’, Java en Soemba.

De Vrijmaking (1944).

Prof. dr. K. Schilder (1890-1952) las op 11 augustus 1944 in Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking’ voor.

In de oorlogsjaren zijn in Halle – afgezien van de oorlogstoestand – weinig belangwekkende kerkelijke gebeurtenissen te beschrijven. Natuurlijk komen in de jaren ’40 de ‘leergeschillen’ aan de orde, die al in de jaren ’30 ontstaan waren over onder meer de betekenis van doop en Verbond.  De kerkenraad nam dan ook met leedwezen kennis van het feit dat prof. K. Schilder (1890-1952), hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen geschorst was omdat hij zich verzette tegen de synodebesluiten, die onder meer over doop en Verbond genomen waren.

In de kerkenraad werd de kerkstrijd nogal eens ‘in den brede’ besproken, werd soms ook ‘met scherpe afkeuring kennisgenomen’ van sommige brochures of strijdschriften die in het kader van de kerkelijke onenigheden in het hele land verspreid werden en waarin de bewoordingen waarin ze gesteld waren niet naar de zin van de kerkenraad waren. Soms werd door de ‘afkeurenswaardige toon’ die soms in dergelijke vlugschriften gebezigd werd de kerkstrijd in plaats van naar een oplossing geleid, verdiept en verergerd, zo vond de kerkenraad.

De Tweede Wereldoorlog.

Kerk en pastorie.

Natuurlijk waren de oorlogsomstandigheden in Halle ook in het kerkelijk leven voelbaar. De dreigende brandstoffenschaarste zorgde ervoor dat de kerk ’s winters niet verwarmd zou kunnen worden; ‘getracht zal worden of de leden nog wat kunnen afstaan’. Maar over de oorlog zelf wordt in de notulen van de kerk nauwelijks iets gevonden. En dat was heel begrijpelijk: als je in die tijd teveel aan het geduldige papier toevertrouwde kon dat mensenlevens in gevaar brengen.

Ds. Zijlstra schreef er later meer over, geciteerd door ds. B. Aalbers in zijn mooie boek. “Er was vrijwel geen huis of er waren onderduikers. En onder hen veel joodse mensen. En kinderen. In de pastorie kregen we tweemaal huiszoeking, eenmaal door een Duitse patrouille, die kwamen Engelse vliegers zoeken. Hadden we niet. Een andere maal door de Landwacht onder aanvoering van een ‘officier’, voormalig schoenmakersknecht uit Zevenaar. De tuin stond vol landwachters die het huis hadden omringd. We kregen nachtelijke bombardementen, waardoor we heel wat nachten met de kinderen in de kelder doorbrachten. We kregen vluchtelingen uit de steden die daar waren opgepakt en in Duitsland tewerkgesteld. We hadden Engelse en Amerikaanse vliegeniers moeten helpen om in België hun kans te krijgen weer naar Engeland te komen. We kregen het verplichte aanleggen van greppels om de Engelsen tegen te houden. Dat gaf nogal wat spanningen, want het werk werd hoe langer hoe gevaarlijker omdat er nu ook overdag werd gebombardeerd”.

De kerk en de Joden.

Ds. A.J.R. Brussaard (1918-1986).

Ds. A.J.R. Brussaard (1918-1986) van Bruchterveld werd in februari 1943 als onderduiker in de pastorie van ds. Zijlstra opgenomen. Hij was op de vlucht voor de burgemeester van zijn woonplaats die hem om zijn verzetswerk in de Arbeitseinsatz in Duitsland wilde plaatsen. In Halle kreeg men zoals gezegd te maken met Joodse onderduikers die zich bij de pastorie aanmeldden en die met groot gevaar daar en in de huizen van gemeenteleden konden worden ondergebracht. Enkelen van hen werden verraden en zouden door de Marechaussee uit Zelhem worden opgepakt als niet snel gehandeld werd. Met gevaar voor eigen leven zorgden gemeenteleden voor een veilig heenkomen voor de vluchtelingen.

De komende bevrijding kon vanuit Halle worden gezien door de geallieerde zoeklichten aan de hemel. De opmars zorgde voor horden vluchtende Duitse soldaten, waardoor Halle ‘plotseling helemaal bezet’ was door Duitse terugtrekkende troepen. “In de pastorie kregen we weer inkwartiering; mijn vrouw” – schreef ds. Zijlstra – “had dat vaak weten te voorkomen, door te spreken van een besmettelijke ziekte die de kinderen zouden hebben. We konden immers in de pastorie geen Duitse pottenkijkers gebruiken. Er liepen teveel mensen heen en weer”.

Op een gegeven moment werden de Duitse terugtrekkende linies gebombardeerd door Engelse bommenwerpers, en zat Halle midden in het bombardement. De molen – waar het kantoor van een of andere Duitse generaal gevestigd was – moest eraan geloven. De pastoriebewoners renden de kelder in om een veilige schuilplaats te hebben. Ook van de pastorie bleef geen ruit heel. Tijdelijk kregen ze onderdak bij de familie Menkhorst. Duitsers trokken kort daarop de toen leegstaande pastorie in. Het echtpaar Zijlstra protesteerde daartegen en merkte toen dat de bezetters doodsbang waren voor de oprukkende Engelsen, die nog drie kilometer van Halle verwijderd waren.

In de nacht van 30 op 31 augustus 1940 werd boven Halle een geallieerd vliegtuig neergeschoten. De begrafenis van de vlieger werd ook door ds. Zijlstra bijgewoond (foto: Graafschapbode).

De volgende dag braken de Engelsen door en verjaagden de Duitsers. De pastorie stond weer leeg. Halle was kort daarop in plaats van een Duitse vesting een geallieerd kamp geworden! Op Tweede Paasdag was het veilig genoeg in de kerk een dienst te houden. ‘Daar hebben we gezongen, de oude psalm 66 de verzen 2, 4, 5 en 6. Met dankbaarheid herdacht men dat niemand uit het dorp in de oorlog omgekomen was en dat de vrijheid gekomen was. Tijdens het zingen van de psalm ‘hebben we gedacht aan hen die er niet zijn doorgekomen. Zoveel joodse mannen, vrouwen en kinderen, die we gekend hadden en die waren vergast ergens in Duitsland of in Polen’.

In vogelvlucht verder.

De Korenaar (1968).

Hier beëindigen we ons drieluik over ‘Van Varsseveld naar Halle’, maar niet zonder in het kort nog enkele belangrijke zaken mee te delen. In de jaren ’60 is een belangrijke gebeurtenis natuurlijk de oprichting van een jeugdgebouw. In het voorjaar van 1964 werd daarover voor het eerst gesproken. Eerst werd onderzocht of in dat opzicht met de hervormden samengewerkt kon worden, maar dat bleek niet mogelijk te zijn. De commissie ging toen verdere plannen maken en uiteindelijk na enkele tegenslagen bleek in mei 1967 dat de vermaarde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw een bijdrage van fl. 3.500 wilde geven om de op fl. 20.000 geschatte bouwkosten te verlichten; maar wel pas nadat de bouw begonnen was.

D.J. Geurkink legde op 1 november 1967 de eerste steen voor ‘De Korenaar’.

In september 1967 ontving men ook steun van de Deputaten Hulpbehoevende Kerken. Met veel praktische hulp uit de gemeente werden de plannen gerealiseerd, waarvoor eerst de schuur achter de kerk afgebroken moest worden. In oktober 1967 werd een uit vrouwelijke gemeenteleden bestaande ‘Interieurcommissie’ benoemd, en legde de voorzitter van de bouwcommissie, D.J. Geurkink, op 1 november dat jaar de eerste steen voor het jeugdgebouw.

Ondertussen hadden gemeenteleden in totaal zo’n veertig mogelijke namen voor het gebouw ingeleverd, waaruit ‘De Korenaar’ gekozen werd. Op 13 maart 1968 werd De Korenaar in gebruik genomen. De nieuwbenoemde ‘Korenaarcommissie’ was verantwoordelijk voor de gang van zaken in en de exploitatie van het gebouw. Het groeiende aantal verenigingen kon nu in een gerieflijk gebouw vergaderingen houden!

Samen-op-Weg.

Kerk en pastorie aan de Dorpsstraat.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw werd zo nu en dan al gesproken over ‘contacten’ met de Hervormde Gemeente te Halle. In de jaren ’70 kon men spreken van ‘samenwerking’ met de hervormde broeders en zusters. Zo nu en dan werden gecombineerde kerkenraadsvergaderingen gehouden, waarin allerlei onderwerpen aan de orde kwamen. In 1976 werd op Biddag voor het Gewas voor het eerst een gezamenlijke dienst gehouden. In juni van hetzelfde jaar verscheen het eerste nummer van een gezamenlijk contactblad. Langzamerhand werd zo toegewerkt naar verdergaande samenwerking, wat in het voorjaar van 1983 uitmondde in de oprichting van de ‘Werkgroep Samen op Weg’.

Om een lang verhaal kort te maken: sinds in 2004 de Gereformeerde Kerken en de Nederlandse Hervormde Kerk (met de Evangelisch Lutherse Kerk) landelijk samengingen als Protestantse Kerk in Nederland, werd ook in Halle toegewerkt naar een fusie tussen de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente. Die vond uiteindelijk in 2007 plaats. Aanvankelijk kerkte de gemeente in twee kerkgebouwen, die inmiddels de namen ‘Grote Kerk’ en ‘Kleine Kerk’ gekregen hadden (resp. de hervormde en de gereformeerde kerk).

In 2011 werd de Kleine Kerk verkocht en overgedragen aan ‘Stichting Dorpshuis De Korenaar’ om er een dorpshuis in te vestigen. In de naastgelegen gemeenschapsruimte werd een huisartsenpraktijk gevestigd. In februari 2016 werd ook de pastorie bij de Kleine Kerk verkocht.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Halle.

De ledentallen van de Gereformeerde Kerk te Halle tussen 1934 en 2004 (bron: Jaarboeken GKN).

Bronnen onder meer:

B. Aalbers, Gereformeerde Kerk Halle 1933-1983. Halle, 1983

Jaarboeken ten dienste van De Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes, div. jrg.

J. Scholten, Opnieuw in vrijheid. Woord van herdenking na een eeuw van Reformatie (…), Varsseveld, [1937]

J. van der Sluis, Gods werk in de Graafschap. Aalten, 1959

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Negende deel, Provincie Gelderland. Dordrecht, 1991

© 2019. GereformeerdeKerken.info