Gereformeerd in de veenkoloniën

door Z.O. Broek Roelofs en W.G.J. Oosterveen

Naargeestig en eentonig was het landschap oorspronkelijk in de veengebieden waar nu Dedemsvaart en Vroomshoop de centra zijn. Een wildernis leek het er.

Turfgravers.

Op de uitgestrekte velden waren geen wegen of paden te bekennen. Onder de oppervlakte bevonden zich veenlagen, die bij afgraving turf leverden voor de toenmalig gebruikelijke brandstof. Om de gebieden te ontsluiten werden er kanalen gegraven; met de Dedemsvaart werd in 1809 begonnen. Op veenarbeiders rustte het zware werk van de afgraving. Zij vormden deels een zich steeds verplaatsende groep. Als de afgraving ergens ten einde liep werd de plaats van vestiging verlegd.

Arie van Haeringen, een van de zonen van Hein van Haeringen (foto: ‘Anderhalve eeuw’).

De eigenaren van de veenderijen hadden zelf niet altijd verstand van de exploitatie. Ze waren bij de uitvoering daarvan aangewezen op bedrijfsleiders. Dezen namen als veenbaas bij de ondernemer en als opzichter van de arbeiders een sleutelpositie in en slaagden er soms in zelfstandig als vervener te gaan opereren. In Dedemsvaart waren dat bijvoorbeeld Hein van Haeringen en zijn vijf zoons; in Vroomshoop Gerrit Jan Staarman, jarenlang kerkenraadslid, Teunis Visscher, met zijn aandeel in de schoolbouw, en zijn zoon Sander, die gedurende jaren het administratief geweten van kerk en diaconie was.

Voor de huisvesting van de arbeiders werd in het begin volstaan met een plaggenhut op het bovenveen of op een oplopende zandrug. Deze moest beschutting geven tegen kou en regen en diende verder als slaapgelegenheid. Het was een hard bestaan, waarbij de drank maar al te vaak afleiding en vergetelheid moest brengen.

Blikken dominees.

Plaggenhut in de omgeving van Westerhaar (1929). Foto: ‘Anderhalve eeuw’.

Wie deed in deze neerdrukkende wereld de harten ‘opwaarts heffen in de hemel, niet twijfelende of God de genadige Vader zou zijn, alle dingen aan lichaam en ziel verzorgende?’ Het waren rondreizende predikers, soms tegelijk marskramers, die de hutten en keten afliepen. Als het lukte brachten zij een geestelijk gesprek op gang; soms lieten zij een traktaatje achter. Zij waren het die gelijkgezinden bijeenbrachten in gezelschappen voor de geestelijke oefening. De kerkgebouwen in het oude land waren immers zo ver weg en over het wegenloze veen vrijwel onbereikbaar.

Van deze ‘blikken dominees’ moet voor Dedemsvaart genoemd worden Jan ter Vaart (1781-1861), een veenarbeider die in eenvoud het zaad van het Evangelie rondstrooide.

Ds. G. van Wageningen (1830-1908) op latere leeftijd.

In Vroomshoop was het Gerrit van Wageningen (1830-1908), een gewezen bakker uit Kampen, die zo graag predikant wilde worden, maar in de zaak niet gemist kon worden. Totdat hij kans zal als bijbelcolporteur in de Vroomshoopse venen te worden aangesteld. Onder deze rondreizende predikers waren de beginselen van de Afscheiding bekend en levendig geworden.

Afscheiding.

Ds. A.C. van Raalte (1811-1876) institueerde de gemeente te Dedemsvaart.

De kramer Jan Schonewille, afkomstig uit Hoogeveen, is de initiatiefnemer tot de Afscheiding aan de Dedemsvaart. Met achttien anderen tekent hij een formulier tot afscheiding van de hervormde kerk en op 15 mei 1836 institueert ds. A.C. van Raalte (1811-1876), in een schuit, een gemeente. Van Raalte was er immers steeds op uit gezelschappen om te zetten in gemeenten met ambtsdragers. In 1852 wordt er een houten kerkje gebouwd en wordt ds. R.H. Bos [1800-1848] uit Zuidwolde de eerste predikant. Spot en hoon is het deel van de gemeente.

Het houten kerkje van 1852 aan de Langewijk (foto: ‘Werp uw brood uit op het water’0.

In Vroomshoop ging, ongeveer dertig jaar later, de instituering van een Afgescheiden Gemeente wat anders toe. Daar werd vanuit de kerk van Den Ham de hand aan de ploeg geslagen. Op 21 augustus 1859 werd er voor het eerst, in een woning ‘aan het kanaal op Almelo’ gepreekt. In 1862 werden er, speciaal voor ‘het volk aan de vaart’ een ouderling en een diaken gekozen. Spoedig werd, in 1863, de bouw van een kerkruimte bevorderd en in 1864 werd voldaan aan een verzoek van de ‘broeders aan het kanaal’ om een Afgescheiden Gemeente te institueren.

Door verdichting van de bevolking ontstaat er in 1859 een dochterkerk in Lutten aan de Dedemsvaart. Als eerste predikant kan deze gemeente in 1860 ds. D. Thijs (1828-1888) begroeten, die in 1848 als 20(!)-jarige de overleden ds. Bos in Dedemsvaart was opgevolgd. In 1870 vertrok hij naar Hollandscheveld.

Ds. D. Thijs (1828-1888).

Nieuwe toekomst.

De tijd schrijdt verder. Op afgegraven grond worden nu ook stenen woningen gebouwd. De afgraving van het hoogveen nadert gaandeweg de voltooiing. De ondergrond, de zogenaamde dalgrond, lijkt er dan waardeloos bij te liggen. Volgens de zandboeren uit de omgeving zal dat ook zo blijven. Ze misten de mentaliteit die voor een verdere aanpak noodzakelijk was. Er kwamen echter veenkoloniale boeren uit Groningen en Drenthe die, voornamelijk in de oostelijke venen, vanaf ongeveer 1890 hun pinnen uitzetten. Om, met ondernemersgeest, allure, durf en moed de schijnbaar dorre gronden om te zetten in vruchtbare landbouwgebieden. Daardoor lag er voor de veenkoloniën een nieuwe toekomst in het verschiet.

Hollanders en mensen uit de Gelderse Achterhoek voegden zich tussen de veenbewoners. Voornamelijk de individualistische inslag der Groningers kwam overeen met die van de reeds gevestigden die, van her en der gekomen, geen oude wortels in het oude veengebied hadden en onderling geen familiebinding hadden. Maar toch beschouwden zij de zogenaamde Groninger boeren als indringers. Dat kwam aan de oppervlakte bij verkiezingen voor kerkenraad of gemeenteraad. Deze tegenstelling werd vooral duidelijk bij de bewoners op de grens van zand en veen, die zich daar vanuit de oude gebieden hadden gevestigd en die sterk collectivistisch waren ingesteld.

Wijze leiding.

Bij wijze en verstandige leiding van met name predikanten gaven deze afkomstverschillen in het algemeen geen aanleiding tot botsing. Onbewust is daarbij misschien in praktijk gebracht, wat het oude avondmaalsformulier voorhield: ‘dat zij die door het geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde allen te zamen één lichaam (zullen) zijn en zulks niet alleen met woorden maar ook met de daad jegens elkander bewijzen’.

Ds. J. Offringa (1847-1928) van Dedemsvaart.

Zo’n wijs predikant was in Dedemsvaart bijvoorbeeld Jelle Offringa (1847-1928) in de periode van 1886 tot 1897. Van 1898 tot 1913 was dat Jan van Henten [1856-1913], geboren in 1856. Kloek en vastberaden was de leiding van Klaas Bakker (1873-1955) in De Krim van 1911 tot 1917 en in Lutten van 1920 tot 1939.

Ds. J. van Henten (1856-1913).

Praktisch, helder en recht op de man af was de Hardenberger Gerrit Goris (1849-1933). Hij was veertig jaar werkzaam in respectievelijk Vroomshoop, De Krim en Bergentheim. Met grote mensenkennis en diepe levensernst ging hij graag evangeliserend te werk. Hij wist hervormden, die neiging hadden tot doleren, over de grens van zijn eigen gemeente te trekken.

Jan Hendrik Broek Roelofs (1875-1959) uit Ambt Hardenberg was van 1921 tot 1946 predikant in Vroomshoop. Met wijsgerige inslag, een beschouwende mentaliteit en wat bevindelijkheid was hij een graag gehoord prediker. Deze man, die werd geconfronteerd met veenkwalen als reumatiek en tuberculose, was meer dan dertig jaar secretaris van de plaatselijke afdeling van het Groene Kruis.

Ds. J.H. Broek Roelofs (1875-1959).

Ontwikkeling.

Omstreeks 1900 was het in Dedemsvaart en in 1920 in Vroomshoop in de kernen met de veenderij gedaan. Was tot dusver op ‘het volk aan de vaart’ en de ‘knaalsen’ door het achterland neergezien en werd er weinig goeds van verwacht, die stemming veranderde in waardering door de ontwikkeling die sindsdien op doortastende wijze tot stand werd gebracht.

Door vermenging van veenarbeiders, zandboeren, Groninger boeren en neringdoenden vervaagden langzaam de getrokken grenzen en ontstond er verdraagzaamheid op godsdienstig terrein. De gemeenten waren echter gewend hun predikant, met een zekere gerustheid in de juistheid van zijn mening, als raadsman te volgen. Met gevolg dat de Vrijmaking van 1944 het overgrote deel van de gemeenten Bergentheim, Mariënberg en Daarlerveen meetrok.

Door het wegvallen van de oorspronkelijke werkgelegenheid en de verhoudingsgewijs weinige arbeidskrachten die de opvolgende landbouw nodig heeft, zijn de veenkoloniën thans [in 1985 – red.] aangewezen op kleine industrie en is de werkloosheid er groter dan in andere gebieden.

Toepasselijke bijbelteksten.

Gereformeerde kerk, pastorie en christelijke school bij het 100-jarig bestaan van de kerk te Dedemsvaart in 1909.

Bij het honderdjarig bestaan van de Dedemsvaart in 1909 baseerde ds. J. van Haeringen Kzn. [1867-1920] zijn feestrede op Jesaja 35 vers 1b: ‘En de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos’.  De bewoners van deze streek kwamen van diverse windstreken. In het eerste kerkgebouw van Vroomshoop is daarom op 27 juli 1863 de tekst van Jesaja 56 vers 7b aangebracht: ‘Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volkeren’.

Bron:

Dit artikel is met toestemming van Uitgeverij Kok overgenomen uit: ‘Anderhalve eeuw Gereformeerden in stad en land’, deel 7, Overijssel. Uitgave: Kok, Kampen, 1985. De redactie van GereformeerdeKerken.info heeft tussen [vierkante haakjes] enkele aanvullende gegevens aangebracht.